Kernpunten van geestkunde

Deze reeks korte artikelen is geplaatst op de sociale media Facebook, Instagram, LinkedIn en Youtube (zie in het Menu onderaan).
Klik hier voor een lijst met de podcasts op Youtube.

Inhoud


1. Geestkunde
Zo op het eeste gezicht lijkt geestkunde iets te zijn, wat niet van deze wereld is. Dus waarom zou je je er mee bezighouden? Toch is het onderscheid tussen geest, ziel en lichaam een onderwerp, waar filosofen en godsdiensten al eeuwen aandacht voor hebben. En ondanks het wetenschappelijke denken dat al sinds de Verlichting of Eeuw van de Rede in de 18e eeuw bestaat, is dit onderwerp niet uit ons gezichtsveld verdwenen. In tegendeel, ook nu nog wordt er over geschreven, ook door natuurwetenschappers zoals Kepler, Newton en Einstein, en in deze serie geestkunde.

Sinds het begin van het Verlichtingsdenken zijn wij veel te weten gekomen over het menselijke lichaam en de werking van organen, wat is samengevat in de biologie, de kennis van het leven. Maar we vergeten dat dat mogelijk is geweest doordat we gebruik hebben gemaakt van onze geestelijke vermogens, zoals het waarnemen, denken en willen. We zijn ons voortdurend bewust van de gedachten die we hebben gevormd over de werking van ons lichaam, maar... we zijn ons niet bewust van de werking van het denkvermogen, dat dit als enige mogelijk heeft gemaakt.

De hele dag door zijn we voortdurend bezig alles wat om ons heen gebeurt waar te nemen, zodat we ons er bewust van zijn. Alles wat we zo in ons opnemen, beoordelen we door die gebeurtenissen te overdenken en te doorvoelen. Zo vormen we gedachten en gevoelens over wat zij voor ons betekenen en nemen we besluiten als we er iets mee willen gaan doen. Dat uiten we door uitspraken te doen over die gebeurtenissen en in verband daarmee handelend op te treden.

De werkzaamheid van die geestelijke vermogens: het waarnemen van de dingen, het overdenken en doorvoelen ervan en er iets mee willen doen, verloopt onmerkbaar op de achtergrond in onszelf als geest, de vermogende levenskracht. De eigenschappen van de geest en de werkzaamheid van die vermogens, in onszelf als menselijke geest en in onze medemensen met wie wij dagelijks omgaan, zijn de onderwerpen van geestkunde.
Het doel ervan is ons bewust te worden van de bron van ons denken, voelen en handelen, en die zodanig te leren beheersen, dat wij in vrede met onze medemensen kunnen samenleven.

terug naar de Inhoud

De kringloop van het geestelijke leven van de mens (uit: Emanuel Swedenborg, Hemelse Verborgenheden 10057)
"Het is bekend dat de dingen die door de ogen worden gezien en door de oren worden gehoord, innerlijk door de mens worden waargenomen en als het ware door de ogen of de oren de wereld verlaten en in de gedachte overgaan [denken], en zo in het begrip, want gedachten zijn van het begrip; en als het dingen zijn die geliefd zijn [voelen], gaan ze vandaar over in de wil [willen] en van de wil, door een verstandelijke manier in de spraak van de mond en ook in de handeling van het lichaam.
Zo is de kringloop van dingen vanuit de wereld door de natuurlijke mens heen in zijn geestelijke mens; en van hieruit weer de wereld in."

2. Het waarnemen
De innerlijke werkzaamheid van de vermogens en de uitwerking ervan in uitspraken, handelingen en gedrag, is dat, waardoor de eigenschappen van de menselijke geest onmiddellijk ervaarbaar zijn. Met dat wat van de geest rechtstreeks ervaarbaar is, zal deze reeks artikelen worden begonnen.

Het waarnemen is het vermogen gebeurtenissen en kennis uit de buitenwereld in je op te nemen. Het is letterlijk 'waren in je opnemen'. Dat doe je door je zintuigen heen: door kijken, horen, ruiken, proeven en tasten.
Je ziet bijvoorbeeld een boom. Het beeld daarvan valt op het netvlies achter in je oog. Daar wordt de oogzenuw geprikkeld, die het beeld door de oogzenuw doorgeeft aan de hersenschors in het achterhoofd. Daar zenden de geprikkelde hersencellen een magnetisch veldje uit, dat in de ziel (wordt later behandeld) wordt omgezet in een zielebeeld: een geestelijke afdruk van de boom in je ziel. Jij als menselijke geest in het midden van je ziel stelt je open voor dat beeld en neemt het door waar te nemen in je op. Daardoor wordt het een beeld in jezelf en daardoor krijg je weet van die boom, zo wordt jij als geest je bewust van die boom. Door waar te nemen kom jij als geest in een toestand van bewustzijn. Je stelt je open voor inwerking van beelden uit de buitenwereld en daardoor krijg je weet van die wereld.

Meestal staan je zintuigen open voor inwerking uit de buitenwereld en onwillekeurig dringen gebeurtenissen daaruit bij je naar binnen. Maar je kunt je waarnemingsvermogen ook bewust op een bepaald onderwerp richten en dat heet: aandachtig zijn, ergens aandacht voor hebben, aandacht schenken.
Zo kun je je aandacht richten op wat een medemens je vertelt. Je laat dan bewust tot jezelf toe wat die persoon je wil vertellen en neemt dat in je innerlijk op, waardoor je je in die mens kunt verplaatsen en kunt gaan meeleven. Aandacht is daardoor het mooiste wat je je medemens kunt schenken.

Als je hebt geleerd je omgeving aandachtig waar te nemen, komt er een bijzondere eigenschap daarvan tot ontwikkeling: je schoonheidszin. Je gaat in je omgeving schoonheid ontdekken door het zien van overeenstemming in vormen, kleuren en klanken.

terug naar de Inhoud

3. Het denken
In het verloop van de geestelijke werkzaamheid volgt bij een denker op het waarnemen het denken. De menselijke geest kan alleen over een onderwerp nadenken als die zich daarvan bewust is geworden door waar te nemen. Zoals de geest door het waarnemen in zichzelf ervaringsbeelden vormt, zo door te denken gedachten als denkbeelden.

Door te denken vorm je een begripsmatig oordeel over een onderwerp, een vraagstuk. Dat doe je door het te ontleden, de hoofdzaak van bijzaken te scheiden en zo tot de kern door te dringen. Zo krijg je inzicht en begrijp je de zaak. Het begrijpen is de 'verstandelijke behandeling' ervan, waarbij je door een 'afstandelijke houding' het geheel kunt blijven overzien.
Als je op deze manier het vraagstuk hebt ontleed, kun je de dingen op een rijtje zetten, waardoor de samenhang tussen de onderdelen van een vraagstuk duidelijk wordt. Een vraagstuk kan bijvoorbeeld meerdere oorzaken hebben. Die zijn dan te duiden, wat de zaak verheldert en je de betekenis die het voor je heeft, kunt begrijpen.

Daarna kun je door te redeneren de verschillende aanzichten van een vraagstuk die je hebt onderkend, verbinden met gelijksoortige ervaringen die je al eerder met deze vraagstukken hebt meegemaakt. In tegenstelling tot de ontledende werkzaamheid van het verstand is redeneren een verbindende werkzaamheid. Door te redeneren kun je tot een samenvatting komen en tot een gevolgtrekking, een slotsom en daarmee tot een oplossing voor het vraagstuk. Daarna kun je ook doorredeneren en andere verbanden met vroegere ervaringen of kennis vinden, die eerst nog niet duidelijk waren.

Hoe meer je je op deze verstandelijke en redelijke wijze al denkend met je ervaringen en kennis bezighoudt, hoe meer samenhang je erin ontdekt waardoor je in kortere tijd tot wijzere besluiten kunt komen. Het tot ontwikkeling gekomen denken is de zin voor de waarheid en wordt door wijsheid gekenmerkt. Dat betekent het vinden van zinvolle oplossingen voor de vraagstukken, die zich in de loop van de tijd voortdurend aandienen. Daardoor zul je steeds zelfstandiger in het leven komen te staan en daardoor ook in staat zijn medemensen met wijze raad terzijde te staan.

terug naar de Inhoud

4. Het voelen
In het verloop van de geestelijke werkzaamheid volgt bij een gevoelsmens op het waarnemen het voelen. De menselijke geest kan alleen een gebeurtenis doorvoelen als die zich daarvan bewust is geworden door waar te nemen. Zoals de geest door waar te nemen ervaringsbeelden in zichzelf vormt, zo door te voelen een gemoedstoestand.

