'het zich bewust zijn'
De geest beschikt over het vermogen een bepaald onderwerp 'waar te nemen'. De geest neemt dat onderwerp dan als een lichtbeeld in zich op en krijgt zo 'weet' van dat onderwerp. Het is de géést die dan in een geestestoestand van 'wetend zijn' komt te verkeren: 'wetend zijn' is een bewustzijnstóestand van de geest.
Die geestestoestand kan worden benoemd door van het werkwoord 'weten' een zelfstandig naamwoord te maken: 'het weten', en de geestestoestand is dan een een toestand van 'het wetend zijn'. Het is de géést die dan 'de wetende' is en in een toestand verkeert 'de wetende te zijn'. In de gehele schepping is de geest de enige, die in deze toestand kan verkeren.
Uit de Duitse zustertaal is in de 17e eeuw het woord 'bewußt' in het Nederlands overgenomen, dat de betekenis 'bekend' heeft: 'dat, wat wordt gekend'. In het Nederlands is daar het werkwoord 'zich bewust zijn' uit voortgekomen, dat echter een verplicht wederkerend werkwoord is; het kan niet zonder het aanwijzende voornaamwoord 'zich', dat verwijst naar degene die 'zich van iets bewust is'.
Desondanks is daar toch het zelfstandige naamwoord 'het bewustzijn' uit gevormd, in plaats van 'het zich bewust zijn'; bij die laatste, juiste vorm is onmiddellijk duidelijk, dat er een zelfstandigheid is, die met 'zich' wordt aangeduid en die degene is die in de tóestand verkeert 'zich van iets bewust te zijn'.
Door het gebruik van de kunstmatige vorm 'het bewustzijn' waarbij 'zich' is weggelaten, wordt de indruk gewekt, dat 'het bewustzijn' iets zou zijn, dat het een aanwijsbare zelfstandigheid zou zijn, want er is immers een zelfstandig naamwoord van gemaakt (iets dergelijks is gebeurd met 'het ik' en 'het zelf'). Daardoor is de gedachte ontstaan dat 'het bewustzijn' íets is, dat ergens, op een bepaalde plaats, te ontdekken zou zijn. Afgaand op een vaag vermoeden zijn natuurwetenschappers al wel gaan zoeken in het enige orgaan dat als mogelijke vindplaats in aanmerking zou kunnen komen: de hersenen.
Deze zoektocht is echter vergeefs. 'Het bewustzijn' is denkbeeldig en een zelfmisleiding, veroorzaakt door de toestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan. Deze zoekers zijn op zoek naar wat in wezen een geestestoestand is, die zij alleen maar in zichzelf zullen kunnen vinden; maar de menselijke geest lijkt in die toestand van vereenzelviging op een kenmerkende eigenschap van het stoffelijke oog, dat al ziende zichzelf niet ziet.
Alleen het geestesoog is in staat de blik naar binnen te keren. Dan doet de geest zich voor als een bolvormige wolk van licht en warmte, waarmee de geestelijke vermogens samenhangen, en door die bolvorm beschikt de geest over een inwendige ruimte. Daardoor is de geest in staat de werkzaamheid van de vermogens zowel naar buiten als ook naar binnen te keren: de uitgekeerde en ingekeerde instelling. Wie door inkeer, door zelfbezinning de aandacht naar binnen keert, in zichzelf, kan zich onmiddellijk bewust worden van de werkzaamheid van de eigen, geestelijke vermogens in de vorm van het vermogen de dingen in en om zich heen waar te nemen, ze te overdenken en te doorvoelen, en er vervolgens iets mee te willen doen. Door deze innerlijke werkzaamheid in zichzelf te ervaren, bewijst de geest rechtstreeks het bestaan van zichzelf.
Deze woorden zijn al zo oud als de wereld; maar slechts weinigen voegen de daad bij het woord, wat wordt veroorzaakt doordat de aarde een leerschool is, waar de leerling schijnbaar aan zichzelf wordt overgelaten en verder moet gaan met datgene, waarvoor zelf werd gekozen.
Het is niet 'het onbewuste' maar 'de onbewuste', nl. de onbewuste geest.
het is niet 'het bewustzijn' maar 'de bewuste geest'.
De geest - het levende - is verzonken in de stof, het tegendeel van zichzelf - het niet levende. Daardoor kan de geest hier zichzelf niet zijn en is onbewust van zichzelf geworden. Het enige wat de geest hier nog rest, is het vage 'besef er te zijn' en dat wordt dan 'het bewustzijn' genoemd.
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^