Eucharistie en transsubstantiatie
Inleiding
De kern van Jezus' leer is, dat we God moeten liefhebben boven al en onze naaste alsof het onszelf betrof. In de ontmoeting met je naaste ontmoet je immers een persoon, die net als jij uit God is voortgekomen, waardoor de ontmoeting met je medemens een heilige moment is.
Dat liefhebben waar het dan om gaat, is een werkwoord; om je liefhebbend te kunnen gedragen, heb je daarom al je geestelijke vermogens nodig, maar in het bijzonder het vermogen de ander te doorvoelen. Om liefhebbend om te kunnen gaan met de ander moet je dus al je vermogens gebruiken, waardoor je toeneemt in het bewuste en beheerste gebruik ervan en zij zo tot ontwikkeling komen. Uiteindelijk groeien zij uit tot het geweten en de deugden, en in die toestand is het een natuurlijke behoefte de leer van Jezus toe te passen, want zij zijn een eigenschap van je persoonlijkheid geworden.
Wat bedoelt Jezus in verband met dit toepassen van zijn leer met het eten van brood als zijn lichaam en het drinken van wijn als zijn bloed? Een aanwijzing hiervoor is een tekst in Job 10:10 waarin Job zegt: "Als melk hebt u mij uitgegoten en als kaas doen stremmen." Daar wordt een omvorming beschreven van melk, vloeibaar voedsel voor de zuigeling en niet houdbaar, in kaas, wat vast voedsel voor de volwassene is en ook houdbaar. Zo moet ook graan worden omgevormd in meel en door dat te bakken in brood; door dat te eten geeft dat het lichaam leven. Ook moet druivensap, dat niet houdbaar is door vergisting worden omgezet in wijn, een houdbare drank die de mens in leven houdt.
Steeds is er sprake van omvormingen vanuit een minder nuttige naar een nuttiger toestand, een ontwikkeling van een onvolmaakte begintoestand naar een volmaakte eindtoestand, van levenloos naar levend-zijn. Om dat weer te geven, wordt gebruik gemaakt van een beeldspraak (allegorie), een zinnebeeldige voorstelling waarbij met een letterlijk aanwijsbaar, stoffelijk gebeuren een figuurlijke, geestelijke betekenis wordt bedoeld.
Hoe kan nu vanuit dit gezichtspunt naar de eucharistie en transsubstantiatie worden gekeken.
Het woord 'eucharistie' komt van het Griekse 'eu': goed, deugdelijk en 'charis': geschenk - het is een dankzegging voor een goed geschenk. In de kerk is het i.h.b. de dankzegging voor het lichaam van Jezus, dat hij heeft geofferd om hen die zondigden te vergeven en weer met God te verbinden.
Tijdens de eucharistie wordt het laatste avondmaal van Jezus en zijn leerlingen herdacht en i.h.b. het feit dat Jezus zijn - op die maaltijd volgende - zelfoffer vergelijkt met het offeren van het paaslam; deze vergelijking kon hij maken omdat dat laatste avondmaal samenviel met de maaltijd die tijdens de joodse Pesach-viering wordt gehouden: daarbij wordt het geofferde en geslachte paaslam genuttigd.
Na zijn opstanding herdachten zijn volgelingen dat laatste avondmaal - omdat Jezus hen dat had aangeraden - en wel steeds op zondagochtend. In de loop van de eeuwen echter verbleekte de herinnering aan deze bijzondere gebeurtenis en om die te hernieuwen, kreeg men de behoefte aan iets tastbaars om de herinnering levend te houden en de handeling een waardevolle inhoud te geven. In de kerk ontwikkelde men daarom de opvatting dat de woorden van Jezus geen zinnebeeldige vergelijking waren, maar letterlijk waren bedoeld.