Zoals denken voor de geest het verbinden van twee zaken is, is voelen het verbinden van twee persónen met elkaar: de richting van het denken staat dwars op het voelen. Door te denken vormt de geest denkbeelden in zichzelf, maar door te voelen komt de geest zélf als geheel in een bepaalde gevoelstoestand. Door te voelen is de geest zelf in een toestand van blijdschap, dankbaarheid, liefde of somberheid, ontevredenheid, boosheid.
Het vermogen om de voelen betreft het menselijke wezen zelf, de geest als geheel en is daardoor wezenlijker dan het denken, maar even onmisbaar om een gelukkig mens te kunnen worden. Dus de mens heeft gedachten als een bezít, maar is zélf zijn of haar gemoedstoestand.

Het voelen is je open willen stellen voor de gemoedstoestand van een ander, waardoor je die a.h.w. zelf ervaart en je daardoor met de ander meeleeft. Daardoor voel je de aandrang je voor de ander in te zetten, alsof het jezelf betrof. Je zet je daardoor in voor de geest die het wézen is in die ander, waardoor het voelen het meest geestelijke vermogen is. Het is het vermogen waarmee de geest werkzaam is in de kern, in het hart en zich van daar uitstrekt naar het hart van de ander.
Het ontwikkelde voelen leidt daardoor tot gemeenschapsvorming. Een gemeenschap komt tot stand en blijft bestaan, zolang de leden ervan door hun gedrag wederkering een gevoel van vertrouwen in elkaar wekken.

Om lief te kunnen hebben zijn er twee nodig, die, door zich liefdevol tegenover elkaar te gedragen er evenwichtig toe bijdragen, dat de vertrouwensband blijft bestaan. Maar een gevoelstoestand kan ook in de menselijke geest zelf ontstaan door te genieten van de schoonheid van een landschap of muziekstuk. De schoonheidszin van het waarnemen wekt door de verbinding ermee een gevoel van liefde op, wat voor de geest een vreugdevolle ervaring is.

terug naar de Inhoud

5. Het willen
De menselijke geest is in wezen de vermogende, bewuste levenskracht in de mens. De geest is een kracht, die bewust kan zijn; die toestand van bewust te zijn hangt samen met het waarnemingsvermogen en de kracht met de wilskracht. Daarnaast beschikt de geest over twee oordelende vermogens: denken en voelen; daarmee kan de geest beoordelen welke waarde de waargenomen onderwerpen voor de menselijke geest, de persoon kunnen hebben.

De kracht geeft aan de geest het vermogen om werkzaam te zijn en de wijze waarop is het waarnemen, denken en voelen: de geest wil waarnemen, wil denken en wil voelen. Omgekeerd sturen de oordelende vermogens, denken en voelen, de richting waarin de geest de wilskracht beweegt (zoals een ruiter een goed getemd paard). Zonder deze sturing zou de levenskracht de geest meeslepen in een wilde en zinloze beweging (een op hol geslagen paard).
Een kracht bezit het vermogen om in beweging te komen en arbeid te verrichten, maar ook het vermogen weer tot rust te komen; een kracht kan in een toestand van inspanning en ontspanning verkeren; de geest is een zichzelf opwekkende levenskracht, maar ook een zichzelf tot rust brengende kracht. Beweging en rust zijn twee wezenlijke kenmerken van de menselijke geest, die met elkaar in evenwicht moeten zijn voor een goede geestelijke werkzaamheid.

Weliswaar is het verloop van de vermogens waarnemen, denken, voelen en willen, maar doordat de geest een bewuste levenskracht is, zijn ook het willen en waarnemen met elkaar verbonden, waardoor er een kringloop kan ontstaan. Als je iets hebt waargenomen en dat hebt overdacht en doorvoeld, en daarop een besluit hebt genomen dat je met je wilskracht hebt uitgevoerd, dan wil je waarnemen of je overdenking, doorvoeling en daarop volgende handeling, toepasselijk en zinvol zijn geweest. Zo ontstaat een voortdurende kringloop in de werkzaamheid van de vermogens... waardoor deze zichzelf tot ontwikkeling brengen.
Hierdoor ontstaat een geleidelijke krachtsontplooiing die van de menselijke geest een zelfstandig werkzame en zelfscheppende eenheid maakt met ondernemingszin, die leidt tot zelfwerkzaamheid en volharding in een zichzelf gesteld doel.

terug naar de Inhoud

6. Geest, ziel en lichaam
Zoals beschreven zijn de vermogens eigenschappen van de menselijke geest. Voor het geopende geestesoog ziet de geest er uit als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte. Dat licht en die warmte kunnen zich in twee, tegenovergestelde toestanden bevinden: van buitenaf vormbaar en van binnenuit zelfvormend door een scheppende zelfwerkzaamheid van de geest.
Met die eigenschappen hangen de vermogens samen. Door waar te nemen stelt de geest het innerlijke licht vormbaar open, waardoor daarin ervaringsbeelden van buiten kunnen ontstaan en de geest weet krijgt van wat daar gebeurt; door te denken vormt de geest daarover in zichzelf denkbeelden, wat lichtbeelden zijn; door te voelen stelt de geest de warmte, de gemoedstoestand vormbaar open om zo met een ander mens mee te kunnen voelen; door te willen vormt de geest uit zichzelf warmte om tot wilskracht, waardoor de geest zich kan uitspreken en kan handelen.

Tijdens het verloop van die innerlijke werkzaamheid ontstaat een reeks van lichtbeelden en warmtetoestanden in de geest, die deze stroom met de wilskracht op bepaalde delen van de hersenschors afdrukt, zodat die naar buiten toe tot uiting komt als uitspraken, gemoedsuitingen en gedrag.
Daar die geestelijke werkzaamheid steeds doorgaat, zouden de voortbrengselen daarvan: de gevormde gedachten, gevoelens en wilsbesluiten, na die uitingen verloren gaan. Om dat te voorkomen, houdt de geest tegelijkertijd een afdruk van die voortbrengselen vast in de uitstraling (de aura) om zich heen: dat is de ziel (van salida: zaal). De werkzaamheid van de vermogens binnen de geest (van ghei: aandrijven) vormt die uitstraling. De gevormde gedachten, gevoelens en wilsbesluiten kunnen daar worden vastgehouden in het geestelijke deel van het geheugen: een ruimte in de ziel om de geest heen. Daarin bevinden zich gedachten als lichtbeelden en gevoelens als kleuren. Tegelijkertijd wordt er ook een afdruk gemaakt op hersenschorscellen in de vorm van netwerken: die vormen het stoffelijke deel van het geheugen.
De ziel als zijn uitstraling is een eigenschap van de werkzame geest, zoals de zon om zich heen licht en warmte uitstraalt.

terug naar de Inhoud

7. Geest en hersenen
De geest bestuurt het lichaam middels de hersenen, het hoofdorgaan. Om dat mogelijk te maken, zijn zij aangepast aan de eigenschappen van de geest, zoals een voertuig aan de bestuurder. Zij zijn verdeeld in een linker- en rechterhelft, en overdwars door een middengroef in een voorste en achterste helft.
De werkzaamheid van het waarnemen hangt samen met het achterste, die van het willen met het voorste deel. De linkerhelft voor bevat (bij rechtshandigen) gebieden met cellen die gevoeliger zijn voor de denkwerkzaamheid (zoals woordbegrip, grammatica en geheugen), zodat de geest daarop gedachten kan afdrukken; de rechterhelft voor bevat gebieden gevoeliger voor het voelen (het aanvoelen van de gemoedstoestand in gezichtsuitdrukkingen, van de toon van de stem en van kunstvormen).
Hersencellen hebben zich zo ontwikkeld, dat door hun geestelijke prikkelbaarheid de verbinding tussen geest en stof mogelijk wordt (zie daarvoor geestkunde.net, wisselwerking geest hersenen), waarvoor de ziel, uitstraling van de geest, overdrachtsmiddel is. Alle gebeurtenissen in de hersenen zijn een weerspiegeling van geestelijke werkzaamheid in de stof; maar als de geest de hersenen niet gebruikt (slapen), sturen zij alleen de orgaanwerkzaamheid aan.

