de betekenis van de gevallen, zondige toestand


Wat is de betekenis van het verschijnsel zonde voor de mens op aarde?
Als de menselijke geest naar de aarde afdaalt om er in een stoffelijke levensvorm te worden geboren, verbindt de geest zich daar met het tegendeel van zichzelf: het levende, de geest verbindt zich met het levenloze, de stof... en daardoor kan de geest hier zichzelf niet zijn. Dat heeft tot gevolg dat de geest onbewust wordt van zichzelf en zich, zonder dat te beseffen, met de stoffelijke levensvorm, het lichaam, vereenzelvigt, door al zijn aandacht en toewijding daarop over te dragen: de geest is er daardoor vast van overtuigd het lichaam te zíjn.
De menselijke geest komt daardoor op aarde in een toestand van onwetendheid van zichzelf te verkeren. In die toestand van onwetendheid loopt de mens het gevaar te 'vallen'; in die 'gevallen toestand' richt de mens de van God meegekregen geestkracht en vermogens op zelfzuchtige wijze voornamelijk op zichzélf en gedraagt zich daardoor heb- en heerszuchtig - met alle gevolgen van dien door de verstoring van vrede en veiligheid voor zichzelf en anderen, die met de gevallen toestand samenhangt.
Om die toestand te herstellen of te voorkomen heeft de mens op aarde zedelijke wetten nodig om zijn gedrag ernaar te leren richten of een leer die de mens op het luisteren naar het eigen geweten wijst, waardoor de mens leert zichzelf de wet te stellen. Die wetten of gedragsregels zijn aan de mens gegeven of opgelegd door de wetsgodsdiensten, de leer over het geweten danken we aan Jezus en Boeddha. Daarnaast zijn er de engelen, de geesten die ons zijn voorgegaan en die zich inspannen om de mens op het rechte pad te houden, terug naar God ('religio', van Latijn 're-ligare': herverbinden).
De toestand van onwetendheid is echter noodzakelijk om de aarde een leerschool te laten zijn, waarin de mens de gelegenheid krijgt naar eigen vrije keuze en op eigen kracht (schijnbaar zonder hulp of beloning) toe te groeien naar geestelijke zelfstandigheid door zélf de eigen vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken, uiteindelijk in de vorm van het geweten en de deugden.


Hildegard, Scivias T20 Boek III,1
gouden sterren: de goede geesten;
zwarte sterren: gevallen, in chaos,
maar met een gouden hart, waardoor
uiteindelijk herstel zal volgen
Niet alleen de menselijke geesten, maar ook de engelengeesten kunnen in een gevallen toestand terechtkomen - hoewel ze nooit een stoffelijke levensvorm hebben bezeten, alleen een geestgedaante, het voertuig voor de geestelijke wereld.
Ook aan de engelengeesten is een hoeveelheid geestkracht meegegeven om er met de vermogens mee werkzaam te kunnen zijn. De engelen ontwikkelden die geestkracht door zich voor elkaar in te zetten. Zoals de menselijke geesten hun lichaam hebben als oefenstof en daarnaast hun medemensen (je wordt mens door je medemens), zo hadden de engelengeesten elkaar als oefenstof door te leren liefdevol met elkaar om te gaan.
Er waren echter ook engelen die de werkzaamheid van hun vermogens voor zichzelf hielden. In tegenstelling tot de anderen die zich wel voor elkaar inzetten en daardoor geestelijk licht en geestelijke warmte naar elkaar begonnen uit te stralen, hielden deze 'gevallen engelen' hun licht en warmte voor zichzelf. Zij kregen daardoor een koud en duister voorkomen, en aangezien geestverwanten elkaar in de geestelijke wereld ook aantrekken, vormden zij al naar de mate van hun zelfgerichtheid gezelschappen die in hun eigen duistere en koude werelden kwamen te leven. Later werden die werelden aangevuld met groepen mensengeesten, die wat geestesgesteldheid betreft met hen overeenstemden.

Door hun zelfgerichte houding hadden zij niet God als uiteindelijk doel om na te streven, maar alleen zichzelf; zij zagen alleen zichzelf als het doel van hun inspanningen. In plaats van zich in te zetten voor elkaars ontwikkeling, zoals de engelen in de lichte werelden deden, scheidden zij zich af en begonnen zich te verzetten, niet alleen tegen elkaar, maar ook tegen de ontwikkeling van hen die zich op de geestelijke ontwikkelingsweg bevonden die naar hereniging met God leidde.
Door hun verzetshouding tegen God werden zij ook de tegenstanders van hen die naar God terug wilden; het werkwoord 'tegenstaan' is in het Hebreeuws 'satana', waardoor zij 'satans' werden genoemd. Deze tegenstanders wilden de geestelijke groei van de welwillenden 'verstoren'; het werkwoord 'dia-balloo' is het Griekse woord voor 'er doorheen werpen', 'verstoren', waaruit in het Grieks het woord 'diabolos', in het Frans 'diable', in het Nederlands 'duivel' en in het Duits 'Teufel' werd gevormd.

