René Descartes - Filosofie


René Descartes is vooral bekend om de cartesiaanse twijfel en zijn filosofisch systeem, de verbinding van algebra en meetkunde in de wiskunde en allerlei bijdragen aan de natuurkunde zoals de verklaring van de regenboog. De bekendste boeken zijn Discours de la méthode (1637, Verhandeling over de methode), Meditationes de prima philosophia (1641, Meditaties over de eerste filosofie) en Principia philosophiae (1644, Beginselen van de wijsbegeerte).

Cogito ergo sum
Met zijn stelling Cogito ergo sum (Ik denk, dus ik ben) neemt Descartes een dualistisch standpunt in: hij scheidt de geest van het lichaam. Door allerlei gedachte-experimenten komt hij immers tot de conclusie dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Hij stelt dat men aan letterlijk alles moet twijfelen. Het moet echter, zelfs in al deze twijfel, voor een ieder duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt; zo kwam hij uiteindelijk bij de stelling: "Cogito ergo sum"; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dát die zich ergens bevindt en dus dat de geest bestaat.

In zijn filosofische onderzoekingen stuitte Descartes op de subjectiviteit van de menselijke waarneming. Wat is werkelijkheid en wat is illusie? De menselijke waarneming bleek zo onbetrouwbaar te zijn, dat aan de werkelijkheid, zoals de mens die waarneemt, kan worden getwijfeld. Wat betwijfeld kan worden, moet worden afgewezen, want bewijsvoering moet plaatsvinden op basis van onbetwijfelbare argumenten. Waaraan volgens hem echter niet getwijfeld kon worden, was het feit dát hij twijfelde. "Cogito ergo sum" is een vaststelling waarover geen discussie mogelijk is. Vanuit deze grondslag bouwde Descartes God en het wereldbeeld op basis van onbetwijfelbare argumenten opnieuw op. Of hij in dat laatste slaagde, gaf aanleiding tot eeuwenlange filosofische discussies.
Descartes' beroemde stelling komt voor in de Principia Philosophiae (eerste deel):
"Ego cogito, ergo sum."
In de tweede Meditatie (artikel 3) zegt hij: "Ego sum, ergo existo"
en in deel 4 van de Discours de la méthode staat de eveneens bekende frase "Je pense, donc je suis."

Systematische twijfel
Volgens Descartes moet men het schijnweten volledig uitbannen en is enkel een volledig zekere, deductieve wetenschap waar. Om tot dit resultaat te komen gebruikt hij een soort radicale, kunstmatige twijfel in drie fasen:
- de destructieve fase: kennis verkregen door onderricht en boekenkennis moeten verworpen worden, net als zintuiglijke kennis. Hij stelt zich de vraag of aan de zintuiglijke oordelen een objectieve werkelijkheid bestaat: bestaat de materiële wereld wel, en dus ook ons lichaam? Zelfs de waarheid van de wiskunde betwijfelt hij door de introductie van een god als "malin génie": wie garandeert ons dat er geen bedrieglijke god bestaat die ons bij het simpelste optelsommetje de verkeerde getallen doet uitkomen? De conclusie is een radicaal niet-weten.
- het scharnierpunt: men kan het bestaan van het denkende subject verzekeren, zolang het denkt. "Cogito ergo sum". Zonder lichaam zou ik ook bestaan, zolang ik maar denk. Conclusie: er is geen lichaam nodig voor de geest om te bestaan.
- de constructieve fase: Descartes komt tot twee godsbewijzen die het bestaan van een "malin génie" weerleggen: God kan geen bedrieger zijn, want bedrog wijst op tekortkomingen terwijl God volmaakt is. (Problematisch is volgens sommigen dat Descartes zich hierbij schuldig maakt aan een denkfout.) God zou ons bedriegen als onze neiging om te geloven in het bestaan van een materiële wereld buiten ons bewustzijn, misleidend zou zijn. Conclusie: het doel, de fundering van kennis, is bereikt.

De drie zekerheden
Om rationaliteit te funderen poneerde Descartes drie zekerheden:
De eerste zekerheid is die van de twijfel. Door dingen in vraag te stellen ontstaat er twijfel. Wanneer deze twijfel echter opnieuw in vraag gesteld wordt, wordt het feit herbevestigd dát ik twijfel. Op deze manier ontstaat er een zekerheid, namelijk die van het bestaan van de twijfel, de activiteit van het denken in zijn puurste vorm. Het denken (het cogito) bevestigt de aanwezigheid van deze denkactiviteit (het zijn). Ik denk, dus ik ben.

Met deze eerste zekerheid bewees Descartes het bestaan van het denken als substantie. Om zijn fundering van de rationaliteit verder te zetten voerde hij het dualisme in. In het dualisme onderscheidde hij twee polen. De eerste pool is die van het denken of de res cogitans (zoals in die in de eerste zekerheid is bewezen). Daarnaast bestaat er een tweede pool, een nog te bewijzen buitenwereld of res extensa, die alles buiten het denken omvat. Het denken en de buitenwereld lijken op het eerste zicht dus twee volledig gesloten, geïsoleerde substanties. Descartes trachtte vervolgens een brug te slaan tussen deze twee polen.