Als de geest zijn werkzaamheid op de cellen van de hersenschors overbrengt, worden de ermee verbonden zenuwen en spieren geprikkeld, waardoor de geest het lichaam in beweging kan brengen en zich ermee in de buitenwereld uitdrukt in de vorm van uitspraken en handelingen; door het achterste deel van de schors heen worden beelden van buiten in de ziel gevormd en daar door de geest waargenomen.
Voor het geestesoog zien de werkzame vermogens in de geest eruit als stromingen van verdunningen en verdichtingen van licht, waardoor lichtvormen ontstaan, samen met veranderingen in de warmtetoestand in de geest. Daardoor ontstaat een ruimtelijk, beweeglijk weefsel van licht- en warmtestromingen, die op de hersencellen en hun verbindingen worden afgedrukt, waardoor de hersenwerkzaamheid nauwkeurig de geestelijke werkzaamheid volgt. Zo verbindt de geest door middel van de hersenen de eigen werkzaamheid met het lichaam en kan die zich in de buitenwereld uitdrukken.

terug naar de Inhoud

8. De innerlijke stem
Filosofen en godsdiensten maken wel een onderscheid tussen lichaam, ziel en geest, maar hersenwetenschappers niet; zij trachten geestelijke eigenschappen alleen vanuit de werkzaamheid van de hersenen te verklaren. Zo zou ook de 'innerlijke stem' een werkzaamheid van een hersencentrum zijn met de naam Gebied van Wernicke. Dit ligt net boven het linker oor in de hersenschors en is het geheugengebied voor de betekenis van woorden. Daar zou de innerlijke stem moeten klinken.
Maar als je met gesloten ogen tot jezelf inkeert voor innerlijke overwegingen, doe je de onmiskenbare ervaring op dat je innerlijke stem zich in de ruimte van je voorhoofd bevindt, in het midden, net boven je ogen. Daar bevinden zich de hersenkwabben waar ook volgens die hersenwetenschappers wordt gedacht en besluiten worden genomen. Iedere mens die tot zichzelf inkeert, ervaart op die plaats in de 'innerlijke ruimte' van het voorhoofd aanwezig te zijn, met zelfbesef, bewust van zichzelf als de persoon, de menselijke geest. In die 'ruimte' in het innerlijk van jezelf, hoor je je innerlijke stem met je geestesoor als een gevolg van je eigen werkzaamheid met je geestelijke vermogens, in jezelf als menselijke geest.

Je herinnert je bijvoorbeeld een bepaalde gebeurtenis (1) en door die waar te nemen, neem je die in je innerlijk op om die te beoordelen door die te overdenken en te doorvoelen (2). Die overwegingen zijn een innerlijk zelfgesprek, waarbij je in jezelf meerdere standpunten kunt innemen; daarbij vorm je er in jezelf gedachten en gevoelens over met de erbij behorende woorden. Die verwoordende werkzaamheid neem je in jezelf met je geestesoor waar en dat is de oorzaak van je innerlijke stem. Die gedachten en gevoelens bewaar je daarna in je geheugen (3).
Door bewust naar je eigen innerlijke stem te luisteren terwijl je een bepaald onderwerp overdenkt en doorvoelt, word je je onmiddellijk bewust van jezelf als werkzame geest en ben je rechtstreeks verbonden met de werkzaamheid van je geestelijke vermogens. Dit besef van je eigen geestelijke werkzaamheid leidt tot een onmiddellijke zelfbewustwording van jezelf als de vermogende geest.

terug naar de Inhoud

9. De innerlijke voorstelling
Veel mensen, 95% van de ondervraagden, zijn zich bewust van hun innerlijke stem. Daarvan ziet 35% ook innerlijke beelden. Zoals woorden worden gehoord met het geestesoor, een eigenschap van het waarnemingsvermogen, zo is dat ook het geval met het geestesoog voor beelden. In de binnenwereld die je als menselijke geest door uitstraling om je heen hebt gevormd, bevindt zich, verderop in die nog donkere ruimte, het geestelijke deel van je geheugen. Stoffelijke knooppunten die met de inhouden daarvan zijn verbonden, bevinden zich in de hersenschors. Als je je iets wilt 'herinneren', als je dat 'weer in je innerlijk' wilt brengen, dan richt je bewust je waarnemingsvermogen, dat is je aandacht, op dat onderwerp in je geheugen. Daardoor wordt dat belevendigd, waardoor het dichter bij jouzelf als geest komt te staan. Door je aandacht op een geheugeninhoud te richten, put je het uit je geheugen en 'haal je het voor de geest'. Je haalt het naar je toe en stelt het in je binnenwereld voor je, waardoor het een 'voorstelling' wordt.
Het onderwerp bevindt zich dan in je bewustzijnsruimte. Dat is het gebied in je ziel dicht om je heen, waarin zich de onderwerpen bevinden waarvan je je bewust bent. In die toestand ben je in staat die voorstelling, bijvoorbeeld een persoon, met je geestesoog waar te nemen. Je ziet daardoor in de ruimte voor je een min of meer vaag, doorschijnend beeld, dat je als de bedoelde persoon herkent. Je bent je als geest van dat beeld bewust, je hebt er weet van, doordat je door het waar te nemen een afdruk van dat beeld uit de binnenwereld van je ziel, in het innerlijk van jezelf als geest opneemt. Aan die afdruk zijn allerlei feiten verbonden, ervaringen met die persoon en kennis over zijn of haar achtergrond. Die afdruk kun je nu in jezelf beoordelen door die te overdenken en te doorvoelen. Daarna ben je in staat om de nieuw gevormde gedachten en gevoelsoordelen over die persoon weer in je geheugen vast te leggen, door ze uit jezelf weer naar je geheugen, in je eigen uitstraling, over te brengen. Hoe meer dat oordeel met een gevoel gepaard gaat, hoe beter je in staat bent het je later weer te herinneren.

terug naar de Inhoud

10a. Persoon en persoonlijkheid
Het woord 'persoon' komt van het Latijnse 'per-sonare': 'er doorheen klinken'. Het is de geest die door het lichaam heen gedachten, gevoelens en wilsbesluiten met woorden in de buitenwereld laat klinken: de geest 'klinkt door de mond heen', m.a.w.: de geest is de persoon.
De persoon staat achter de persoonlijkheid en komt erin tot uitdrukking. De persoonlijkheid is het geheel van kenmerken van de persoon, de menselijke geest. Persoonlijkheid wordt ook wel 'karakter' genoemd, wat ook betekent: geheel van kenmerken; maar de persoonlijkheid is een bijzonder soort karakter, namelijk: dat van de persoon. Men kan bijv. wel spreken van het karakter van een landschap, maar niet van de persoonlijkheid ervan.

Door zijn geestelijke werkzaamheid is de geest de bron van gedachten, gevoelens en besluiten. Die zijn in de geest niet alleen lichtbeelden en warmtetoestanden, maar zij komen ook tot klinken als de innerlijke stem (zie 8). Als de geest een taal beheerst, vormen deze klanken herkenbare woorden. De geest is de bron van de woorden, die eerst in zichzelf tot klinken komen door zijn scheppende werkzaamheid. Daarna worden de gedachten en gevoelens door de ziel heen op de hersenschors afgedrukt, waarvandaan zij de stembanden en de tong in ermee overeenkomende beweging brengen. Zo worden zij door de mond heen ook tot klinken gebracht in de ruimte van de stoffelijke wereld.
De kenmerken van de persoonlijkheid, de 'trekken', worden bepaald door de ontwikkelingstoestand van de vermogens. Het enige wat de geest kan en waar die daardoor kan worden gekenmerkt, is door de vermogens. De persoonlijkheid wordt bepaald door de kenmerkende wijze waarop de geest ervaringen waarneemt, die in zichzelf door te denken en te voelen verwerkt en zich, als gevolg daarvan, op een bepaalde, kenmerkende en persoonlijke wijze, naar anderen toe wil gaan gedragen. In dat gedrag, in de persoonlijke manier van doen, komt de mate van zijn bewuste beheersing van de vermogens tot uitdrukking. Die bewuste beheersing van de vermogens is daardoor een maatstaf voor de beschrijving van de persoonlijkheid (zie de volgende serie persoonlijkheidstrekken).

terug naar de Inhoud

10b. De persoonlijkheidskenmerken
De geest is een bolvormige wolk van licht en warmte, waardoor er een binnenkant is: het innerlijk en een buitenkant: de buitenwereld. Daardoor kan de geest de werkzaamheid van de vermogens op zichzelf richten, in het innerlijk en naar de buitenwereld; waardoor er twee instellingswijzen zijn: de in- en uitgekeerde instelling.
Bij de ingekeerde instelling richt de geest de werkzaamheid op zichzelf of op een groep waarmee een persoonlijke band bestaat; in die toestand geven persoonlijke doelen de doorslag bij besluiten. Bij de uitgekeerde instelling richt de geest de werkzaamheid op de gemeenschap: dan geven de doelen daarvan de doorslag.
De in- en uitgekeerde instelling vormen twee tegendelen, die elkaar aanvullen.