Radbertus tegenover Ratramnus
In de negende eeuw ontstond er een meningsverschil over deze leer van de eucharistie. De benedictijnse monnik en theoloog Radbertus Paschasius (785-865), stelde dat het brood en de wijn - die tijdens de eucharistie werden genuttigd - wezenlijk veranderden in het lichaam van Christus. Lijnrecht tegenover Radbertus stond de benedictijnse monnik en theoloog Ratramnus van Corbie (geboorted. onbek.-ca. 686). Hij was juist van mening dat men bij de eucharistie dacht aan Christus' mystieke lichaam, dat iets anders was dan Christus' stoffelijke lichaam, dat op geestelijke wijze door de gelovige werd ontvangen. De Kerk verwierp uiteindelijk de leer van Ratramnus en die van Radbertus werd later bekend als de 'transsubstantiatieleer'.
In de Oudheid gebruikten de alchemisten namelijk de term 'transsubstantiatie' (omvorming) waarmee zij bedoelden, dat de kenmerken van een substantie in een andere konden worden omgezet. Bij hen ging het daarbij i.h.b. om de omzetting van lood in goud. Ook in de alchemie waren er twee stromingen, waarbij de ene ervan uitging dat dit letterlijk moest worden opgevat, terwijl de andere een mystieke inslag had en deze omvorming zag als een geestelijk gebeuren, waarbij de persoon zich omvormde van een onontwikkelde, zelfzuchtige naar een ontwikkelde, liefdevolle geestestoestand.
Deze alchemistische transsubstantiatie werd door de kerkleiders aangegrepen om het brood en de wijn meer aanzien te geven, zodat de gelovigen er ontzag voor zouden kunnen gaan koesteren. Tijdens de vierde kerkvergadering van Lateranen in 1215, werd het woord 'transsubstantiatie' voor het eerst gebruikt. Er werd o.a. besloten dat er meer aandacht moest komen voor priesterlijke taken, de priester moest meer gezag krijgen en met zijn rug naar de gelovigen gaan staan tijdens de mis(!).
Tijdens het concilie van Trente (1545-1563) werd het volgende gesteld: "Omdat onze verlosser Christus gezegd heeft dat hetgeen Hij onder de gedaante van brood opdroeg, werkelijk zijn lichaam was, is dit ook altijd de overtuiging geweest van de kerk van God en daarom verklaart dit heilig concilie het ook nu weer: door de consecratie van brood en wijn komt de verandering tot stand van de gehele substantie van het brood in de substantie van het lichaam van Christus onze Heer, en van de gehele substantie van de wijn in de substantie van zijn bloed. Deze verandering nu is door de katholieke kerk gepast en treffend wezensverandering (transsubstantiatie) genoemd."
Jezus zelf is hier echter heel duidelijk over:
In gesprek met een Samaritaanse vrouw bij de waterput van Aartsvader Jakob zei Jezus: "Iedereen die dit water drinkt, zal weer dorst krijgen," zei Jezus, "maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt, dat eeuwig leven geeft." (Joh. 4:13-14)
De waterput heeft de vorm van een Grieks kruis, het water daaruit is... Jezus' leer!
Het Griekse kruis staat voor de Griekse letter Χ (chi), de eerste letter van het woord Christos (Χριστος) en gold in de eerste eeuwen als dé aanduiding voor Jezus.
Jezus zei: "U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft." (Joh. 6:27)
Jezus zei: "Ik ben het brood dat leven geeft, wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben." (Joh. 6:35)
Jezus zei: "Ik ben het levende brood dat uit de hemel(!) is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet, zal hij eeuwig leven." (Joh. 6:51)
"Het is de Geest die levend maakt, het vlees helpt niets. De woorden die Ik tot jullie gesproken heb, zijn geest en zijn leven." (Joh. 6:63)
Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel en hij riep: "Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! 'Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft,' zo zegt de Schrift." Hiermee doelde hij op de Geest die zij die in hem geloofden, zouden ontvangen [...] (Joh. 7:37-39)
In Markus 9:49-50 vergelijkt Jezus de geest met vuur en zout:
"Iedereen moet met vuur gezouten worden. Zout is goed! Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe zullen jullie het zijn kracht dan teruggeven? Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkaar de vrede" [van de geest].
En in Mattheüs 16:11-12 "Hoe is het mogelijk dat jullie niet begrijpen dat Ik het niet over brood heb? Wees op je hoede voor de zuurdesem van de farizeeën en sadduceeën!”