Door deze tegenstanders die de geestelijke ontwikkeling in Gods schepping in het algemeen trachtten te verstoren, traden er aan de ene kant remmingen op in de ontwikkeling van de welwillende menselijke geesten op aarde, maar aan de andere kant had dit ook tot gevolg, dat de ontwikkelde, verlichte geesten die hulp boden, zich meer gingen inspannen om de welwillenden te steunen en op het goede pad te houden. Daardoor ontstond er een strijd in de geestelijke wereld tussen de lichte en duistere krachten om de ontwikkeling van de welwillenden te bevorderen of tegen te werken.
Daarbij waren de lichte krachten in het nadeel doordat zij de vrije keuze van de goedgezinden wilden eerbiedigen, zij wilden de mensen vrij laten, terwijl de duistere krachten ongehinderd dwang op hen konden uitoefenen. Het uitoefenen van dwang op anderen en het ontnemen van de mogelijkheid een persoonlijke, vrije keuze te maken, is een kenmerk van duistere machten.

Daarbij deden de duistere, verstorende krachten echter de ervaring op dat zij niet teveel dwang konden uitoefenen, want dan bezweek de goedgezinde geest die zij trachtten tegen te werken en konden zij niet meer de macht uitoefenen waarmee zij juist hun wellust verkregen. Daardoor groeide bij hen het besef dat zij niet te ver konden gaan en zich enigzins moesten inhouden. Daardoor leerden zij met hun slachtoffer rekening te houden en groeide er toch - hoewel uit berekening - een zeker gevoel van mededogen en zorgzaamheid. Dat stelde een grens aan hun zelfzuchtige houding waardoor zij zich niet helemaal konden laten gaan in hun weerstrevende houding, terwijl de lichte krachten zich wel tot het uiterste konden inspannen zich voor het heil van de welwillenden in te zetten.
Bovendien had de tegenwerking van de duistere krachten bij sommige welwillenden een averechts gevolg. Door de ondervonden tegenspoed nam bij hen juist de ijver waarmee zij zich voor het goede wilden inzetten, toe. Zoals een spier toeneemt in kracht door die meer te gebruiken en ook een bot door belasting sterker wordt, zo komt ook de mens die over voldoende doorzettingsvermogen beschikt om tegenwerking te overwinnen, krachtiger uit de strijd tevoorschijn.

De kwade, afbrekende invloed roept zelf in de mens zijn tegendeel op, een goedwillende, opbouwende tegenkracht, waardoor het kwaad nooit zal kunnen overwinnen. De gevallen toestand van een groep geesten en de daarmee door henzelf veroorzaakte tegenspoed - die aan de buitenkant gezien een achteruitgang in Gods schepping lijkt te zijn - kan juist de oorzaak zijn van een innerlijke krachtsontwikkeling, waardoor de mens toeneemt in zelfstandigheid en geestkracht.

Met andere woorden,
- doordat de menselijke geest voor het overwinnen van tegenspoed
- de eigen geestelijke vermogens bewust en beheerst moet gaan gebruiken,
- ontstaat er een geestelijke groei, die geheel uit de geest zélf voortkomt: de zelfverwerkelijking!

De mens moet over vrijheid van keuze beschikken om te kunnen 'vallen', om te kunnen zondigen, dat betekent 'om het doel te missen' ... waardoor dit bestaan echter zinloos wordt. Dat heeft tot gevolg dat de mens uit zichzelf weer een doel voor dit bestaan kan gaan zoeken en zelf kan besluiten de weg terug naar God in te slaan. Pas dan komt er uiteindelijk een zelfstandig geworden geest terug bij God.