Ook denken en voelen zijn tegendelen. Door te denken houdt de geest de waargenomen dingen vast en haalt ze uit hun verband. Vervolgens wordt hun betekenis beoordeeld door vergelijking met kennis uit het geheugen. Dan wordt alles weer met elkaar verbonden, de nieuwe gegevens ingepast in bestaande kennis en worden nieuwe denkbeelden gevormd.
Door te voelen is de geest in staat zich in een ander mens in te leven door een gevoelsband te vormen, waardoor de ervaringen van de ander in zichzelf worden beleefd. Door zo een gevoel te laten vormen, de eigen gemoedstoestand, is voelen persoonlijk en verbindt het twee mensen met elkaar. Het denken verbindt feiten en voelen mensen.
Ook waarnemen en willen zijn tegendelen. Door waar te nemen staat de geest in verbinding met de wereld om zich heen, laat de dingen op zich inwerken door zich open te stellen en neemt zo indrukken in zich op. Door de wilskracht kan de geest zelf op de omgeving inwerken; als een besluit is gevormd, kan daarmee het besluit in een uitspraak of handeling worden omgezet om iets te ondernemen. De geest werkt op de omgeving in en daardoor zijn waarnemen en willen tegendelen.

In de innerlijke stem en in de persoonlijkheid zijn de vermogens herkenbaar. Daarin heeft meestal een van de vermogens en een van de instellingen de nadruk, waardoor er 8 persoonlijkheidskenmerken zijn en een 9e, als alle kenmerken in evenwicht zijn. Deze worden in de volgende serie beschreven. De volgorde komt overeen met de wiskundig onderbouwde getallenleer van Pythagoras (z.a.).

terug naar de Inhoud

11. Het ingekeerde willen (Pythagoras 1)
Het willen is de ondernemingszin, is daadkracht en volharding. De ingekeerd willende persoon wordt gekenmerkt door 'het willen van zichzelf'; deze persoon wil handelend optreden vanuit de eigen gedachten- en gevoelswereld om die te verwerkelijken door er anderen mee te begeleiden.
De ingekeerd willende persoon
- streeft er naar anderen iets te leren, te leiden en de weg te wijzen (leraar);
- zo iemand treedt op als voortrekker en baanbreker; heeft vernieuwende inzichten en durft daarmee voor de dag te komen, tegen de stroom in te gaan en anderen van de waarde ervan te overtuigen;
- brengt strijdvaardig misstanden aan het licht en wijst anderen op hun verantwoordelijkheid;
- is moedig, maar kan ook overmoedig zijn;
- kan niet rusten voor een werk waar men aan is begonnen, af is; maar kan daardoor ook zichzelf onder druk zetten, met een innerlijke gespannenheid als gevolg (perfectionist, idealist).
Door de ingekeerde instelling
- streeft zo iemand naar persoonlijke vrijheid om zelf een standpunt te kunnen bepalen en werkt daardoor het liefst als zelfstandige;
- deze persoon heeft een krachtig geloof in zichzelf en in de waarde van de eigen gedachten- en gevoelswereld, maar kan door de zelfgerichte instelling anderen van zich vervreemden en daardoor alleen komen te staan;
Het denken en voelen worden voor de doelen van het ingekeerde willen gebruikt:
- het denken wordt gebruikt om persoonlijke opvattingen te ontwikkelen en de juistheid ervan te bewijzen; heeft taalbeheersing;
- het voelen wordt gebruikt om bij anderen vertrouwen te wekken voor eigen inzichten.
Het waarnemen en de uitgekeerde instelling zijn het minst ontwikkeld,
- waardoor deze persoon een gebrekkige zin voor de werkelijkheid kan hebben doordat alleen de eigen denkbeelden worden gezien; daardoor wordt vaak niet gezien dat de inspanningen om anderen te leiden een averechts gevolg hebben, doordat men de persoon van de ander niet ziet staan;
- zo iemand kan worden teleurgesteld doordat mensen nu eenmaal niet zijn zoals hij of zij meent dat ze zouden moeten zijn, wat een prikkelbare houding tot gevolg heeft (het lot van de wereldverbeteraar),
- niet van het leven kan genieten.

terug naar de Inhoud

12. Het uitgekeerde voelen (Pythagoras 2)
Het voelen is de zin voor saamhorigheid en liefde: het is de liefdeszin; de uitgekeerd voelende persoon is gericht op het vormen van een gevoelsband met anderen.
De uitgekeerd voelende persoon
- heeft een ontwikkeld aanpassingsvermogen, waardoor de gemoedstoestand waarin anderen verkeren, wordt aangevoeld;
- voelt zo met anderen mee, dat die zich voor hen wil inzetten;
- kan eigen in- of ontstemming over een bepaald voorval niet voor zich houden, maar móet ze uitspreken: heeft 'het hart op de tong';
- gebeurtenissen móeten met iemand worden gedeeld;
- deze persoon is voor het éigen zelfgevoel afhankelijk van het kunnen zorgen voor ánderen;
- voelt zich daardoor zo verantwoordelijk voor de verstandhouding met anderen, dat de schuld eerst bij zichzelf wordt gezocht als daarin iets mis gaat.
Door de uitgekeerde instelling
- kan deze persoon niet leven zonder vriendschappen en streeft naar samenwerking;
- deze persoon houdt van gezelligheid en bouwt een grote kennissenkring op;
- voelt zich verantwoordelijk voor de gemoedstoestand van anderen en spant zich in om een goede sfeer te scheppen (de gastvrouw);
- voelt zich persoonlijk betrokken bij anderen en weet door dat te tonen het beste in de ander naar boven te halen (opvoeding, onderwijs, persoonlijke begeleiding),
- als er onenigheid ontstaat, ervaart zo iemand dat als onaangenaam en tracht door gesprekken en gevoelsmatig op iemand in te werken weer tot overeenstemming te komen.
Het waarnemen en willen worden gebruikt voor de doelen van het uitgekeerde voelen:
- met het waarnemen wordt de gemoedstoestand van anderen gepeild,
- de wilskracht wordt gebruikt om met anderen mee te leven en zich voor hen in te spannen.
Het denken en de ingekeerde instelling zijn min of meer onontwikkeld,
- door het ontbreken van de vastheid van het denken is er een innerlijke onzekerheid en de behoefte aan herhaalde bevestiging van de goede verstandhouding;
- door het gebrekkige denken ontstaat onduidelijkheid bij het beschrijven van gedachten of gebeurtenissen; er wordt van uitgegaan dat de ander wel aanvoelt wat er wordt bedoeld, daardoor worden stappen in een redenering overgeslagen en springt men van de hak op de tak.

terug naar de Inhoud

13. Het uitgekeerde denken (Pythagoras 3)
Het denkvermogen is de zin voor inzicht en waarheid: het is de waarheidszin. De uitgekeerd denkende persoon overdenkt daardoor wat de betekenis is van voorwerpen en gebeurtenissen in de buitenwereld. Door het uitgekeerd denken
- is deze persoon verstandig, zakelijk en heeft verbeeldingskracht;
- zo iemand kan helder en opbouwend denken, kan gedachten goed onder woorden brengen;
- deze persoon streeft naar wetenschap, maar meer door verbreding van kennis dan verdieping ervan;
- zo iemand is voortdurend bezig inzichten te ontwikkelen en is op zoek naar eigenschappen en wetmatigheden in de natuur (natuurwetenschapper).
Door de uitgekeerde instelling
- vertoeft zo iemand graag in gezelschappen en voert dan al vlug de boventoon, doordat deze persoon de neiging heeft voortdurend verstandelijke oordelen met overtuiging uit te spreken;
- zo iemand streeft ernaar de eigen opvattingen bij anderen ingang te doen vinden, maar heeft ook de behoefte anderen tot denken aan te zetten door krachttermen te gebruiken en prikkelende uitspraken te doen;
- door de uitgekeerde instelling wil deze persoon voor de ander denken, wil anderen leiden en besturen door regels en wetten voor hen op te stellen (de bestuurder, manager);
- zo iemand weet het altijd beter en wil ook graag het laatste woord hebben.
Het waarnemen en willen worden gebruikt voor de doelen van het uitgekeerde denken:
- het waarnemingsvermogen wordt gebruikt voor wat men, vanuit de eigen gedachtenwereld, wil waarnemen, wil weten, onderzoeken,
- het willen is gericht op onderzoek in het eigen vakgebied of op het regelen van bijeenkomsten.
Het voelen en de ingekeerde instelling verkeren min of meer in een onontwikkelde toestand,
- waardoor de uitgekeerd denkende persoon ook kan worden gekenmerkt door ongevoelige uitspraken en een persoonlijke vooringenomenheid;
- door het gebrek aan medegevoel kan zo iemand worden gekenmerkt door starre rechtlijnigheid, iemand die zonder mededogen zegt waar het op staat;
- door het gebrek aan medegevoel bestaat de behoefte zich met anderen te meten, wat tot uiting kan komen als minachting en wedijver (de eerzuchtige wetenschapper, de zelfverzekerde politicus).

