Bewijzen voor het bestaan van Jezus
bron: InfoNu.nlAuteur: Tartuffel; publicatie: 30-04-2009; laatst gewijzigd: 24-11-2011
Inhoud
1. Bewijzen voor het bestaan van Jezus: Flavius Josephus
2. Bewijzen voor het bestaan van Jezus: Heidense en Joodse bronnen
1. Bewijzen voor het bestaan van Jezus: Flavius Josephus
De Evangeliën zijn zeer betrouwbare bronnen over het leven van Jezus.[1] Er zijn buiten-Bijbelse bronnen die verhalen over Jezus, maar deze voegen niets substantieels toe aan het beeld van Jezus. Ze zijn daarentegen wel interessant als 'aanvullend (bewijs)materiaal'; niemand kan met recht en rede beweren dat Jezus niet bestaan heeft, dat hij is verzonnen door de Evangelieschrijvers. Naast de betrouwbaarheid van de bijbel, zijn daarvoor teveel buiten-Bijbelse bronnen beschikbaar.
Flavius Josephus
Flavius Josephus was een bekende Joodse geschiedschrijver, bekend van de geschriften 'Joodse Oudheden' en 'De Joodse Oorlog'. Geen enkele andere bron, behoudens de Bijbel, biedt meer relevante informatie over de eerste eeuw dan zijn werk. Josephus Flavius nam als legerleider deel aan de Joodse Opstand (66-74), waarbij Jeruzalem en de Joodse Tempel verwoest werden door de Romeinen. Hij had zich al vrij snel in het begin van de opstand overgegeven aan de Romeinen. Hij liep over naar de Romeinse kant en vestigde zich later in Rome alwaar hij zijn boeken schreef.
Een beschrijving van Jezus
In zijn boek 'Joodse Oudheden', boek 18, hoofdstuk 3, paragraaf 1-5 geeft Flavius Josephus een beschrijving van Jezus, die bekend staat als het 'Testimonium Flavianum' (TF):
"Rond deze tijd leefde er een wijs man, Jezus, als men hem tenminste een man zou moeten noemen; want hij was iemand die wonderbaarlijke daden verrichte, een leraar van mensen die de waarheid graag aannemen. Hij won zowel veel Joden als veel heidenen voor zich. Hij was [de] Christus. Toen Pilatus, die hem gehoord had na beschuldiging van hooggeplaatste mannen onder ons, hem had veroordeeld tot de kruisdood, lieten degenen die als eersten van hem waren gaan houden hem niet in de steek; want hij verscheen voor hen in levende lijve, zoals de profeten van God hadden voorzegd, deze en talloze andere wonderbaarlijke dingen over hem. En de groep christenen, zo naar hem genoemd, is tot op de dag van vandaag niet verdwenen."
Authentiek met interpolaties
Er zijn goede redenen om te twijfelen aan de verwijzingen naar Jezus bij Flavius Josephus, ofschoon er wel consensus bestaat onder hedendaagse geleerden over de authenticiteit van deze passage. Waarschijnlijk hebben vroege christelijke kopiisten enkele zinnen toegevoegd die de Jood Flavius Josephus nooit zelf zou hebben geschreven. De zinsnede "rond deze tijd leefde er een wijs man" is geen christelijke uitdrukking. Het is heel wel voorstelbaar dat deze afkomstig is van Flavius Josephus.