Voorbeelden die hiermee samenhangen

Inhoud
1. Genesis
2. Job
3. Het Chinese wijsheidsboek I Tjing, hexagram 29, Kan
4. De verloren zoon
5. Het labyrint in de kathedraal van Chartres
6. Het 'Onze Vader'
7. Bijbelteksten met een overeenkomende strekking
8. Thomas van Kempen
9. Emanuel Swedenborg over de z.g.n. erfzonde


1. Genesis 3:1-24
In het derde hoofdstuk van Genesis wordt beschreven dat God zich met Adam en Eva in Gods paradijs bevindt (zij zijn de eerste geesten die zich tot de menselijke toestand hebben ontwikkeld). Daar wijst God hen op het bestaan van de boom van de kennis van goed en kwaad, die in het midden van de tuin staat (dat is de uiteindelijke, ontwikkelde, want gewetensvolle toestand) en verbiedt hen daar nu al van te eten. Door nu te eten zouden zij meteen al de eindtoestand van geestelijke ontwikkeling bereiken, maar zónder die zelfstandig, op eigen kracht te hebben bewerkstelligd.
Om op eigen kracht zelfstandig te worden door tegenslag te overwinnen, moeten zij eerst met het kwaad in aanraking komen ... wat wordt bereikt doordat God hen verbiedt van de vruchten van de boom te eten. Door een verbod wordt echter de aandacht juist op het verbodene gericht, waardoor God een toestand van verleiding schept, die tot gevolg heeft dat Eva toch naar de boom toe gaat om die te bekijken.

Daarin blijkt zich echter een slang te bevinden met kwade bedoelingen. Hoe komt, in Gods eigen paradijs, er een kwaadwillende slang in een zo belangrijke boom, een boom waar God zelf de aandacht op heeft gevestigd?! En waarom heeft God de menselijke nieuwsgierigheid geprikkeld door te verbieden van de vruchten ervan te eten, waardoor die vruchten iets bijzonders worden?! Het doel is duidelijk: voor het zelf bewerken van de eigen zelfstandigheid is het noodzakelijk dat de mens ongehoorzaam wordt en juist gaat doen wat God verbiedt ... het is namelijk de eerste daad van een vrije keuze, de eerste daad van een persoonlijke zelfstandigheid! Eva heeft gedaan wat God heimelijk wilde dat zij zou gaan doen om de mens uit zichzelf zelfstandig te laten worden.
De mens heeft van de vruchten gegeten en wordt daardoor bewust van zichzelf (zij beseffen hun naaktheid) en weet daardoor wat het uiteindelijke doel is, maar wordt door zijn ongehoorzaamheid, zijn verzetshouding, nu het paradijs uitgezet en wordt in de onparadijselijke, aardse toestand, schijnbaar aan zichzelf overgeleverd, om op eigen kracht, schijnbaar zonder hulp of beloning, zijn eigen zelfstandigheid en heil te gaan verwerven. Het doel is een zelfbevochten zelfstandigheid, die nodig is om uiteindelijk een evenwichtige liefdesband met God tot stand te kunnen brengen.

De opvatting, verwoord in de volgende Youtube-video, komt met deze uitleg overeen
Youtubekanaal Secrets of Reality

Samenvatting van hun video: https://youtu.be/Sk78SpB7Dis?si=N5FO_PwdHZYD1Aru
In de Hebreeuwse taal is sprake van woordgroepen rondom een woordstam, met woorden, waarvan de begrippen met elkaar samenhangen. Dat is bij de beschrijving van Adam en Eva in het paradijs het geval met de woorden:
'arumi': naaktheid; en 'arum': de vermogens van de slang; van deze woorden hangen de begrippen op de volgende wijze met elkaar samen.

Vóór het eten van de verboden vrucht, leefden Adam en Eva in een toestand van onschuld en overeenstemming met god en hun omgeving. Dit was een toestand waarin de menselijke geest in overeenstemming was met God en zijn eigen wezen, nog niet beïnvloed door zintuiglijkheid en aandriften. Hun 'naaktheid' verbeeldde een geestestoestand van zuiverheid, maar ook van onbewustheid(!).
De slang is een dier dat letterlijk 'onthand' is en beide benen mist, waardoor het over de aarde moet kruipen; het vertegenwoordigt zo de zintuiglijke geestesgesteldheid van de mens [de toestand van onbewuste vereenzelviging met dit aardse bestaan]. Hoewel de mens op aarde in deze toestand verkeert, blijft toch de geest en onze geestelijke eigenschappen en bewustzijn, in ons ervaarbaar.
De strijd nu tussen zintuiglijkheid en geestelijkheid is een kenmerkende eigenschap van de mens. Iedere dag moeten we keuzes maken tussen onmiddellijke, zintuiglijke bevrediging en geestelijke zelfstandigheid. Die keuzes zijn van wezenlijk belang voor onze geestelijke ontwikkeling.