terug naar de Inhoud

14. Het ingekeerde waarnemen (Pythagoras 4)
Het waarnemingsvermogen is de zin voor de werkelijkheid, voor echtheid en schoonheid, en als dat naar binnen is gekeerd, dan betekent dat,
- dat deze persoon de beelden in de eigen binnenwereld als een werkelijkheid ervaart;
- wat ook geldt voor de buitenzintuiglijke ervaringen, de ingevingen en voorgevoelens, die daarin doordringen.
Door de ingekeerde waarneming
- worden de aandacht en werkzaamheden beperkt tot een klein gebied, waardoor deze persoon aandacht heeft voor kleinigheden, daardoor aandachtig en nauwkeurig werkt (boekhouder, ambtenaar);
- plichtsgetrouw is en zorgvuldig aan de toebedeelde taak werkt;
- door de ingekeerde waarneming heeft zo iemand een goed verbeeldingsvermogen en vormt daardoor in de eigen binnenwereld beelden en klanken, die vervolgens in de buitenwereld als kunstuitingen worden weergegeven (de kunstenaar, componist).
Door de ingekeerde instelling
- streeft zo iemand ernaar de schoonheid in de naaste omgeving te bevorderen door daar eerst persoonlijke aandacht voor te hebben en die schoonheid vervolgens voor zichzelf te beleven en ervan te genieten;
- zo iemand voelt zich thuis in een kleine, overzichtelijke leefgemeenschap, waar een persoonlijke band met de leden bestaat en houdt zich het liefst bescheiden op de achtergrond (de huisvrouw, medewerker);
- door de ingekeerde aandacht worden ingevingen en voorgevoelens opgemerkt en wordt er ook wat mee gedaan (de intuïtie, paragnost).
Het denken en voelen worden gebruikt voor de doelen van de ingekeerd waarnemende persoon:
- het denken wordt gericht op praktische zaken en op bijzonderheden, kleinigheden,
- het voelen is gericht op een kleine kring van mensen, waarmee een persoonlijke band bestaat.
Het willen en de uitgekeerde instelling verkeren in een min of meer onbeheerste toestand,
- waardoor zo iemand gebrek heeft aan ondernemingslust, en zich daardoor aan behoeften van anderen aanpast en zich daardoor laat leiden;
- zich tot eigen nadeel kan laten gebruiken;
- maar wordt het gedrag van anderen te overheersend, waar zo iemand zelf aanleiding toe geeft, dan kan dat onbeheerste willen ook de oorzaak zijn van lijdzaam verzet of onverwachte opstandigheid.

terug naar de Inhoud

15. Het uitgekeerde waarnemen (Pythagoras 5)
Het waarnemingsvermogen is de zin voor de werkelijkheid en schoonheid, de uitgekeerd waarnemende persoon heeft daardoor aandacht voor personen, voorwerpen en gebeurtenissen in de buitenwereld.
Door de uitgekeerde waarneming
- en de aandacht voor voorwerpen is deze persoon zakelijk en praktisch;
- zo iemand is leergierig en wil veel te weten komen, maar blijft door de uitgekeerde instelling aan de oppervlakte;
- streeft ernaar van het leven te genieten in allerlei vormen: van eenvoudig zintuiglijk genot als eten en drinken (de levensgenieter) tot hoogstaand kunstzinnig genot (de kunstenaar, kunstkenner);
- deze persoon streeft naar afwisseling in de omgeving om veel ervaringen op te doen;
- er moet in de omgeving iets te beleven zijn, anders is er niets aan.
Door de uitgekeerde instelling
- heeft zo iemand de behoefte ook bij anderen aandacht voor iets te wekken en streeft er daardoor naar anderen iets te laten zien of hen iets te leren (de leraar, reisleider, gids);
- door de uitgekeerde instelling heeft deze persoon behoefte aan gezelligheid en drukte om zich heen;
- zo iemand is een gezelschapsmens en is graag het middelpunt van het gezelschap; kan uitgebreid en op boeiende wijze over allerlei ervaringen vertellen (is op feestjes de gangmaker).
Het denken en voelen worden gebruikt voor de doelen van de uitgekeerde waarneming:
- het denken blijft daardoor beperkt tot de ervaarbare werkelijkheid;
- het voelen komt tot uiting in een welgemeende belangstelling, die echter wel oppervlakkig blijft.
Het willen en de ingekeerde instelling verkeren in een min of meer onbeheerste toestand,
- waardoor zo iemand ook ongeduldig kan zijn, kan overdrijven of door een zekere heftigheid wordt gekenmerkt;
- streeft naar vrijheid van handelen om de eigen zin te kunnen doen;
- niet lang stil kan blijven zitten, zich vlug verveelt en zich dan overgeeft aan tijdverdrijf en vermaak;
- zintuiglijk verleidbaar is en bij zintuiglijk genot onmatig kan worden;
- door het ontbreken van de ingekeerde instelling heeft zo iemand geen zin zich ergens in te verdiepen en heeft daardoor een afkeer van levensbeschouwelijke onderwerpen.

terug naar de Inhoud

16. Het ingekeerde voelen (Pythagoras 6)
Het voelen is de zin voor saamhorigheid en liefde: het is de liefdeszin. De ingekeerd voelende persoon is gericht op gevoelens die leven in zichzelf en in een kleine groep personen, met wie een vertrouwensband bestaat.
De ingekeerd voelende persoon
is hartelijk, trouw en aanhankelijk; zo iemand wil tegen de partner op kunnen kijken en op hem of haar kunnen steunen om zich veilig te voelen; als de partner kan worden vertrouwd dan zet deze persoon zich volledig voor hem of haar in;
- bijzondere gebeurtenissen móeten met de partner of een goede bekende worden gedeeld;
- zo iemand beleeft de gevoelsband met de ander in de vorm van een persoonlijke gemoedstoestand in zichzelf en voelt daardoor een persoonlijke betrokkenheid naar ander toe, leeft met de ander mee en heeft de neiging alles wat er tussen beiden gebeurt, zich persoonlijk aan te trekken;
- raakt vertederd door alles wat klein en hulpbehoevend is en wil dan graag voor die ander zorgen;
- zo iemand treedt opvoedend op vanuit een groot verantwoordelijkheidsgevoel voor hen, met wie men zich persoonlijk verbonden voelt.
Door de ingekeerde instelling
- worden gevoelens en gedachten alleen geuit binnen een vertrouwde, persoonlijke verstandhouding;
- zo iemand heeft als het ware een aangeboren geloof in het hogere en heeft een verborgen, maar diep gevoel voor persoonlijke, geestelijke onderwerpen,
- en staat ook open voor ingevingen en voor het aanvoelen van komende gebeurtenissen.
Het waarnemen en willen worden gebruikt voor de doelen van de ingekeerd voelende persoon:
- het waarnemen is gericht op de persoonlijke behoeften van zichzelf en anderen en
- de wilskracht wordt gebruikt om anderen te begeleiden en te verzorgen (huisvrouw, verpleegster).
Het denken en de uitgekeerde instelling zijn min of meer onontwikkeld en
- daardoor kan de ingekeerd voelende persoon wel goed meedenken met anderen, maar een afkeer voelen om zelf gedachten te vormen en die te verwoorden;
- bij zo iemand ontbreekt de zekerheid van het eigen denken en hij of zij lijdt daardoor aan onzekerheid, zelftwijfel en angst;
- is daardoor kwetsbaar en weet zich niet te verdedigen tegen persoonlijke aanvallen.

