Genesis ondersteunt de evolutie
"Want wat van God niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sinds de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, ..."
Paulus, Brief aan de Romeinen, 1:20
Wie volgens Paulus zijn verstand gebruikt, die herkent in Gods schepping de eigenschappen van de schepper. Vanuit dit standpunt, dat het stoffelijke een uitdrukking is van het geestelijke (een standpunt dat mij van jongs af aan heeft aangesproken, zo ook bijvoorbeeld Teilhard de Chardin), vergelijk ik de evolutie - die door wetenschappers in Gods schepping is ontdekt - met de woorden uit Genesis.
De overeenkomst tussen Genesis en de evolutie
De volgorde van gebeurtenissen die in het eerste scheppingsverhaal in Genesis (1:1 - 2:3) als de 'scheppingsdagen' worden beschreven, komt namelijk overeen met de wetenschappelijke beschrijving van de evolutietijdperken door astronomie, geologie en paleontologie. De volgorde in Genesis ondersteunt zo de evolutieleer.
Het verschijnsel evolutie wordt naast de reeds genoemde bevestigd door andere wetenschappen van verschillende vakgebieden, zoals biochemie, taxonomie, embryologie, vergelijkende anatomie, genetica en epigenetica; deze verscheidenheid is op zich al een onderbouwing van de wetenschappelijke waarde van de evolutieleer.
Deze wetenschappen zijn zelf weer het gevolg van een culturele ontwikkeling in de mensheid, die is ingezet met het twééde scheppingsverhaal in Genesis (2:4 - 3:24). Zij geeft het begin aan van de beschavingsgeschiedenis van de mens met 'ha adam': de mens - met Adam en Eva als de eerste cultuurbrengers.
De menselijke geest heeft bij zijn voortkomst door verdichting uit de goddelijke algeest zijn geestelijke vermogens in aanleg meegekregen. Daarmee kan de mens - door een drang naar kennis gedreven om zich hier staande te kunnen houden - Gods schepping onderzoeken, om zo, na een ontwikkelingstocht door Gods schepping te hebben doorgemaakt, uiteindelijk weer bij God uit te komen.
Door die ontwikkelingstocht te gaan, heeft de mens tegelijkertijd op eigen kracht zijn geestelijke vermogens tot ontwikkeling gebracht; en heeft zo zelf - als godenkinderen betaamt - zijn goddelijke aanleg verwerkelijkt... terwijl daardoor godloochenaars door eigen wetenschappelijke ijver onvermijdelijk God als de diepste grond van het al zullen ontdekken.
Met betrekking tot de verschillende wijzen waarop de betekenis van Genesis kan worden uitgelegd, wil ik graag herinneren aan een woord van Erasmus:
"Het is verkeerd om als kinderen te blijven vasthouden aan de letter
en niet op te groeien tot de vrijheid van de geest."
Desiderius Erasmus (1469-1536), filosoof, theoloog en humanist
Klik hier voor een artikel over creationisme, evolutietheorie, intelligent-design en esoterisch christendom.
Een vergelijking van teksten uit Genesis en de evolutieleer
Genesis 1:1 - 2:3 (g)
1:1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het 'water' (dat Hebreeuwse woord betekent ook: de diepte, de afgrond: dat is de lege ruimte tussen de nog losse brokstukken van de zich nog vormende aarde).
1:1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het 'water' (dat Hebreeuwse woord betekent ook: de diepte, de afgrond: dat is de lege ruimte tussen de nog losse brokstukken van de zich nog vormende aarde).
Evolutie (e)
De vorming van het zonnestelsel in een nog donkere ruimte door verdichting van koud waterstofgas tot een nog donkere 'zon' en daar omheen veel protoplaneten bestaande uit gas, gruis en losse brokstukken, die zich nog moeten gaan samenvoegen tot een planeet.
De vorming van het zonnestelsel in een nog donkere ruimte door verdichting van koud waterstofgas tot een nog donkere 'zon' en daar omheen veel protoplaneten bestaande uit gas, gruis en losse brokstukken, die zich nog moeten gaan samenvoegen tot een planeet.
(g) 3 God zei: "Er moet licht komen," en er was licht. 4 God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; 5 het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.
(e) Verdere verdichting van de zon zorgde voor verhitting van waterstofgas en kernreacties, waardoor de zon warmte en (eerst infrarood) licht ging uitstralen, te midden van donkere, nu ronddraaiende planeten, waarvan de binnenplaneten, die dicht bij de zon waren, warm werden, wat ook het gevolg was van verdichting die in de planeet zelf optrad.
(g) 6 God zei: "Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa's van elkaar scheidt." 7 En zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. 8 Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.
(e) Vooral vulkanen, maar ook meteorieten en planetoïden brachten water op aarde, dat door de warmte verdampte. De damp koelde in de ruimte weer af en viel miljoenen jaren als regen op de aarde; zo ontstonden boven wolken en beneden zeeën, en koelde de aardkorst af.
(g) 9 God zei: "Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt." En zo gebeurde het. 10 Het droge noemde hij aarde, het samengestroomde water noemde hij zee. En God zag dat het goed was.
(e) Toen water vloeibaar bleef, vulde het de laagste plaatsen op. Door gelijktijdige gebergtevorming door het krimpen van de afkoelende aardkorst ontstonden er eilanden, waardoor er onderscheid tussen zee en vasteland kwam.
(g) 11 God zei: "Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en allerlei bomen met zaaddragende vruchten." En zo gebeurde.
12 De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en bomen met zaaddragende vruchten. God zag dat het goed was. 13 Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.
12 De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en bomen met zaaddragende vruchten. God zag dat het goed was. 13 Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.