Hebreeuwse woorden hebben ook een numerologische eigenschap, een getalswaarde, in het Hebreeuws gematria geheten. Woorden met dezelfde gematrische waarde, hangen met elkaar samen. Het woord voor 'slang' bijvoorbeeld, 'nahasj' hangt samen met het woord 'masjach' voor 'gezalfde', de Messias, en hebben dezelfde gematrische waarde: 358. Dat duidt op een verborgen samenhang tussen de slang en de Messias
[Het Hebr. woord 'nahasj' heeft meerdere betekenissen. Naast 'slang' betekent het ook 'bovennatuurlijk wezen', 'goddelijk wezen', 'engel'. De slang vernieuwt namelijk ieder jaar zijn huid; de oude huid raakt dan los en de slang kruipt eruit. Bij die gebeurtenis vindt er een 'sterf en wordt geboren' plaats, overeenkomend met het afsterven van de natuur in de herfst en de winter, en het uit zichzelf weer tot leven komen van de natuur in het voorjaar. De betekenis van 'slang' hangt daardoor ook samen met die van het zonnewiel en de god Tammuz.
Ook Jezus stierf eerst en werd daarna wedergeboren, reden waarom de eerste christenen zonder moeite de betekenis van Jezus met het zonnewiel en ook met de 'slang' verbonden, zoals bij sommige gnostici gebeurde (Freek)].
De slang heeft een ongunstige, aards zintuiglijke betekenis, een toestand, die ons van ons geestelijke pad kan afleiden; terwijl de Messias wordt gezien als de persoon die ons juist op ons geestelijke pad wil leiden. Toch hangen die twee met elkaar samen, doordat het overwinnen van de zintuiglijke verleiding ons juist stappen laat zetten op het pad van geestelijke ontwikkeling. Het gaat er dus om het stoffelijke niet af te wijzen als zijnde het 'kwaad', maar het te zien als een mogelijkheid om geestelijk te groeien door er beheerst mee om te leren gaan! Ook het schijnbaar afleidende en tegenwerkende, kan toch meehelpen ons geestelijk te laten groeien. De slang heeft daardoor ook de betekenis een uitdager te zijn, die je ertoe aanzet zelfstandig een keuze te maken en je zo geestelijk te ontwikkelen.

Jezus kwam om ons te laten zien, hoe we juist uit het belemmerende en remmende van onze stoffelijkheid, toch geestelijke groei kunnen putten. Iedere tegenslag of beproeving is een uitdaging om die te overwinnen en door onze zwakheden te overwinnen, kunnen we geestelijk groeien.
Op deze manier kan de geestelijke betekenis van de stoffelijke wereld worden ontdekt. Daardoor kan ons geestelijk bewustzijn en onze onderlinge geestelijke verbondenheid toenemen. Het werk moet binnen onszelf beginnen. Het gaat erom, wat er in onszelf gebeurt, te beoordelen en het in overeenstemming te brengen met geestelijke waarden. Het gaat om het overwinnen van onze zwakheden en die om te vormen in vriendelijkheid en medeleven. Daardoor worden ten slotte ook de eigenschappen van onze maatschappij bevorderd. De hoedanigheid van al onze handelingen hebben langs een omweg toch invloed op anderen.

terug naar de Inhoud

2. Job
De strekking van het verhaal van de lotgevallen van Job is het antwoord op de vraag, waarom mensen in dit bestaan schijnbaar onschuldig moeten lijden.

Het verhaal van Job (Hebreeuws 'hiob': de (naar God) terugkerende)

Job en zijn oude vrienden
Jacob van Liesveld Bijbel
Antwerpen, 1560
Voor een hemelse raadsvergadering roept God zijn zonen (de 'bene ha Elohim': zonen van God) bij elkaar. Tegen één van hen, Satanaël (letterlijk: 'tegenstander-god'), zegt hij: heb je wel gezien hoe vroom Job is? Satanaël antwoordt dan dat het waar is, maar dat Job zo vroom kan zijn doordat God zelf hem beschermt.
God en Satanaël gaan dan een weddenschap aan: is Job in staat gelovig te blijven als God zijn handen van hem aftrekt en hem aan de willekeur van Satanaël overgeeft? God laat dus toe dat Satanaël hem beproeft(!).
De rijke Job krijgt vervolgens een reeks van tegenslagen te verwerken. Hij lijdt daaronder; hij overlegt dan met zijn drie oude vrienden (de oude levensbeschouwing: gehoorzamen aan de eisen van de wet) en die zeggen tegen hem: je lijdt, Job, dus je moet hebben gezondigd; belijd daarom aan God je schuld, doe boete en vraag om vergeving. Job antwoordt echter: ik zie niet in (Jobs onbewustheid) waarmee ik zou hebben gezondigd, dus ik lijd onschuldig! Ik zie niet in waarvoor ik om vergeving zou moeten vragen!

