het geestelijke en stoffelijke geheugen
Vraag: Volgens kwantumfysische en filosofische inzichten zouden alle gebeurtenissen en dus ook onze herinneringen aanwezig zijn in het universele bewustzijnsveld ('alles is overal tegelijkertijd'). Dit verklaart het feit dat personen met bijzondere gevoeligheid deze gebeurtenissen kunnen waarnemen en 'helderziende' zijn. D.w.z. dat gebeurtenissen uit het verleden door gevoelige personen kunnen worden waargenomen. Deze gebeurtenissen zijn bijgevolg verankerd in een niet materiële dimensie.
De conventionele neurologie geeft voor onze herinneringen bepaalde anatomische structuren aan. Als het geheugen door hersenstructuren en -fysiologie mogelijk wordt gemaakt, hoe zit die connectie met dat immateriële veld van gebeurtenissen uit het verleden dan in elkaar?
Antwoord: Het gaat hierbij om de wisselwerking tussen geest en hersenen. Alle gebeurtenissen die we in dít bestaan meemaken, komen door de zintuigen en zenuwen heen bij de hersenschors aan in de vorm van een geactiveerd netwerk van cellen. Van daaruit worden die gebeurtenissen in de ziel overgezet als een zielebeeld. Dit is een inwendige afbeelding van de gebeurtenis (zie de pagina: Wisselwerking tussen geest en hersenen). In het midden van de ziel neemt de geest dat inwendige beeld waar.
Na die gebeurtenis te hebben verwerkt tot een ervaring, plaatst de geest dat beeld in zijn geheugen, in één van het aantal uitstralingen waaruit de ziel bestaat. Van daaruit komt deze ervaring ook in de ruimte van de algeest terecht, aangezien immers álles binnen de algeest gebeurt; ook de ervaringen die wij persoonlijk meemaken zijn ervaringen binnen de algeest. De menselijke geest is namelijk een algeestvonk, door verdichting uit de algeest ontstaan en daar steeds naadloos mee verbonden.
In de algeest is een algeheugen (de 'akasha kroniek': de 'lichtbeelden geschiedenis'), waarmee sommigen door wat voor oorzaak dan ook, zijn verbonden en die er daardoor uit kunnen putten. Ook de mens draagt alle ooit persoonlijk meegemaakte ervaringen in de ziel met zich mee, maar in het ontoegankelijke geheugen.
Dat deel van het geheugen is hier ontoegankelijk geworden door de toestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan, veroorzaakt door de verbondenheid van de geest, het levende, met het stoffelijke lichaam, het niet-levende. De geest als het levende kan daardoor hier niet zichzelf zijn, waardoor aandacht en toewijding in deze wereld uitvloeien en erop worden overgedragen. Daardoor blijft de geest ontledigd achter en daardoor onbewust van zichzelf als geestelijke zelfstandigheid.
Maar in de hersenschors is door diezelfde ervaring een netwerk gevormd van zenuwcellen die toen zijn geactiveerd. Het blijkt nu dat de indruk van dat netwerk in de hersenschors blijvend is. Dit netwerk van cellen hangt met elkaar samen door de vorming van bepaalde eiwitten. Er is daardoor een stoffelijk en een geestelijk geheugen.
Zolang de menselijke geest hier op aarde een lichaam heeft, is er een wisselwerking tussen geest en hersenschors nodig om zich de gebeurtenissen uit dít bestaan te kunnen herinneren. De geest is door de onbewuste vereenzelvinging met de stof hiervan afhankelijk geworden.
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^