(e) In zee ontstonden nu de eerste levensvormen tijdens de Cambrische explosie: bacteriën, blauwe en groene algen. Daaruit hebben zich eerst in zee allerlei meercellige levensvormen ontwikkeld en later vanuit getijdengebieden op het land planten en bomen (die het rode deel van het zichtbare licht van de nog rode zon gebruiken).
(g) 14 God zei: "Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven, dagen en jaren, 15 en dienen als lampen aan het hemelgewelf om licht te geven op aarde." ... 18 ... om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. 19 Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.
(e) De zon als jonge ster ging pas later de meer heldere, oranje en gele lichtsoorten uitstralen, waardoor de maan en de planeten zodanig door de zon werden beschenen dat ze ook 's nachts zichtbaar waren.
(g) 20 God zei: "Het water moet wemelen van levende wezens en boven de aarde moeten vogels vliegen." 21 En hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. 22 ... En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde." 23 Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.
(e) Niet alleen plantaardige, maar later ook dierlijke levensvormen (levende wezens) ontstonden in de zeeën, zoals de grote zeedinosauriërs; daarna verschenen op het land vliegende insecten zoals reuzenlibelle's (in vers 1:20 vogels genoemd). Dinosauriërs als vogels (Haplocheirus) ontstonden pas later tegelijk met de landdinosauriërs.
(g) 24 God zei: "De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende en wilde dieren." En zo gebeurde het. 25 God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aarde rondkruipt. En God zag dat het goed was.
(e) Na de ontwikkeling van zeedieren volgde die van de landdieren doordat de pootvis Tiktaalik vanuit getijdengebieden het land opkroop; nu ontstonden er uit de vliegende reptielen vogels met veren; en tenslotte ontstonden na het uitsterven van dinosauriërs zoogdieren zoals runderen.
(g) 26 God zei: "Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; ..." 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, ... mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen (m.a.w. volgens Genesis is God mannelijk-vrouwelijk).
(e) Ten slotte eindigde een bepaalde ontwikkelingslijn van apen en mensapen in menselijke, mannelijke en vrouwelijke levensvormen (Homo sapiens), als einddoel van de ontwikkeling in Gods stoffelijke schepping.
(g) 28 Hij zei: "Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen." ... 31 God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
(e) God gaf nu de leiding aan de mens over en gaf die een éigen verantwoordelijkheid, om zo de mens voor keuzes te plaatsen en zelf besluiten te laten nemen; daardoor leert de mens de geestelijke vermogens te gebruiken en wordt zo een zelfstandig wezen.
(g) 2:2 Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte hij van het werk dat hij had gedaan.
(e) God liet de mens nu schijnbaar aan zichzelf over, zodat die uit zichzélf op aarde werkzaam kon worden en zich kon ontwikkelen!
Na de schepping van het lichaam in Gen. 1:1 - 2:3, volgt in Gen. 2:4 - 3:24 de beschrijving van de verdere indaling van de geest in dat lichaam in het tweede scheppingsverhaal, dat een zinnebeeldige betekenis heeft en het begin is van de gééstelijke ontwikkeling van 'ha adam', de zelfbewuste mens, de cultuurdrager.
(g) 4 In de tijd dat God aarde en hemel maakte, groeide er op de aarde nog geen enkele struik ... want God had het nog niet laten 'regenen' ..., en er waren 'geen mensen om het land te bewerken' (geen 'cultuurbrengers'); 7 Toen vormde God de mens uit het stof van de aarde en blies hem levensadem in de neus (liet hem indalen). Zo werd de mens een levend wezen.
(e) De menselijke geest was eerst nog niet geheel ingedaald in het menselijke lichaam en daardoor was er nog geen geestelijk leven op aarde; maar na de vorming van het lichaam volgde de indaling van de geest en zo kwam de mens als geestelijk (cultureel) wezen op aarde.
(g) 8 God, de Heer, legde in het oosten, in Eden, een tuin ('paradisum': bewerkte grond) aan en daarin plaatste hij 'de mens' (ha adam) die hij gemaakt had (de plaatsing op aarde door indaling van de geest in het aardse lichaam).
(e) Het paradijs is de binnenwereld in de mens, in de geestestoestand dat die nog steeds helderziende is en daardoor met de geestelijke wereld verbonden, en zo weet heeft van de band met God, engelen en geestelijke begeleiders: de paradijselijke geestestoestand.
(g) 21 ... terwijl de mens 'sliep' (min of meer onbewust was) nam hij een van zijn 'ribben' (het Hebreeuwse woord betekent ook 'zijde'), ... (daaruit) bouwde God een vrouw (opdat de geslachten elkaar zouden leren kennen; kennen is: onderscheid kunnen maken, bewust worden).
(e) De beide tweelinggeesten die eerst een eenheid vormden, worden nu gedeeld in de mannelijke en vrouwelijke 'zijde', om zo man en vrouw van elkaar en van de omgeving bewúst te maken en ieder een eigen ontwikkelingsweg te kunnen laten gaan naar geestelijke zelfstandigheid.
(g) 22 ... Nu wil ik voorkomen dat hij ook de 'vruchten van de levensboom' plukt, want als hij die zou eten, zou hij (voortijdig) eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om 'de aarde te gaan bewerken...' (de betekenis van 'cultuur': om juist door éigen arbeid eeuwig leven te gaan verwerven).
(e) Het ontstaan van de noodzakelijke onbewuste vereenzelviging met de omgeving, doordat de geest uit het innerlijke paradijs moet wegtrekken, daardoor in deze stoffelijke wereld onbewust wordt van zichzelf, van God en begeleiders, en zo - schijnbaar aan zichzelf overgelaten - de aardse leerschool betreedt en zelfstandig doorloopt.
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^