Dan komt de jonge wijze Elihu (de nieuwe levensbeschouwing: zelfkennis verwerven); hij antwoordt: je zonde is juist je onwetendheid, het feit dat je niet inziet dat je nog onbewust bent. Daardoor 'beantwoord je niet aan het doel' (letterlijk: 'zondig je'; 'zonde' betekent: het doel missen) van dit bestaan, want het doel is: geestelijke ontwikkeling door inzicht in jezelf te verwerven.
Door het gesprek met zijn drie oude vrienden raakt Job steeds meer in hen en hun oude zienswijze teleurgesteld. Hij keert zich van hen af en wordt op zichzelf teruggeworpen. Daardoor komt hij steeds verder van zijn vroegere wereld af te staan en steeds dichter bij de nieuwe zienswijze, die door Elihu wordt vertegenwoordigd, de nieuwe cultuur; maar daardoor komt hij ook steeds dichter en persóónlijker bij God, bij wie hij nu zijn heil zoekt.

Na het gesprek met Elihu wendt Job zich tot God en komt hij tot zijn innerlijke godservaring. En daarmee komt Job tot het inzicht: vroeger was ik wel vroom, maar ik sprak woorden zonder dat ik begreep wat ik zei (ik was onbewust) ... maar nu heb ik God gezien! Door mijn onwetendheid moest ik weliswaar lijden, maar door dat lijden ben ik op mijzelf teruggeworpen en daardoor ben ik nu bewust geworden van mijzelf en mijn persoonlijke verhouding tot God.

Job, hoofdstuk 42
42:3 (Job) "Wie is het toch, die Gods raadsbesluit versluiert, zonder verstand?
Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen mij te wonderbaar en die ik niet begreep."
42:4 (God) "Hoor nu en Ik zal spreken; Ik wil ú ondervragen, opdat gij Míj onderricht." (Job beseft daardoor de ware aard van zijn verstandhouding met God, die zijn schepper is.)
42:5 (Job) "Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd.
42:6 Daarom herroep ik (mijn aanklacht wegens vermeende onschuld) en doe boete in stof en as."

terug naar de Inhoud

Op mijn vraag aan de I Tjing naar de betekenis die het aardse bestaan voor ons heeft, kreeg ik nr. 29, Kan
3. Het Chinese wijsheidsboek I Tjing, hexagram 29, Kan  ䷜  - Het onpeilbare (het water, de kracht, het gevaar, de afgrond)
De volgorde: "De dingen kunnen niet voortdurend in een overwichtstoestand zijn. Daarom is het volgende teken: het onpeilbare. Het onpeilbare beduidt een uitdieping."
Vermengde tekens: "Het onpeilbare is naar beneden gericht."
Het oordeel: "Het herhaalde onpeilbare. Als je waarachtig bent, heb je welslagen in je hart en al wat je doet heeft succes."
Commentaar op de beslissing: "Het herhaalde onpeilbare is het verdubbelde gevaar.
Het water stroomt en hoopt zich nergens op, het gaat door gevaarlijke plaatsen heen en verliest zijn betrouwbaarheid niet.
Je hebt welslagen in je hart: want de vasten vormen het midden. Wat je ook doet heeft succes: het voortschrijden brengt het werk tot stand.
Het gevaar van de hemel bestaat daarin, dat men hem niet kan beklimmen. Het gevaar van de aarde zijn de bergen en rivieren, heuvels en hoogten. De koningen en vorsten benutten het gevaar om hun rijk te beschermen. De werkingen van de tijd van het gevaar zijn waarlijk groot."
Het beeld: "Het water stroomt ononderbroken en komt aan het doel: het beeld van het herhaalde onpeilbare. Zo wandelt de edele in voortdurende deugd en wijdt hij zich aan het onderricht (het werk)."