Toen begrepen ze dat Hij niet bedoelde dat ze op hun hoede moesten zijn voor de zuurdesem in brood, maar voor het onderricht van de farizeeën en sadduceeën.
Deze uitspraken van Jezus zelf zijn afdoende: Jezus' woorden tijdens het laatste avondmaal hebben een geestelijke, zinnebeeldige betekenis, zij zijn metaforisch bedoeld.
Kerkelijke gezagsdragers gingen toentertijd recht tegen de geestelijke leer van Jezus in.
Zoals het vaak met de besluiten van gezagsdragers gaat die hun macht willen vergroten, hebben hun besluiten een averechtse uitwerking. De woorden die de priester aan het altaar moest uitspreken om de transsubstantiatie te bewerkstelligen: 'Hoc est corpus' ('Hier is het lichaam'), werden verbasterd tot: 'Hocus pocus'.
De woorden van Jezus in deze hebben een allegorische, figuurlijke betekenis, overeenkomend met bijvoorbeeld Deuteronomium 10:16 "Besnijdt daarom de voorhuid van uw hart en wees niet langer hardnekkig!"
En met Jesaja 55:1-2 "Hierheen! Hier is water, voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld. Koop hier je voedsel en eet. Kom, koop voedsel zonder geld, koop wijn en melk zonder betaling. Waarom geld betalen voor iets dat geen brood is, je loon besteden aan wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar mij en je zult ruimschoots te eten hebben, en genieten van een overvloedig maal."
Of met Jesaja 66:11 "Aan Jeruzalems' vertroostende moederborst zullen jullie drinken en verzadigd worden, haar rijke, volle borsten zullen je zogen en verkwikken."
Of Jeremia 15:16 "Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. Uw woorden gaven mij een diepe vreugde, want ik behoor U toe, o God, Heer van de hemelse machten.
Spreuken van Salomo 9:1-6
De Wijsheid heeft zich een huis gebouwd, zeven zuilen heeft zij zich gehouwen,
(zeven was het getal van de wijsheid)
haar vee heeft zij geslacht, haar wijn gemengd en haar tafel gereed gemaakt.
Nu zendt ze haar dienaressen uit; op de hoogste punten van de stad roepen zij:
“Wie onervaren is laat die hierheen komen en wie geen inzicht heeft, laat hij tot bezinning komen:
Kom en eet van mijn brood en drink de wijn die ik heb gemengd.
Laat uw onwetendheid varen en u zult leven, bewandel de weg van de wijsheid.”
Of de Spreuken van Salomo 24:13-14
"Mijn zoon, eet honing, dat is goed voor je, zoete honing streelt de tong.
Zie wijsheid als de honing voor je leven."
En Hosea 2:21-22 "Ik zal je [het joodse volk] voorgoed tot mijn vrouw maken, ik zal je hecht aan mij verbinden, door liefde en ontferming. Mijn vrouw zul je zijn, want ik beloof je trouw en jij zult God toegewijd zijn."
Tenslotte: Apocalyps 3:20 "Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik binnenkomen, en we zullen samen eten, Ik met hem en hij met Mij."
Niemand zal toch denken dat deze teksten letterlijk moeten worden opgevat. Waarom dan wel het gebruik van 'brood' en 'wijn' door Jezus bij het laatste avondmaal?!
Ook Petrus gebruikt in zijn eerste brief een beeldspraak:
1 Petrus 2:4-5
Voeg u bij Hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd, maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel.
Persoonlijke keuze
Maar iedere gelovige zou voor zichzelf kunnen besluiten de gebeurtenissen op het altaar te zien in het betrekkelijk makende licht van de eeuwigheid. Daardoor kan men bij het uitdelen van de hostie in gedachten terugkeren naar die gedenkwaardige gebeurtenis van tweeduizend jaar geleden, toen Jezus deze woorden tegen zijn leerlingen sprak... maar ook tegen ons, die zijn volgelingen zijn. Dan kan ieder er voor zichzelf voor kiezen, zijn woorden letterlijk of figuurlijk op te vatten.