Doch de zin "als men hem tenminste een man zou moeten noemen", lijkt een interpolatie te zijn aangezien hieruit de veronderstelling spreekt dat Jezus meer was dan alleen een mens. Voor de zin "Hij was [de] Christus," waaruit blijkt dat hij geïdentificeerd wordt als de Messias, lijkt niet afkomstig van de Joodse historicus. Het is aannemelijker dat er had gestaan: "Ze [de aanhangers van Jezus] beschouwden hem als de Christus. Dit komt overeen met de objectieve distantie waarmee Flavius Josephus in het boek 'Joodse Oudheden', boek 20, hoofdstuk 9, paragraaf 1, verwijst naar 'Jezus die de Christus werd genoemd':
"Na de dood van de procurator Festus, toen Albinus op het punt stond hem op te volgen, vond de hogepriester Ananius het een gunstige gelegenheid om de Sanhedrin bij elkaar te roepen. Hij deed daarom Jakobus de broer van Jezus, die de Christus werd genoemd, en verscheidene anderen, voor zijn haastig bijeengeroepen raad verschijnen, en hij veroordeelde hen tot de dood door steniging. Alle wijze mannen en strenge volgelingen van de Wet die in Jeruzalem waren spraken hun afkeuring uit over deze daad. Sommigen gingen zelfs naar Albinus zelf, die vertrokken was naar Alexandrië, om deze inbreuk op de wet onder zijn aandacht te brengen, en om hem te informeren dat Ananius illegaal gehandeld had door de Sanhedrin bijeen te roepen zonder de Romeinse autoriteit."[2]
Ook het gedeelte over de opstandig uit de doden, is waarschijnlijk een interpolatie. Dit is namelijk een geloofsverklaring pur sang en het is niet aannemelijk dat deze uit de mond van Flavius Josephus afkomstig is. Het zijn de besproken drie zinnen die interpolaties lijken te zijn. De overige zinnen worden door de meeste hedendaagse wetenschappers als authentiek beschouwd.[3]
Conclusies
Naar aanleiding van de verwijzingen van Flavius Josephus kunnen we de volgende conclusies trekken:
Flavius Josephus heeft naar alle waarschijnlijkheid over Jezus geschreven, uitgezonderd de drie besproken interpolaties;
Zijn aanhangers waren de overtuiging toegedaan dat hij de Christus is;
Jezus had zowel Joodse als niet-Joodse aanhangers;
Hij is de marteldood gestorven onder Pontius Pilatus en ondanks dat, bleven zijn aanhangers Hem trouw.
Noten
1. Craig L. Blomberg: The Historical Reliability Of The Gospels, Intervarsity Pr, 2nd Revised edition, 2007.
2. https://www.allaboutthejourney.org/dutch/common/printable-flavius-josephus.htm
3. Lee Strobel: Bewijs genoeg... Wat is er feitelijk over Jezus bekend? Een journalist ondervraagt dertien top-wetenschappers; Gideon, Hoornaar, 1998, p. 81-83.
terug naar de Inhoud
2. Bewijzen voor het bestaan van Jezus: Heidense en Joodse bronnen
Naast de Evangeliën zijn er ook veel buiten-Bijbelse bronnen waarin Jezus wordt genoemd. Ofschoon deze niets wezenlijks toevoegen aan het beeld van Jezus, zijn ze wel interessant als 'aanvullend (bewijs)materiaal'. Geen enkel mens kan met droge ogen beweren dat Jezus niet bestaan heeft, dat hij verzonnen is door de Evangelieschrijvers. In een vorig artikel hebben we de bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus besproken. Nu gaan we in op de andere bronnen, waaronder Romeinse.
1. Bronnen met betrekking tot het bestaan van Jezus
Jezus heeft nooit één woord op papier gezet. Hij heeft overigens wel één keer in het zand geschreven (Johannes 8:6-8). Jezus lijkt daarin op de Griekse wijsgeer Socrates. Hetgeen hij heeft onderricht, kennen we uit dialogen die door anderen op schrift zijn gesteld. Welke bronnen zijn er over het leven van Jezus? We noemen er vier: heidense bronnen; joodse bronnen; christelijke bronnen; en archeologische bronnen.
We behandelen in dit tweede en tevens laatste artikel in deze reeks de eerste twee bronnen in chronologische volgorde, waarbij we beginnen met de heidense bronnen. Daarna volgen de joodse bronnen, waarbij we opmerken dat we reeds in deel 1 de historicus Flavius Josephus hebben besproken. De christelijke bronnen vallen uiteen in boeken uit het Nieuwe Testament en de andere geschriften. In deze artikelen behandelen we alleen de buiten-Bijbelse bronnen, we laten derhalve het Nieuwe Testament onbesproken.