De uitleg van Richard Wilhelm
Het hexagram is een verdubbeling van het trigram 'Kan', ☵ het water, het hart, de kracht, het gevaar. Het trigram toont twee gebroken jin-lijnen met tussen hen in een ongebroken jang-lijn.
Het hexagram 'Het onpeilbare' gaat uit van de gedachte dat de lichte lijnen tussen de donkere zijn ingesloten (opgesloten) en daardoor in gevaar zijn. Het teken wordt als volgt verklaard: de mens bevindt zich op aarde temidden van het gevaar, zoals het water zich bevindt temidden van de afgrond. Dan laat het water zien hoe de mens zich heeft te gedragen.
Het water stroomt voort en hoopt zich nergens op, ook op gevaarlijke plaatsen verliest het zijn betrouwbaarheid niet, het blijft steeds zichzelf. Op deze wijze wordt het gevaar overwonnen.
Het trigram Kan betekent ook het hart. In het hart is het goddelijke wezen (de menselijke geest) temidden van het lichaam met zijn natuurlijke neigingen en eigenschappen ingesloten. Daardoor loopt de mens gevaar te verzinken in begeerten en hartstochten (het gevaar te vallen).
De overwinning van het gevaar bestaat daarin, dat men zijn oorspronkelijke, goede aanleg weet vast te houden (men moet bij zichzelf leren blijven). Dat wordt aangeduid doordat de vaste lijn (de jang-lijn) in het midden is, in het hart. Uit die toestand vloeit voort dat het handelen welslagen heeft.
Het water stroomt voortdurend verder; zo volhardt de edele (de geestelijke leerling) in zijn deugd, ondanks het gevaar, evenals de vaste lijn temidden van de afgrond. Gelijk het water altijd verder stroomt, zo brengt de edele als geestelijke oefening zijn deugden altijd in zijn gedrag tot uiting en onderricht met zijn voorbeeld de anderen.
Bij de afzonderlijke lijnen worden bijzondere omstandigheden beschreven.
De eerste lijn onderaan tekent het begin van het aardse bestaan: "Men geraakt in de afgrond in een gat, doordat men de weg is kwijtgeraakt; dat brengt onheil."

Hier wordt beschreven dat de menselijke geest bij de afdaling naar de aarde (de 'afgrond', vanuit de hemel gezien) en door de geboorte in een stoffelijke levensvorm, het lichaam (het 'gat' genoemd, waarin de geest terecht komt) onbewust wordt van zichzelf en daardoor zichzelf niet meer is (is 'de weg kwijtgeraakt'). Die onwetendheid is de oorzaak van het onheil dat de mens in het aardse bestaan kan treffen.
In de toestand van onwetendheid op aarde kan de mens 'vallen'; in de gevallen toestand richt de mens zich zelfzuchtig op zichzelf en gedraagt zich heb- en heerszuchtig. Om dat te voorkomen of te herstellen heeft de mens wetten nodig om zijn gedrag naar te richten (de wetsgodsdiensten) of een leer die de mens op het volgen van het eigen geweten wijst (Jezus en Boeddha).
Om de gevaren die de mens kan tegenkomen op zijn weg door dit bestaan te boven te komen, moet de mens zijn geestelijke vermogens bewust en beheerst gaan gebruiken, waardoor de mens zichzelf geestelijk ontwikkelt en zelfstandig wordt.

terug naar de Inhoud

4. De verloren zoon

De verloren zoon
Lukas 15:11-32
Ook de meest wezenlijke gelijkenis van Jezus in het Nieuwe Testament (Lukas 15:11-32), die van 'de verloren zoon', beschrijft de gevallen, zondige toestand van de mens, die leidt tot bewustwording, tot geestelijke ontwikkeling en hereniging.
1 In het verhaal van de verloren zoon gaat het om een rijke vader met twee zonen. De jongste zoon is uit op bezit en is zo gehecht aan het aardse, dat hij nog vóór het overlijden van de vader om het hem toekomende vermogen vraagt. Hij verkwist dat in een leven van overdaad en losbandigheid in een ver land tot alles op is ... de zondige, gevallen toestand.
Daarna komt er hongersnood, de tegenspoed en de zoon gaat gebrek lijden en krijgt honger. Hij moet zich dan als varkenshoeder opdringen aan een boer en met de varkens mee uit de trog eten. Hij is door zijn onbewuste vereenzelviging zichzelf kwijt geraakt en door zijn gehechtheid aan het stoffelijke volkomen afhankelijk geworden van dit aardse bestaan; hij is daardoor in de meest nederige toestand gekomen, nog minder dan die van een loonslaaf.
2 Door de nood gedwongen kwam hij tot zichzelf en besefte zijn afhankelijke toestand, terwijl de dagloners bij zijn vader het beter hebben dan hijzelf. Hij neemt het besluit op te staan, naar huis terug te gaan en berouw te tonen aan zijn vader. Hij wordt zich bewust van zijn toestand en uit vrije keuze bevrijdt hij zichzelf eruit. Hij wil zijn leven gaan beteren (geestelijke ontwikkeling) en de verstoorde band met zijn vader herstellen (hereniging met God).
3 Als hij op weg naar huis gaat, ziet zijn vader hem van verre aankomen (hij verwachtte hem blijkbaar en verlangde naar zijn terugkeer). De vader is heel blij en komt hem tegemoet (wat Jezus deed die de mensheid tegemoet komt door hier te worden geboren), komt hem te hulp, laat kleren voor hem halen en een feestmaal aanrichten. Wie het juiste besluit neemt en geholpen wil worden door de geestelijke begeleiders, díe wordt geholpen.
4 De feestmaaltijd wordt gehouden en dan zegt de vader tot tweemaal toe: Mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. M.a.w. hij is geestelijk als dood geweest, maar is nu weer tot leven gekomen; hij was verloren gegaan in de stoffelijke wereld, maar is daar tot bezinning gekomen en is nu weer thuis gekomen in de geestelijke wereld.