terug naar de Inhoud

17. Het ingekeerde denken (Pythagoras 7)
Het denkvermogen is de zin voor inzicht en waarheid: het is de waarheidszin. De ingekeerd denkende persoon overdenkt het wezenlijke van zichzelf en overdenkt de onderwerpen, gedachten en kennis die aanwezig zijn in de eigen binnenwereld.
De ingekeerd denkende persoon
- is een vrijdenker met persoonlijke inzichten;
- is scheppend denkend werkzaam, maar op een beperkt gebied en kan daardoor de aandacht langdurig bij één bepaald onderwerp vasthouden;
- zo iemand streeft naar geestelijk inzicht door zelfonderzoek,
- hij of zij zoekt naar de zin van het bestaan en ontwikkelt daardoor geesteswetenschappelijke inzichten;
- door het ingekeerde denken kan zo iemand verborgen verbanden ontdekken;
- daardoor ontstaat er orde en samenhang in de eigen gedachtenwereld en daardoor kan die worden uitgebouwd tot een wijsgerig denkstelsel (de wijsgeer, de geesteswetenschapper).
Door de ingekeerde instelling
- is zo iemand echter beter in luisteren en schrijven, dan in spreken,
- en vóór die iets over een onderwerp wil zeggen, moet er een diepgaande studie over worden gemaakt;
- door de ingekeerde instelling uit zo iemand, ondanks een innerlijke rijkdom aan kennis en inzichten, zelden ongevraagd zijn of haar mening over iets;
- deze persoon streeft naar verdieping van inzicht en het begrijpen van de grondslag der dingen, en heeft daardoor uit zichzelf een godsdienstige instelling;
- hij of zij heeft belangstelling voor mystiek en doet uit eigen beweging geestelijke oefeningen.
Het waarnemen en willen worden gebruikt voor de doelen van het ingekeerde denken:
- de aandacht wordt gericht op geestelijke onderwerpen en
- de wilskracht wordt gebruikt om zich langdurig met één onderwerp te kunnen bezighouden.
Het voelen en de uitgekeerde instelling zijn min of meer onontwikkeld en dat heeft tot gevolg dat zo iemand
- een verborgen gebrek aan zelfvertrouwen heeft en zich voortdurend onzeker voelt met betrekking tot het oordeel van anderen;
- door zijn of haar zwijgzaamheid niet goed wordt begrepen;
- gevoelens voor zichzelf houdt en daardoor onverschillig lijkt;
- een afkeer van persoonlijke betrokkenheid heeft en daardoor een onverstoorbare indruk maakt.

terug naar de Inhoud

18. Het uitgekeerde willen (Pythagoras 8)
Het willen is de ondernemingszin, de ondernemingslust, daadkracht en volharding. De uitgekeerd willende persoon wil handelend optreden en plannen uitvoeren in de buitenwereld. Het uitgekeerde willen is het willen voor en door de ander; de ander wordt bij de wilsbesluiten betrokken.
Door het uitgekeerde willen
- wil zo iemand een vrije ondernemer zijn die op eigen kracht een zaak opbouwt en die zelf leidt;
- weet zo iemand snel wat in een bepaalde toestand te doen, neemt onvervaard een besluit en voert dat uit;
- heeft deze persoon duidelijke doelen en gaat daar ook recht op af,
- is moedig en durft door te zetten als anderen zich terugtrekken,
- maar kan ook overmoedig zijn, aan zelfoverschatting lijden en meerdere malen zakelijk mislukken;
- deze persoon streeft naar de top om persoonlijke vrijheid te hebben en onbelemmerd te kunnen handelen (zakenman/vrouw, politicus),
- meent dat het pas goed is als de zaak in beweging blijft, waardoor er voortdurend wat wordt veranderd en medewerkers overbelast raken;
- streeft men als sportman/vrouw naar de top: alleen de eerste plaats is goed, de tweede een mislukking.
Door de uitgekeerde instelling
- heeft deze persoon leiderseigenschappen en streeft daardoor naar de macht om anderen in beweging te kunnen brengen en leiding te geven;
- straalt zo iemand een natuurlijk gezag en zelfvertrouwen uit of weet die indruk te wekken.
Het denken en voelen worden gebruikt voor de doelen van de uitgekeerd willende persoon:
- het denken wordt gebruikt om plannen te maken, uitdagingen te zien en mogelijkheden te ontdekken om iets te ondernemen;
- het voelen wordt gebruikt om bij anderen vertrouwen te wekken voor die onderneming en hen aan te sporen daaraan mee te werken.
Het waarnemen en de ingekeerde instelling zijn min of meer onontwikkeld, wat tot gevolg heeft dat deze persoon
- nauwelijks een familieleven heeft: de zaak gaat voor;
- geen belangstelling heeft voor diepzinnige onderwerpen;
- wel de grote lijn ziet, maar geen oog heeft voor bijzonderheden en persoonlijke zaken,
- en op dat persoonlijke gebied onjuiste besluiten kan nemen en mislukken,
- zich kan overgeven aan zintuiglijk genot.

terug naar de Inhoud

19. Het innerlijke evenwicht (Pythagoras 9)
De acht persoonlijkheidskenmerken kunnen ook op evenwichtige wijze in de persoonlijkheid aanwezig zijn (de rode bol). Daarbij is er in grote lijnen verschil tussen een onontwikkelde, een min of meer en een geheel ontwikkelde toestand.
1. In de onontwikkelde toestand kan deze persoon door de veelzijdigheid
- met iedereen meedenken en meevoelen, daardoor moeilijk een eigen standpunt bepalen en lang twijfelen om een besluit te nemen;
- zich in álle anderen verplaatsen, waardoor weliswaar met niemand ruzie wordt gemaakt, maar ook niet de waarheid wordt gezegd,
- weliswaar door innerlijke rust worden gekenmerkt, maar door de onontwikkelde toestand toch nietszeggend zijn;
- door de vele mogelijkheden kan er geen keuze worden gemaakt, waardoor het voorkomt dat niet een ervan wordt benut.

2. In een meer ontwikkelde toestand heeft deze persoon een kleurrijke persoonlijkheid,
- is een duizendpoot die alles aanpakt en afmaakt,
- heeft een brede belangstelling en ontwikkelt zich veelzijdig;
- is een goede bemiddelaar en onderhandelaar, doordat hij of zij zich in beide partijen kan verplaatsen en zo voor beide aanvaardbaar is;
- toch kan het voorkomen dat door de veelheid van mogelijkheden het moeilijk is een keuze te maken en het lang duurt, voordat een besluit wordt genomen en uitgevoerd (de laatbloeier).

3. De geheel tot ontwikkeling gekomen persoonlijkheid wordt gekenmerkt door het evenwichtige gebruik dat de persoon van de vier vermogens en beide instellingswijzen heeft leren maken. Het uit die geestelijke werkzaamheid voortkomende gedrag wordt gekenmerkt door:
- de zin voor schoonheid en echtheid van het waarnemen;
- het streven naar waarheid en inzicht van het denken;
- de liefde, goedheid en saamhorigheid van het voelen;
- de daadkracht en volharding van het willen;
- de gemeenschapszin van de uitgekeerde en de zelfbezonnenheid van de ingekeerde instelling.
Deze bewust en beheerst gebruikte, ontwikkelde vermogens
- komen ingekeerd tot uitdrukking in het geweten: in zelfbeschouwing, redelijke en zedelijke zelfbeoordeling en zo nodig zelfbeheersing;
- en uitgekeerd in de deugden: in aandacht, begrip, liefde en geduld;
een door medemenselijkheid gekenmerkt gedrag.

terug naar de Inhoud

20a. Het geweten
Iedere mens heeft een unieke persoonlijkheid, doordat je zoals beschreven één van je vermogens en instellingen goed beheerst. Daarnaast beheers je ook twee vermogens min of meer, terwijl het tegendeel van het hoofdvermogen je zwakke zijde is.
Toch maak je in het dagelijkse leven allerlei gebeurtenissen mee, die je aanzetten al je vermogens te gebruiken, ook dat van je zwakke zijde. Daardoor leer je ze steeds meer bewust en beheerst te gebruiken, waardoor ze geleidelijk tot ontwikkeling komen en je gebeurtenissen beter kunt verwerken. Zo is het dagelijkse bestaan een leerschool voor de ontwikkeling van je vermogens, waardoor je langzaam naar het doel: het innerlijke evenwicht, toegroeit.