Geestelijke groei vindt immers plaats door een voorval of een zaak zelf op zijn waarde te beoordelen met zijn eigen vermogens, waardoor de mens toeneemt in het bewuste en beheerste gebruik dat van de vermogens wordt gemaakt. Alles wat een ander voor een mens heeft besloten en als plicht heeft opgelegd, voegt geen waarde toe aan de geestelijke ontwikkeling van die mens; en alleen die ontwikkeling leidt uiteindelijk tot een gewetensvol en deugdzaam gedrag, dat geheel uit de mens zelf voortkomt.
Maar van hogerhand opgelegde plichten, maken van de mens een trekpop en leiden tot stilstand.
De priester-sjamaan
Dit besluit van de toenmalige kerkleiders heeft van de priester in feite een animistische sjamaan (druïde) gemaakt. Deze werkt o.a. ook met toverspreuken (mantra's) en met fetisjen: met geestkracht (vitaliteit) geladen voorwerpen, afbeeldingen van de godheid. De door mensen bedachte toverspreuk 'Hoc est corpus' maakt volgens een menselijk besluit van een rond stukje brood 'het lichaam van Christus'... een goddelijke fetisj, die de gelovige voor zijn eigen heil moet opeten.
De oude sjamanen gingen op dezelfde manier te werk. Zij gebruikten bijvoorbeeld ook rinkelende belletjes tijdens hun handelingen, die zij in hun gewaden gestoken uitvoerden op een gewijde plaats tussen de gemeenschap en de omringende natuur. In feite voerde de kerk een oud, heidens gebruik weer in om de priester meer aanzien te geven.
Het woord 'fetisj' is een verbastering van het Latijnse 'facticius': nagemaakt, kunstmatig. In oude tijden werd er vanuit gegaan, dat de fetisj een stoffelijke weergave op aarde was van de godheid, die in de geestelijke wereld verbleef. De fetisj diende als een bemiddeling tussen de godheid en de mens.
Hieronder het volledige tekstdeel uit het Evangelie van Johannes 6:41-63:
De Joden begonnen te protesteren omdat hij zei dat hij het brood was dat uit de hemel was neergedaald.
"Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is neergedaald?"
Jezus zei: "Ik hoor u bezwaren maken. Toch kan niemand bij mij komen, tenzij de Vader die mij gezonden heeft hem bij me brengt, en ik zal hem op de laatste dag tot leven wekken.
Het staat geschreven in de Profeten: 'Zij zullen allemaal door God onderricht worden.' Iedereen die naar de Vader luistert en van hem leert komt bij mij. Niet dat iemand ooit de Vader gezien heeft - alleen hij die van God komt, heeft hem gezien. Waarachtig, ik verzeker u: wie gelooft, heeft eeuwig leven.
Ik ben het brood dat leven geeft. Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam."
Nu begonnen de Joden heftig met elkaar te discussiëren: "Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven!" Daarop zei Jezus: "Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem.
De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader; zo zal wie mij eet, leven door mij.
Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven."
Dit alles zei hij in de synagoge van Kafarnaüm toen hij daar onderricht gaf.
Veel leerlingen die het gehoord hadden zeiden: "Dit zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?" Jezus wist wel dat zijn leerlingen protesteerden en zei tegen hen: "Ergeren jullie je hieraan? Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar hij eerst was? De Geest maakt levend, het lichaam dient tot niets. Wat ik gezegd heb, is geest en leven."
Bron: De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004.
Beeldspraak
Jezus zei: "Ik ben de deur: wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden." (Johannes 10:9).
Jezus vergelijkt zijn leer daar met een deur: als je door die deur heengaat, als je zijn leer toepast, dan zul je zoals de schapen weidegrond vinden, je zult voedsel vinden, namelijk zijn leer, waarmee je je geestelijk kunt voeden.
In overeenstemming met het eten van de hostie zou ook het binnengaan van de kerk door de kerkdeur als een even heilig moment kunnen worden beschouwd.