terug naar de Inhoud

5. Het labyrint in de kathedraal van Chartres


Chartres labyrint
Het doolhof in de vloer van het huis van God ...
is de levensweg die je over de aarde begaat.

Soms lijkt het op die weg dat je dichter bij het doel komt,
maar later voert zij je er schijnbaar toch weer van af -
want slechts een klein deel van de weg ligt voor ons in het licht.

Toch was die omweg nodig om het doel te bereiken.
Je kunt vertróuwen op je levensweg!
Want ondanks verwarrende zijwegen
is het toch maar één weg,
die je zeker naar het midden voert ...
en in dat midden - bij God - moet je zijn!

De betekenis van het labyrint laat zien, dat er veel zijwegen zijn op je pad en dat het vaak voorkomt dat je schijnbaar steeds verder van het doel afgeraakt: de beproevingen op je pad; maar dat het toch steeds die éne weg is die je begaat en die je beslist naar het doel, de hereniging met God, zal voeren.
Daarom, je kunt erop vertrouwen dat wát je ook overkomt aan tegenspoed, je uiteindelijk toch het eindpunt zult bereiken!


het leven als labyrint
Jan Kominsky (Comenius) (1592-1670)
"Het labyrint der wereld en het paradijs des harten: dat is, eene heldere beschrijving hoe in deze wereld en al hare aangelegenheden niets heerscht dan dwaling en verwarring, onzekerheid en nood, leugen en bedrog, angst en ellende, en ten laatste afkeer van alles en vertwijfeling;
maar hoe hij, die zich met God alleen in de woonstede zijns harten binnensluit, zelf tot waren en vollen vrede des gemoeds en tot blijdschap komt."

terug naar de Inhoud

6. Het 'Onze Vader' (Mattheüs 6:9-13)
Onze Vader, Die in de hemelen zijt!
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Koninkrijk kome.
Uw wil geschiede,
gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want Uw is het Koninkrijk,
en de kracht, en de heerlijkheid,
in de eeuwigheid, amen.

Slechts weinig Christenen zullen de diepere betekenis van die woorden tot zich door willen laten dringen, maar het is toch echt zo dat Jezus ons daar leert om aan God te vragen ... 'ons niet in verzoeking te leiden, maar ons van de boze te verlossen'(!)
Toch is deze uitspraak geheel in overeenstemming met de strekking van het verhaal van Job uit het Oude Testament. De gevallen, zondige toestand is blijkbaar een noodzaak, want in die toestand kunnen wij aan verleidingen worden blootgesteld en daardoor gaan wij tot God bidden om hulp om ons daaruit te verlossen.

terug naar de Inhoud

7. Een aantal Bijbelteksten met een overeenkomende strekking, een keuze uit meerdere.
Het gaat om teksten i.v.m. Gods werk als beproever, verzoeker, oordeler, steller van voorwaarden.

Deuteronomium 8:2 Gedenk dan heel de weg waarop God u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen, ten einde te weten wat er in uw hart was.

Klaagliederen 3:38 Komt niet uit de mond des Allerhoogsten het kwade en het goede ...

Psalmen
119:71 Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen zou leren.
119:94 Ik ben de Uwe, verlos mij, want ik zoek Uw bevelen.
141:4 Neig mijn hart niet tot iets kwaads.

Mattheus
4:1 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om te worden verzocht door de duivel.
4:11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
6:14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven;
6:15 Maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.
7:1 Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt;
7:2 Want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden.
13:12 (25:29) Want wie (de geest) heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie (de geest) niet heeft, ook wat hij heeft (de stof), zal hem ontnomen worden.
23:12 Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.

Markus
4:24 En Hij zeide tot hen: Ziet toe, wat gij hoort. Met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden, en u zal boven die maat gegeven worden.
4:25 Want wie (de geest) heeft, hem zal gegeven worden; en wie (de geest) niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.