Daarnaast komt er geleidelijk ook een bijzondere eigenschap van je vermogens tot ontwikkeling: de mogelijkheid je aandacht en de werkzaamheid van je vermogens niet alleen op een bepaald onderwerp te richten, maar door inkeer in jezelf ook op de waarde van die innerlijke werkzaamheid.
Naast de werkzaamheid met een gebeurtenis als doel, is er een tweede, die de eerste als doel heeft. Er is een weten (het eerste) en een 'medeweten' (het tweede gebeuren), een waarnemen en 'medewaarnemen', een denken en 'mededenken', een voelen en 'medevoelen'. Het geweten is a.h.w. een 'medebewustzijn': een toestand waarbij je ook bewust bent van je eigen werkzaamheid en die beoordeelt.
Door je geweten wil je niet alleen rekening houden met jezelf, maar ook met anderen doordat je in staat bent je vermogens zo te leiden dat je bij voorbaat ook overweegt, wat het gevolg van je gedrag voor je medemens zal zijn.

Je zwakke zijde is echter oorzaak van kwetsend gedrag. Als je geweten dan gaat spreken: - krijg je door zelfbeschouwing (waarnemen) besef van kwetsend gedrag,
- dan volgt zelfbeoordeling: gedroeg ik mij goed of slecht, en zelfstrijd: je redeneert het voorval weg of je laat zelfbeschuldiging toe (denken, voelen),
- door zelfverwijt volgt schuldbesef: gevoelens van spijt, schaamte, berouw en daardoor wil je je gedrag herstellen, boeten, de verstandhouding weer goed maken (willen). Je bekent aan de ander schuld en vraagt om verontschuldiging: ik voel me schuldig, wil je mij verontschuldigen?

Door het geweten als redelijke en zedelijke zelfbeoordeling en zelfbeheersing heeft het tweede gebeuren een bijsturende werking op het eerste in de vorm van een cybernetische stuurkring.
Die bijsturing is de mogelijkheid de vermogens op jezelf terug te koppelen:
- de zelfbeoordeling waar je geweten mee begint, is de terugkoppeling: je wilt de aard van je eigen werkzaamheid onder ogen zien en beoordelen;
- de afkeuring van je eerste overwegingen is de tegenkoppeling: dan beheers je jezelf;
- de goedkeuring ervan is de meekoppeling: dan zet je je geesteswerkzaamheid door.

terug naar de Inhoud

20b. De deugden
Het enige wat je als menselijke geest kunt, is gebruik maken van je vermogens: je kunt de gebeurtenissen om je heen waarnemen, ze in jezelf verwerken door ze te overdenken en te doorvoelen, en dan besluiten er iets mee te willen doen; daarbij kun je je werkzaamheid terug naar de buitenwereld richten, maar je ook bezinnen op jezelf.
Door het verwerken van alles wat door tijd als stroom van gebeurtenissen op je af komt, leer je je vermogens steeds meer bewust en beheerst te gebruiken, en dat is wat geestelijke groei, persoonlijkheidsvorming wordt genoemd. Door de voortdurende wisseling van levenservaringen groeien je vermogens langzaam toe naar hun ontwikkelde toestand: het waarnemen wordt dan gekenmerkt door de zin voor schoonheid, denken door wijsheid, voelen door liefde en willen door vastberadenheid. De ingekeerde instelling komt tot uiting in zelfbezonnenheid en het daarmee samenhangende geweten, de uitgekeerde uit zich dan in je gedrag als de gemeenschapszin.

In die gemeenschapzin komen je vermogens tot uiting in de vorm van de deugden. Een deugd is één van de tot ontwikkeling gekomen vermogens als eigenschap van je persoonlijkheid. De deugdelijke toestand is een ontwikkelingstoestand, waarin dat vermogen wordt gekenmerkt door: kracht, bruikbaarheid en doelmatigheid. Het woord 'deugd' betekent 'goed zijn', 'het doel treffen', 'krachtig zijn', 'passend zijn'.
Deugdelijkheid is degelijkheid, vastheid en betrouwbaarheid. Door deugdzaamheid wordt je gedrag - en daarmee je persoonlijkheid - uit liefde (voelen) gekenmerkt door aandacht (waarnemen), begrip (denken) en geduld (wilskracht).
Door geestelijke ontwikkeling is er in jouzelf een evenwichtige samenwerking tussen al je vermogens ontstaan, waardoor zij met elkaar samenhangen en die innerlijke samenhang breidt zich door je gedrag heen naar buiten toe uit, waardoor er ook een samenhang met de mensen om je heen kan ontstaan.
Het beste wat je daarom voor je medemensen kunt doen, is streven naar die gewetensvolle toestand en die deugdzaamheid. Daarvoor is zelfinzicht en inzicht in je medemensen, onder andere in de vorm van geestkunde, onontbeerlijk, want je kunt alleen leren liefhebben, wat je kent.

terug naar de Inhoud

21. Geestgedaante en lichaam
De geestelijke vermogens zijn niet alleen herkenbaar in de innerlijke stem, de hersenen en de persoonlijkheidskenmerken, maar ook in de vorm van het lichaam.
Door de werkzame vermogens straalt de geest een vormbare krachtruimte uit: de ziel. Ieder vermogen heeft een eigen uitstraling, waarin het zijn voortbrengselen bewaart: kennis in die van het waarnemen, gedachten in die van het denken, kleuren in die van het voelen, wilsbesluiten in die van het willen.
In de loop van onafzienbare tijden heeft de menselijke geest aan zijn ontwikkeling gewerkt, heeft steeds meer een bewust en beheerst gebruik leren maken van zijn vermogens, waardoor óók de eigenschappen daarvan hebben ingewerkt op die uitstraling en daaraan een vorm hebben gegeven: de geestgedaante.
De geestgedaante houdt in deze stoffelijke wereld de stof vast, die als voedsel door de mond naar binnen wordt gebracht, waardoor de geestgedaante in deze wereld als het lichaam verschijnt.

De eigenschappen van het waarnemen - het opnemen van indrukken - hebben vorm gegeven aan het hoofd met zijn opnemende zintuigen: gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast;
- die van het denken - ontleden en samenvoegen - hebben vorm gegeven aan de organen van de buik: ontledende darmen en samenvoegende lever, de ontledende en samenvoegende nier;
- die van het voelen - liefhebben en verzorgen - hebben vorm gegeven aan hart en bloedsomloop: zij verzorgen alle cellen met voedingsstoffen en verwijderen afvalstoffen;
- die van het willen - ondernemen en handelen - hebben vorm gegeven aan skeletspieren en ledematen;
- die van de in- en uitgekeerde instelling hebben vorm gegeven aan de in- en uitademende longen;
- die van de geest als geheel hebben vorm gegeven aan het skelet, de hersenen en het zenuw- en hormoonstelsel, waardoor het lichaam als een eenheid werkt.

Voor de geest is dit lichaam het tijdelijke voertuig, waarmee die zich in de stoffelijke wereld kan bewegen, leerzame ervaringen kan opdoen en zich ontwikkelt door die met de vermogens te verwerken.
Vanuit de eigenschappen van de geestelijke vermogens zijn alle eigenschappen van de mens: geest, ziel, geestgedaante en lichaam, en zijn geestelijke ontwikkeling, als een samenhangend geheel te beschrijven.