De tweede zekerheid was die van het bestaan van God. Met de eerste zekerheid, die van het denken, ontstaat de notie idee. Het denken 'is', omdat het een zuiver, logisch en distinct idee is. Elke idee die aan deze voorwaarden voldoet, moet volgens Descartes dus waar zijn. Om door het denken te komen tot zuivere ideeën over de buitenwereld, moet zekerheid worden geschapen over de juistheid en zuiverheid van denken en ideeën. Dat wat deze zuiverheid waarborgt, is volgens Descartes God. God is het volmaakte dat de Malin Génie (de stoorzender in ons denken) uitschakelt.
Om het bestaan van deze God aan te tonen, steunde Descartes op twee godsbewijzen (a posteriori en a priori).
- Het eerste bewijs (a posteriori) maakt gebruik van de causaliteit en de idee van oneindigheid. Aangezien het denken gesloten en dus eindig is, kan de idee van oneindigheid volgens Descartes niet uit iemand zelf komen. De oneindigheid moet een oorsprong hebben buiten het denken. Deze oorsprong zou God zijn.
- Het tweede bewijs (a priori) stelt dat de idee van de oneindigheid ook het bestaan van de volmaakte oneindigheid impliceert. Deze volmaakte oneindigheid vormt, volgens Descartes, de tweede substantie naast het denken, namelijk God.

De derde zekerheid is die van het bestaan van de buitenwereld. In het denken worden zintuiglijke prikkels waargenomen die voorstellingen doen ontstaan. De vraag is nu of deze voorstellingen werkelijk zijn en zijn zoals ze zich voordoen. Het bestaan van een God kan het wantrouwen ten opzichte van deze waarnemingen ontkrachten. Er zijn slechts twee substanties (cogito en God) waarin deze waarnemingen hun oorsprong kunnen vinden. Het denken is één mogelijkheid.
Een wereld van waarnemingen zou gecreëerd kunnen worden door samenhangende ideeën te construeren. Het probleem is hier echter dat zintuiglijke waarnemingen de wil overstijgen en deze niet door het denken bestuurd kunnen worden. Ze komen ongecontroleerd op ons af. Een tweede mogelijkheid is dat ze van God afkomstig zijn. Maar dit zou dan weer niet passen in het beeld van God die de Malin Génie uitschakelt en het denken zuiver houdt. Als God het zuiver volmaakte nastreeft, waarom zou hij zich dan bezig houden met het creëren van waanvoorstellingen? Er moet dus een derde substantie bestaan (de buitenwereld) die zintuiglijke voorstellingen in ons denken veroorzaakt.
Met deze drie zekerheden concludeerde Descartes dat de werkelijkheid bestaat uit voorstellingen in het denken. Door het bestaan van een God, die de Malin Génie uitschakelt, stelde hij dat deze werkelijkheid zich voordoet zoals hij is. Hiermee plaatste Descartes de zuivere idee van de ratio centraal in het begrip van de werkelijkheid.

Begrippen
Als rationalist onderscheidde de filosoof Descartes drie soorten begrippen:
adventitiae (van buiten gekomen begrippen),
innatae (in- of aangeboren begrippen) en
a me ipse factae (zelfbedachte begrippen).
Als dualist onderscheidde hij geest of ziel of God (res cogitans) en materie (res extensa). In zijn eigen woorden:
Onder de geschapen dingen zijn er enkele die niet kunnen bestaan zonder andere, daarom moeten wij deze onderscheiden van die dingen die alleen de bijzondere bijstand van God nodig hebben om te bestaan.
Deze laatste zijn bij hem substanties terwijl die andere (materiële, wereldlijke) dingen die hierdoor gekenmerkt zijn doordat ze plaats innemen, attributen van de substanties worden genoemd.
Descartes gebruikt hierbij het klassieke en scholastieke begrip substantie, dat niet verward mag worden met het hedendaagse begrip, dat bijna synoniem is met materie.
René Descartes werd waarschijnlijk beïnvloed door het werk van Francisco Sanches, die in zijn belangrijkste werk Quod nihil scitur (1581) twijfel als uitgangspunt nam.

Principia Philosophiae
In 1644 poogde hij in zijn boek Principia Philosophiae (De Beginselen van de Filosofie) het complete universum te beschrijven vanuit een volledig wiskundig opgebouwde mechanica. Zijn gedachten over de werking van het heelal vonden veel weerklank, maar werden jaren later met name door Isaac Newton weerlegd.

Bron:
Wikisage - René Descartes: nl.wikisage.org/wiki/René_Descartes
Oospronkelijk werk:
Tom Sorell - Descartes: A Very Short Introduction
Oxford University Press (1987)


terug naar het monisme en dualisme






^