De christelijke bronnen buiten de bijbel die gewag maken van Jezus zijn in tegenstelling tot de boeken uit het Nieuwe Testament onvoldoende historisch en daardoor niet betrouwbaar. Het gaat hierbij om de apocriefe boeken - hetgeen 'onecht' of 'verborgen' betekent. Zo kennen we o.a. het Evangelie van Thomas, het Evangelie van Petrus en het Evangelie van de Waarheid. Vanwege hun historische onbetrouwbaarheid bespreken we ze niet. Ook de archeologische bronnen laten we hier onbesproken. Wellicht dat we hier in de toekomst nog een derde deel aan wijden. Er valt genoeg over te zeggen, de archeologie toont ons sporen van het bestaan van Jezus.
2. Heidense bronnen
Jezus is geen mythische figuur die los van de geschiedenis staat en niet tijdruimtelijk kan worden gesitueerd. Het credo dat Jezus geleden heeft onder Pontius Pilatus, is bijzonder belangrijk, omdat Jezus hiermee in de geschiedenis geplaatst wordt. Dat heidense bronnen niettemin nauwelijks gewag maken van Jezus behoeft ons niet te verbazen. Een persoon als Tacitus bij voorbeeld wilde de Romeinse geschiedenis boekstaven en het was daarom voor hem niet zo interessant wat er in een uithoek van het Romeinse Rijk zoal plaatsvond. Israël mag dan in de bijbel 'de navel der aarde' worden genoemd (Ezechiël 38:12), voor de Romeinen was het niet meer dan een stoffig protectoraat. Alles wat zich daar afspeelde, was in de ogen van Romeinse geschiedschrijvers van ondergeschikt belang.
2.1. Heidense bronnen: Plinius de Jonge
Gaius Plinius Caecilius Secundus minor (61/62 - 114) - keizerlijk legaat in Bithynië - schreef in 112 aan keizer Trajanus over de christenen in zijn streek dat hij geen reden zag ze te vervolgen:
Ze somden zelf op waaraan ze zich dan wel schuldig maakten. Kijk dan wat we fout doen, zeiden ze: wij hebben de gewoonte op een vaste dag vóór zonsopgang bijeen te komen om voor Christus beurtzangen aan te heffen als voor een God, wij verbinden ons onder ede, niet tot het plegen van een misdaad, maar tot het vermijden van diefstal, roof en overspel, en wij beloven dat wij ons woord zullen houden en voor het gerecht niet zullen ontkennen iets in bewaring te hebben gekregen.[1]
2.2. Heidense bronnen: Cornelius Tacitus
De Romeinse historicus Publius Cornelius Tacitus (ong. 55-120) bevestigt dat Jezus geleden heeft onder Pilatus. Tacitus werd ongeveer 25 jaar na Jezus' dood geboren en hij heeft gezien hoe de verspreiding van het christendom invloed op Rome begon te hebben. De Romeinse historicus schreef negatief over Christus en christenen, en duidde hen in 115 na Chr. aan als "een groep mensen die uitgespuugd wordt om hun kwalijke praktijken en gewoonlijk genoemd Chrestiani. De naam is afgeleid van Chrestus, die, tijdens de regering van Tiberius heeft geleden onder Pontius Pilatus, Procurator van Judea."[10]
Cornelius Tacitus beschrijft in zijn tweede grotere historische werk - Annales (116) - dat keizer Nero christenen vervolgde als zondebokken om het gerucht dat hijzelf de stad in brand zou hebben gestoken in de kiem te smoren.
[Daartoe] gaf Nero de schuld aan mensen die om hun schanddaden gehaat waren ('Christenen' noemde het volk ze), die hij met speciaal bedachte straffen tuchtigde. De man van wie deze benaming kwam, Christus, was tijdens Tiberias' regering door de stadhouder Pontius Pilatus terechtgesteld. Dit voor een ogenblik onderdrukte bijgeloof brak echter opnieuw uit, niet alleen in Judaea, het vaderland van dit kwaad, maar ook in de hoofdstad [Rome].[2]
2.3. Heidense bronnen: Thallus
Thallus was een Samaritaanse historicus wiens geschriften niet bewaard zijn gebleven. In 52 na Chr. beschreef hij de geschiedenis van het oostelijke Middellandse Zeegebied vanaf de Trajaanse oorlog in zijn 'Geschiedenis van de Wereld'. Ofschoon zijn werk verloren is gegaan, wordt hij omstreeks 221 door Julius Africanus geciteerd. Hij verwees naar de drie uren durende duisternis die viel toen Jezus aan het kruis stierf; een fenomeen dat door Thallus op natuurlijke wijze werd verklaard door een zonne-eclips. Thallus is de eerste referentie naar Jezus buiten de Evangeliën om.[3]
2.4. Heidense bronnen: Mara Bar-Serapion
Mara Bar-Serapion was een Syrische schrijver die in 73 n.Chr. vanuit de gevangenis een brief naar zijn zoon schreef.
