hart


Het woord 'hart' kan op twee wijzen worden gebruikt: letterlijk en figuurlijk.
1. In de letterlijke zin is het hart het orgaan in het lichaam dat als een biologische perspomp werkt en de bloedsomloop aandrijft.
2. In de figuurlijke zin wordt het gebruikt met de betekenis: 'midden', 'middelpunt'. In die figuurlijke betekenis komt het hart overeen met de geest.
Als de geest in zichzelf als bolvormige wolk met zijn vermogens werkzaam is, straalt die namelijk een lichtruimte om zich heen uit. Deze uitstraling is de ziel, de 'aura' (dat letterlijk 'uitstraling' betekent). De geest als de bron ervan bevindt zich daardoor in het 'midden', in het hart van de ziel.

In die zin is de geest ook het 'gemoed'. De toestand van het gemoed wordt door de geest in zichzelf ervaren als een gevoel; een gevoel is in feite de toestand waarin de geestelijke warmte van de geest zich bevindt: koel, lauw, warm, verhit.
Het gevoelsleven bevindt zich altijd binnen de geest, in het hart; terwijl een gedachte, als een lichtbeeld, ook buiten de geest kan worden gebracht, namelijk in de uitstraling ervan, de ziel, de ruimere binnenwereld om de geest heen. Een gevoel staat daardoor dichter bij het wezen, de geest, dan een gedachte. Een gevoel is een toestand van de geest zélf. Daardoor wordt ook gezegd: ik bén blij (een eigen gevoelstoestand) en ik héb een gedachte (een gedachte als bezit).
In de uitstraling van de geest, de ziel, die samenhangt met het voelen, de gevoelsziel (een van de zeven), bevinden zich de geheugeninhouden die een zekere gevoelslading hebben. Als de geest zich die weer herinnert, komt die zelf opnieuw in dezelfde gemoedstoestand als toen die gebeurtenis werd meegemaakt.

Een bijzonderheid van geestkunde is dat aan het voelen en het gevoelsleven een even grote waarde wordt toegekend als aan het denken en de gedachtenwereld. De algemene opvatting is dat de geest alleen het denken is; in geestkunde omvat de geest het geheel van de geestelijke vermogens: het waarnemen van de dingen, het overdenken en doorvoelen ervan en daar vervolgens iets mee willen doen. In het verloop van de vermogens is het voelen het persóónlijke doorleven van gebeurtenissen. Het gevoel als de gemoedsgesteldheid is in feite een geestesgesteldheid, waardoor het voelen het dichtst bij het wezen van de mens staat: de geest.

Er zijn ook wel levensbeschouwingen waarin over de geest als over het 'gemoed' wordt gesproken; dit zijn meestal aanbiddende levensbeschouwingen. Dit is echter een eenzijdigheid van dezelfde orde als die van verstandelijke levensbeschouwingen waarin de geest met het denken wordt vereenzelvigd.
Het na te streven doel is de ontwikkelde geest; daarin zijn het mannelijke denken en het vrouwelijke voelen in evenwicht met elkaar en gelijkwaardig, en komen in het gedrag tot uiting in de vorm van wijsheid en liefde.

In de oudheid kende men wel de organen van de romp, maar het belang van de hersenen was tot aan het begin van de 19e eeuw onbekend. Van de organen maakte het hart de meeste indruk vanwege de duidelijk ervaarbare werkzaamheid ervan. Als het ophield met kloppen, trad de dood in; het leven moest zich dus wel in het hart bevinden. Aangezien dit ook de mening was van Aristoteles, een filosoof die eeuwenlang een grote invloed heeft gehad op de wetenschappen, werd het hart gelijkgesteld met het leven zelf en daarmee met de geest.
In de 19e eeuw ontdekte de Franse chirurg Paul Broca het spraakgebied in het linkerdeel van de hersenen en pas toen kwam het hersenonderzoek op gang en werd het belang van de hersenen voor de mens ontdekt.


terug naar de vragenlijst






^