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament komt beeldspraak veel voor. In Exodus 4:22-23 spreekt Jahweh tegen de farao over Israël als 'mijn eerstgeboren zoon'. Hij zegt: "Israël is mijn eerstgeboren zoon. Ik heb je bevolen mijn zoon te laten gaan om mij te vereren, maar dat heb je geweigerd. Daarom zal ik jouw eerstgeboren zoon doden." In Psalmen 78:24-25 "Hij schonk hun het brood uit de hemel. Zij aten het brood van de engelen." In Jesaja 5 vergelijkt Jahweh het volk Israël met een wijngaard die 'wrange druiven' voortbrengt, een land waar geen rechtsbetrachting, maar rechtsverkrachting plaatsvindt. In Jeremia 18 wordt Israël vergeleken met klei in de hand van de pottenbakker. Zelfs wordt hoererij gebruikt als beeld voor ontrouw aan God. De akker als beeld van de wereld is te vinden in de gelijkenis van het onkruid op de akker in Mattheüs 13. In Johannes 10:11 Jezus zei: "Ik ben de goede herder." en in Johannes 10:27 Jezus zei: "Mijn schapen luisteren naar mijn stem, Ik ken ze en ze volgen mij."
Dit kunnen we toch niet letterlijk opvatten?
En in Jesaja 55:1-3 Zo spreekt de Heer: "Hierheen! Hier is water, voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld. Koop hier je voedsel en eet. Kom, koop voedsel zonder geld, koop wijn en melk zonder betaling.
Waarom geld betalen voor iets dat geen brood is, je loon besteden aan wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar mij, en je zult ruimschoots te eten hebben en genieten van een overvloedig maal. Leen mij je oor en kom bij mij, luister, en je zult leven. Ik sluit met jullie een eeuwigdurend verbond, als bevestiging van mijn liefde voor David."
In Jezus is Gods heilige geest bij ons geweest, de geest die in vroeger tijden door de profeten sprak.
Het moge duidelijk zijn dat Jezus' woorden wat het 'vlees' betreft, figuurlijk zijn bedoeld, overeenkomend met het bloemrijke taalgebruik uit oosterse landen. Als hij het letterlijk had bedoeld, zou zijn 'vlees' slechts één keer voor een kleine groep - die zijn woorden letterlijk hadden opgevat en zich daarna als kannibalen hadden gedragen - nuttig zijn geweest. Maar in de omgang met schriftgeleerden en Farizeeën gebruikte Jezus regelmatig prikkelende en verwarring stichtende uitspraken om tegen hen in te gaan (met de bedoeling hen zo tegen zich op te zetten), wat niemand toentertijd dorst te doen.
Het spreken over ‘brood’ en ‘wijn’ was gebruikelijk in de oosterse mysteriën; daar stelde het brood de god Ceres (graan) voor en wijn de god Bacchus. Tijdens de inwijding bood de hiërofant-inwijder vóór de laatste openbaring symbolisch brood en wijn aan de kandidaat aan, die van beide moest eten en drinken. Als de mens eet, wat dood is, dan brengt hij het door zijn lichaam tot leven, als een zinnebeeld dat de geest de stof tot leven moet brengen, d.w.z. dat de goddelijke wijsheid door middel van wat de leerling zou worden geopenbaard, zijn lichaam moest binnentreden om het zich zo eigen te maken.
In zijn oosterse taalgebruik vergeleek Jezus zichzelf met de ware wijnstok (Joh. 15:1).
Het grote gevaar van steeds herhaalde rituelen is, dat die op den duur toneelstukjes worden die door herhaling hun glans verliezen en afgesleten raken, waarna zij de aanwezigen niet meer boeien. Zij kunnen dan alleen blijven bestaan doordat de mens hecht aan gewoontes, die hem of haar houvast bieden.
Een ander punt is, dat als de transsubstantiatie werkelijk zou plaatsvinden, de priester de gelovigen ertoe aanzet een menseneter te worden. Maar gelukkig, de ouwel blijkt gewoon een koekje te blijven en 'het lichaam van Christus' moet erbij worden gedacht.
Klik hier voor een verhandeling over het laatste avondmaal
terug naar de vragenlijst
^