Wat gaf het de Atheners dat ze Socrates doodden? Hongersnood en ziekte kwamen over hen als een oordeel over hun slechte daden. Wat hadden de mensen van Samos eraan dat ze Pythagoras verbrandden? In een ogenblik werd hun land met zand bedekt. Wat hadden de Joden eraan dat ze hun wijze Koning ter dood brachten? Heel kort daarna is hun koninkrijk vernietigd.
God heeft deze drie wijze mensen op rechtvaardige wijze gewroken: de Atheners kwamen om door de honger; de bewoners van Samos werden door de zee verzwolgen; de Joden, beroofd en uit hun land verdreven, zijn overal verspreid. Maar Socrates stierf niet definitief; hij leefde voort in de leer van Plato.
Pythagoras is niet voorgoed dood; hij leefde voort in het standbeeld van Hera. Ook de wijze Koning is niet voorgoed dood; Hij leefde voort in de leer die Hij gegeven had.[4]
Het is één van de eerste heidense verwijzingen naar Jezus, als we ervan uitgaan dat de schrijver met de benaming 'wijze koning' Jezus bedoelt. Waarschijnlijk is dat het geval, aangezien de schrijver benoemt dat de Joden hun koninkrijk verloren niet lang nadat ze hun wijze koning hadden geëxecuteerd. Minder dan veertig jaar na de kruisiging van Jezus, verwoesten de Romeinen de stad Jeruzalem en werden de Joden verstrooid.
2.5. Heidense bronnen: Suetonius
Suetonius was een secretaris en historicus voor keizer Hadrianus, die regeerde van 117 tot 138. Over Keizer Claudius, die regeerde van 41-54 n.Chr.) en de Opstand van Rome in 49 n.Chr. schreef hij:
Omdat de joden constant opwinding veroorzaakten op aandrang van Chrestus [een vervorming van Christus, de betekenis is: 'deugdzame'], verbande hij [Claudius] hen uit Rome.
In Handelingen kunnen we lezen over Paulus in Korinte. Hij ontmoette daar twee Joden die Rome hadden moeten verlaten op last van Claudius:
Na deze gebeurtenissen verliet hij Athene en ging naar Korinte. Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij – ze waren leerbewerker van beroep – trok hij bij hen in en ging bij hen werken. (Handelingen 18:1-3)
Suetonius schreef over de grote brand in Rome in 64 na Christus:
Straffen werden door Nero opgelegd aan de Christenen, een klasse mensen die zich had overgegeven aan een nieuw en boosaardig bijgeloof.
2.6. Heidense bronnen: Lucianus van Samosata
Als laatste heidense referentie noemen we het werk van de Griekse filosoof Lucianus van Samosata uit de 2e eeuw n.Chr, die de spot drijft met de naastenliefde en de doodsverachting van de christenen: Deze mensen zijn in alle gevallen waarbij de hele gemeenschap betrokken is, buitengewoon actief en sparen daarbij kosten nog moeite ... Want deze arme mensen hebben het in hun hoofd gehaald te geloven dat zij lichamelijk en geestelijk onsterfelijk zijn en in alle eeuwigheid zullen leven. Dit is ook de reden waarom zij de dood verachten en velen van hen zelfs hem vrijwillig aanvaarden.
Bovendien heeft hun eerste wetgever (Paulus) hen geleerd dat ze allemaal broeders van elkaar zullen worden, zodra zij de beslissing hebben genomen de Griekse goden te verloochenen, hun knieën voor die gekruisigde sofist (Jezus) te buigen en volgens zijn wetten te leven.[5]
3. Joodse bronnen
Er zijn ook een aantal Joodse bronnen die verwijzen naar Jezus.