Lukas
20:35 Maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen.
20:36 Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn.
21:19 Door uw volharding zult gij uw leven verkrijgen.

Johannes
3:36 Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
8:50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Een is er, die haar zoekt en die oordeelt.
15:1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman.
15:2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage.

Romeinen
2:5 Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der Openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,
2:6 Die een ieder vergelden zal naar zijn werken:
2:7 Hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven;
2:8 Maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap.
8:19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. 8:20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,
8:21 In hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.
11:22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft ...

I Korinthiërs
3:16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?
3:17 Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!

II Korinthiërs
4:11 Want voortdurend worden wij, die leven, aan de dood overgeleverd, om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijke lichaam zal openbaren.

Galaten
6:7 Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.
6:8 Want wie op [de] [akker] [van] zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op [de] [akker] [van] de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten.
6:9 Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen.

Kolossenzen
3:5 Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij,
3:6 Om welke dingen de toorn Gods komt.
3:7 Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefde.
3:8 Maar thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond.
3:9 Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd,
3:10 En de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper ...
3:25 Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons.

I Tessalonicensen
2:4 Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen, maar Gode, die onze harten keurt.

Het wordt uit deze teksten van Paulus duidelijk dat hij de persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag van de mens in het middelpunt stelt. De vrije keuze die de mens maakt en het daaruit voortkomende gedrag geeft de doorslag bij het bereiken van het heil!

Hebreeën
12:6 Want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt.
12:9 Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven?
12:10 Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid.
12:11 Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid.

Jakobus
1:6 ... wie twijfelt aan God, ... moet niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is ...
1:12 Zalig is de mens die verzoeking verdraagt, want nadat hij beproefd is, zo zal hij de kroon des levens dragen, welke de Heer beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben.
4:5 De geest die God in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid. Maar Hij geeft dan ook met des te groter genade.
4:6 Daarom heet het: God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft hij genade.

Openbaring
3:19 Allen die Ik liefheb bestraf Ik en tuchtig Ik, wees dus ijverig en bekeer u.

terug naar de Inhoud

8. Thomas van Kempen - De Navolging van Christus

1 XI 4 Want de Heer staat gereed om diegene te helpen die dapper strijden en op Zijn genade hopen, en Hij geeft ons ook de gelegenheid om te strijden, opdat wij de zege behalen.
Oude gewoonten te laten varen is moeilijk, nog moeilijker is het zijn eigen wil te weerstreven.
1 XII 1 Heilzaam is het voor ons dat wij soms moeten kampen met moeiten en tegenspoed, dikwijls brengt dat de mens tot bezinning, opdat hij beseffe dat hij in ballingschap leeft en zijn hoop niet stelle op enig ding in de wereld.
1 XIII 5 Het ijzer wordt door het vuur beproefd, een rechtvaardig mens door verleiding.
1 XIII 7 ... zal God ons, met de verleiding, het middel geven om haar te weerstaan.
1 XV 1 God weegt meer de liefde waarmee iets wordt gedaan, dan het werk dat men doet.
2 XII 4 God immers wil dat ge leert beproeving te dragen, zonder dat ge getroost wordt en dat ge uzelf volkomen aan Hem onderwerpt en door de beproeving ootmoediger wordt.
3 VIII 1 Zo ik hoger mij acht, vind ik U tegenover mij.

terug naar de Inhoud

9. Emanuel Swedenborg over de z.g.n. erfzonde

In het andere leven zal nooit iemand gestraft worden vanwege overgeërfde boosheden, omdat dit niet zijn boosheden zijn, dat wil zeggen, dat het niet zijn schuld is dat hij zo is. Hij boet slechts voor het daadwerkelijke kwaad dat van hém is, dat wil zeggen, slechts zoveel als hij zich dit overgeerfde kwaad eigen heeft gemaakt door de daden in zijn leven.
Uit Hemel en Hel 342

En: God dwingt ons niet om op te nemen wat vanuit Hem in ons vloeit, maar leidt ons terwijl onze vrijheid wordt gerespecteerd. Zover als wij toestaan, leidt Hij ons tot het goede.
Hij leidt ons door onze aangename genoegens en illusies en de daaruit voortvloeiende valse veronderstellingen, en voert ons geleidelijk aan hieruit weg.
Het schijnt ons echter toe dat we onszelf hieruit bevrijden. God vernietigt deze veronderstelling niet, want dat zou onze vrijheid aantasten, en deze moet noodzakelijkerwijs bestaan als we opnieuw gevormd moeten worden.
Uit Hemelse Verborgenheden 6472


terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^