Over de spreekwijze 'het ik' en 'het zelf', gevolg van een gespleten zelfbeeld
Iedere persoon, dat is de menselijke geest die zichzelf met het woord 'ik' aanduidt, beschikt binnen zichzelf over een aantal geestelijke vermogens. Deze vermogens bestaan uit paren van tegendelen in de vorm van het denken en voelen, het waarnemen en willen, en het vermogen de werkzaamheid van deze vermogens op de eigen binnenwereld of op de buitenwereld te richten: de in-en uitgekeerde instelling. Steeds wordt de menselijke geest in dit tijdelijke bestaan voor keuzes gesteld, waardoor er een keuze moet worden gemaakt. Dat kan alleen door van de eigen, geestelijke vermogens een bewust en beheerst gebruik te maken door het vraagstuk waar men voor staat te overdenken te doorvoelen, en dan met de wilskracht een besluit te nemen en uit te voeren. Door de daarbij bestaande vrijheid van keuze worden deze vermogens door de geest zelf tot ontwikkeling gebracht, als die - zo veel als mogelijk is - alle levenservaringen verwerkt.
In iedere mens kan zich door die vrijheid van keuze bij tijden een innerlijke tweestrijd gaan afspelen, doordat het soms moeilijk is te kiezen tussen twee mogelijkheden. Kies ik, de persoon, in het leven bijvoorbeeld voor mijzelf, voor mijn bestaan als zelfstandige persoon of kies ik voor aanpassing aan de gemeenschap en voor het zoeken van mijn heil in de buitenwereld. Het is één en dezelfde persoon, de éne menselijke geest die in zichzelf zo'n tweestrijd kan ervaren en in zichzelf heen en weer kan worden gedreven tussen twee mogelijkheden, die kan hinken op twee gedachten of gevoelens.
Een 'het-ik-denker' is zo'n zelfde enkelvoudige persoon die in wezen een eenheid is als de vermogende geest, maar die door die aangeleerde denkwijze zichzelf ervaart als een tweeheid: als een 'ik' als de persoon die alleen maar dénkt dat 'ik' of dat 'het lagere zelf' te zijn én als een kern, die toch wel de werkelijkheid moet zijn. Die vage kern die de persoon in oorsprong zou zijn, wordt o.a 'het ware Zelf' genoemd.
Die twee bedachte deelpersonen zouden steeds, bewust of onbewust, met elkaar in gesprek zijn, als een soort innerlijk tweegesprek.
De kern of 'het ware Zelf' zou het geweten vertegenwoordigen, de innerlijke stem en 'het innerlijke kind', dat streeft naar innerlijke rust en naar de vrije uitdrukking van zichzelf. Maar 'het lagere zelf', het ego is helaas de baas en is druk doende zich op allerlei doelen in de buitenwereld te richten en zich te verzetten tegen het verlangen van die kern zich uit te drukken. Het 'lagere zelf' zou de kern, het 'ware Zelf' als het ware willen inkapselen en belemmeren, maar verwijdert zich daardoor ook van dat 'ware Zelf'.
Door zich zo zelfgericht te gedragen, ervaart 'het lagere ik', het ego echter wel een gemis, een innerlijke leegte, maar in plaats van naar die kern te gaan zoeken, gaat dat ego naar erkenning streven in de buitenwereld. Het 'lagere ik', het ego zoekt naar warmte en genegenheid in de buitenwereld in plaats van op zoek te gaan naar het wezenlijke, 'het ware Zelf' in zichzelf.
Door deze aangeleerde, gespleten denkwijze kan een persoon die een 'het ik-zegger' is, zichzelf niet als de éne persoon, als het éne wezen zien dat hij of zij als de éne menselijke geest werkelijk al is, maar kan zichzelf door deze spreekwijze alleen als een persoon ervaren die aan een meervoudige persoonlijkheid lijdt, die bijna lijdt aan een meervoudigepersoonlijkheidsstoornis en die behept is met een gespleten zelfbeeld. De 'het ik-zegger' gaat zo op in deze aangeleerde spreekwijze en is daarin zo bevestigd door oeverloze gesprekken met geestverwanten, dat die zich niet meer afvraagt: ben ik nou het 'het ik' én 'het zelf'(het gespleten zelfbeeld) ... of 'ben ik het zelf' (de enkelvoudige geest als werkzame kracht)?
De 'het ik-zegger' belemmert door zijn spreekwijze zichzelf om in te zien, één en dezelfde persoon te zijn, de menselijke geest die het woord 'ik' alleen maar kan gebruiken om zichzélf ermee aan te duiden en die het woord 'zelf' gebruikt waarvoor het bedoeld is: als wederkerend voornaamwoord (zich herinneren) of om het woord 'ik' te benadrukken ("Ikzélf heb het gedaan!"). Die menselijke geest beschikt in zichzelf wel over twee vermogens, de in- en uitgekeerde instelling; daarmee kan die zijn geestelijke werkzaamheid of op zichzelf, of op de buitenwereld richten; waarbij het raadzaam is te streven naar een evenwicht tussen beide mogelijkheden in zichzelf als de éne persoon. Het gevolg van dat streven is een geestelijke ontwikkeling die een evenwichtige persoonlijkheid tot gevolg heeft, waarna de denkbeelden 'het ik' en 'het Zelf' slechts droombeelden blijken te zijn geweest...
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^