3.1. Joodse bonnen: Flavius Josephus
In deel 1 hebben we reeds het getuigenis van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37-100; zie afbeelding) over Jezus behandeld. Naast deze verwijzingen naar Jezus, maakt hij twee keer een allusie naar figuren rondom Jezus. Flavius Josephus verwijst naar Johannes de Doper en hij vermeldt de marteldood van Jacobus, de "broer van Jezus die Christus werd genoemd".[6]
3.2. Joodse bronnen: De Talmoed
In de Talmoed (ca. 100-200) staat:
Op de avond van het paasfeest werd Yeshu [sic] opgehangen.[7]
Een groot aantal geleerden is van mening dat met de persoon Yeshu Yeshua genoemd wordt. Weer andere geleerden betwisten dat.[8] Yeshua is de Hebreeuwse naam van Jezus. Op meerdere plaatsen in de Talmoed wordt de figuur Yeshu genoemd.
Professor M. Wilcox - die er van uitgaat dat met Yeshu Jezus wordt bedoeld - schreef het volgende over deze verwijzingen in de Talmoed:
Hoewel de oude Joodse literatuur Jezus slechts tamelijk spaarzaam noemt (en sowieso omzichtig gebruikt moet worden), ondersteunt zij de bewering van de Evangeliën dat Hij een genezer en wonderdoener was, zelfs al schrijft zij deze activiteiten toe aan toverij. Daarnaast bewaart zij de herinnering dat Hij een leraar was en dat Hij discipelen had (vijf stuks), en dat, in ieder geval in de vroege Rabbijnse periode, niet alle knappe koppen tot het eindoordeel waren gekomen dat Hij een 'dwaalleraar' of 'bedrieger' was."[9]
4. Conclusies
We kunnen op basis van deze referenties en die van Flavius Josephus in deel 1 het volgende concluderen: Bovenstaande getuigenissen waren soms weinig vleiend of ze stelden Jezus gelijk met filosofen en ze zijn daarmee zeker niet van christenen afkomstig. We kunnen daarom gerust stellen dat er meerdere getuigenissen bij heidense en Joodse auteurs zijn aangetroffen over Jezus.
Dit zijn belangrijke buiten-Bijbelse historische bronnen van mensen die niet het oogmerk hadden om de figuur Jezus een historisch fundament te geven. We kunnen daarom stellen dat alle in deze twee artikelen besproken gegevens, de thesis weerleggen dat Jezus nooit zou hebben bestaan.
Voorts kan uit de besproken teksten opgemaakt worden dat:
Jezus door Pontius Pilatus terechtgesteld werd en Hij aan de basis ligt van een geloofsgemeenschap die zich christenen noemen en Hij door hen vereerd wordt.
Er drie uren van duisternis waren tijdens zijn kruisiging.
Zijn aanhangers geloofden dat Hij uit de dood was opgestaan en dat ze Hem vereerden als God.
Het christendom zich al snel naar Rome verspreidde.
Noten
1. 2. 3. Bernard Sesboué: Ik geloof - Een uitnodiging voor de 21ste eeuw; Averbode/Kok Kampen, 2000, p.243.
4. Suetonis. https://www.allaboutthejourney.org/dutch/suetonius.htm (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
5. Lucianus van Samosata. https://nl.wikipedia.org/wiki/Lucianus_van_Samosata (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
6. Flavius Josephus (Author), William Whiston (Translator), Paul L. Maier (Commentary): The New Complete Works of Josephus (Revised and expanded edition); Kregel Academic & Professional, 1999. 7. De Babylonische Talmoed, Sanhedrin 43a.
8. Yeshu. https://en.wikipedia.org/wiki/Yeshu (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
9. M. Wilcox: Jesus in the light of His Jewish Environment (Jezus in het licht van zijn Joodse omgeving); Aufstieg und Niedergang der römischen Welt (Opkomt en ondergang van de Romeinse wereld) 2, no. 25.1 (1982), p. 133. Aangehaald in: Lee Strobel: Bewijs genoeg... Wat is er feitelijk over Jezus bekend? Een journalist ondervraagt dertien top-wetenschappers; Gideon, Hoornaar, 1998, p. 89.
10. Will Durant, Caesar and Christ, deel 3 van The Story of Civilization (New York: Simon & Schuster, 1972), 281.
terug naar het bestaan van Jezus
^