terug naar de Inhoud

22. De chakra's
Tot nu toe heb ik de vermogens besproken in een omgeving, waar hun werking voor iedereen ervaarbaar is: als de innerlijke stem, als eigenschappen van de persoonlijkheid en in de vorm van de hersenen en van het lichaam.
In de omgang met je medemensen in het dagelijkse bestaan kun je trachten je gewetensvol en deugdzaam te gedragen, en daardoor leer je je vermogens steeds meer bewust en beheerst te gebruiken en groeien zij toe naar het ontwikkelde, innerlijke evenwicht. Daardoor worden zij op den duur ook ervaarbaar op een etherische wijze als de z.g.n. chakra's: wielen of padma's: lotusbloemen.
Zoals beschreven heeft ieder vermogen vanuit de geest een eigen uitstraling in de ziel, waarin de voortbrengselen ervan worden bewaard; maar zij hebben vanuit de geest ook een etherisch kanaal dat door de ziel heen uitmondt in een trechtervorm, waarbinnen hun geestkracht als een draaikolk beweegt. In de zelfbezonnen geestestoestand kun je die draaiingen waarnemen als een 'druk' op de chakra's, waardoor je door de chakra's het bestaan van je geestgedaante rechtstreeks ervaart (afbeelding).
In de mannelijke geest is het verloop van de vermogens waarnemen, dénken, voelen en willen, en in de vrouwelijke geest waarnemen, vóelen, denken en willen. Dit wezenlijke onderscheid komt ook in de chakra's tot uiting, doordat bij de mannelijke geest de chakra's in de uitstralende toestand naar rechts draaien en in de opnemende naar links, terwijl het bij de vrouwelijke geest andersom is. Als twee geliefden bij elkaar zijn, draaien hun chakra's daardoor in overeenstemming met elkaar en vormen een etherische band, wat als een groot geluk wordt ervaren.
Iemand met een ontwikkelde persoonlijkheid wekt door zijn chakra's heen een krachtige uitstraling op, wat door anderen wordt opgemerkt en ook zo wordt benoemd.
De geest straalt door zijn chakra's heen geestkracht naar buiten of ontvangt die van anderen; chakra's zijn knooppunten, sluizen. Als een leraar zijn leerlingen iets wil leren, dan helpt het als er eerst een vertrouwensband wordt gevormd, waardoor de leerlingen hun chakra's openen en niet alleen de woorden horen, maar door te luisteren ook in zich opnemen.
Een goede dirigent die voor zijn of haar orkest staat, is niet alleen door gebaren, maar ook door de chakra's heen op etherische wijze met de muziekanten verbonden, waardoor het orkest als een éénheid speelt. Die persoonlijke band met de orkestleden is dan zo sterk, dat de dirigent zijn persoonlijke stempel op de uitvoering drukt. Daardoor kunnen muziekkenners later aan een uitvoering herkennen, welke dirigent voor het orkest heeft gestaan.
Een goede ruiter op zijn of haar paard is door de chakra's heen met het rijdier verbonden, waardoor het zich gewillig door de ruiter laat leiden.

terug naar de Inhoud

23. Het 'bewustzijn'
Iedere mens verkeert - de een meer, de ander minder - in een toestand van bewustzijn van zichzelf als een zelfstandig wezen; iedere mens leeft min of meer met het besef 'er te zijn' en er weet van te hebben een persoon te zijn, die zich onderscheidt van andere om zich heen. Wetenschappers noemen dit zelfbesef 'het bewustzijn' en zijn naarstig op zoek te vinden wat het is en waar het zetelt. Ook het wonderlijke verschijnsel dat het bewustzijn er overdag wel is, maar 's nachts, in diepe slaap, niet, is een aansporing tot wetenschappelijk onderzoek. Waar al wel overeenstemming over is bereikt, is de opvatting, dat het iets met de hersenen te maken moet hebben, maar verder kan nog niemand dit zo wezenlijke verschijnsel - waar toch ook hun eigen werkzaamheid van afhankelijk is - afdoende verklaren.
Het woord 'bewustzijn' is een zelfstandig naamwoord, dat afkomstig is van het werkwoord 'zich bewust zijn'. Daarin is 'zich' een betrekkelijk voornaamwoord, dat verwijst naar een zekere zelfstandigheid, terwijl 'zijn' een werkwoord is; dat houdt in dat het werkwoord 'zich bewust zijn' betekent, dat er een werkzame zelfstandigheid moet zijn die zichzelf in een zijnstoestand kan brengen, waarin die 'bewust' is. M.a.w. 'zich' wijst op een zelfstandigheid, 'zijn' wijst op een bepaalde toestand van die zelfstandigheid en die toestand wordt 'bewustzijn' genoemd.
Nu is het woord 'bewust' in het verleden aan het Duits ontleend en in die taal hangt het samen met 'wissen': weten. De toestand van 'bewustzijn' is m.a.w. een toestand van 'wetend zijn'. Etymologisch hangt het Germaanse 'weten' samen met het Latijnse 'videre', dat 'zien' betekent; een begrijpelijke samenhang, want de mens komt iets 'te weten' door het 'te zien', met andere woorden: door het waar te nemen.
In het voorafgaande heb ik duidelijk gemaakt dat het de menselijke geest is die werkzaam is met zijn vier geestelijke vermogens - een werkzaamheid die met het waarnemen begint. Het is de menselijke geest die door waar te nemen in een tóestand komt te verkeren, zich van iets bewust te zijn... waardoor 'het bewustzijn' een gééstestoestand is, die alleen in het innerlijk van de geest is te vinden.

Door waar te nemen komt de menselijke geest in de geestestoestand die 'bewustzijn' wordt genoemd, doordat de geest dan weet heeft van de dingen. De geest is dan 'het bewuste' als datgene, wat 'bewust is'. De geest is het enige, dat in de toestand kan verkeren 'het bewuste' te zijn. Maar daardoor is de geest ook het enige, dat in een toestand kan verkeren 'het onbewuste', het niet wetende te zijn, als bepaalde dingen voor de geest niet zijn waar te nemen. Die dingen zijn voor de geest het 'onbekende'.
In het verleden is de vergissing gemaakt dat 'onbekende' met het 'onbewuste' te verwisselen. Het 'onbekende' is dat wat de geest niet kent en het is de geest die daardoor 'het onbewuste' is.
Het Nederlandse werkwoord luidt: 'zich bewustzijn' en is verplicht wederkerend, het betrekkelijke voornaamwoord 'zich' kan niet worden weggelaten, het verwijst naar de persoon die zich van iets bewust is. Het daarvan afgeleide zelfstandige naamwoord moet zijn: 'het zich bewustzijn'; door onjuist 'zich' weg te laten, verdwijnt de persoon uit het zicht en wordt 'het bewustzijn' een raadsel.

terug naar de Inhoud

24. De geestestoestand van onbewustheid van zichzelf
"De geest weet zelf niet wat de geest is." Cicero, Rom. filosoof

Wat is de oorzaak van deze uitspraak? Neem voor het antwoord voorlopig het volgende van mij aan - later zal ik dit nader verklaren.
Er is een algeest die bestaat uit geestelijk licht en geestelijke warmte, die in twee, tegenovergestelde toestanden voorkomen: bewéging en rúst. In rust zijn dat licht en die warmte beweegbaar en vormbaar; in beweging zelfbewegend en zelfvormend werkzaam. Met die eigenschappen hangen zoals beschreven de vermogens samen: waarnemen is vormbaar licht, denken zelfvormend licht, voelen vormbare warmte, willen zelfvormende warmte. In de geesten van alle levende wezens zijn dat licht en die warmte in een toestand van éénheid zoals in de algeest en daardoor leven zij.
Niet alleen de menselijke geest is door verdichting uit de algeest voortgekomen, maar óók de stof. Die bestaat volgens natuurkundigen uit deeltjes (bouwstenen) en krachten, die hen in het atoom bij elkaar houden. Daardoor vormen deeltjes en krachten weliswaar ook een eenheid, maar licht en warmte blijven daarin verdeeld: een twéé-eenheid.
De bouwstenen worden fermionen genoemd, hun verbindende krachten bosonen. De eerste zijn o.a. elektronen en kwarks, die als drietal protonen of neutronen vormen; de tweede zijn o.a. de fotonen (licht) en de gluonen. De gluonen houden drie kwarks bij elkaar tot pro- en neutronen, die de atoomkern vormen, de fotonen houden de elektronen vast rondom hun kern. De kern trilt, maar blijft op in rúst zijn plaats; de elektronen zijn voortdurend in bewéging rond hun kern.

Zowel geest als stof zijn door verdichting uit het licht en de warmte van de algeest voortgekomen, maar in de geest vormen zij een eenheid en in de stof zijn zij verdeeld. Stof is daardoor ongeestelijk, niet-levend, terwijl de geest de levenskracht is. Daardoor kan de geest als die zich in deze wereld met het tegendeel van zichzelf - de stof - verbindt, hier niet zichzelf zijn en wordt onbewust van het eigen bestaan. Het enige wat overblijft, is de innerlijke stem; dááraan kan de geest het eigen bestaan rechtstreeks herkennen.
Daarnaast is het de geest als levenskracht die de levenloze stof, het lichaam, in beweging brengt.

terug naar de Inhoud

25a. De aanvangstoestand van onbewuste vereenzelviging
Als de menselijke geest zich met de stoffelijke wereld verbindt door geboorte of er 's morgens wakker te worden, dan verliest de geest het zelfbewustzijn. Dit wordt, zoals ik heb beschreven, veroorzaakt doordat de geest als het levende zich hier met het niet-levende, de stof, verbindt.
In het begín van het aardse bestaan gaan de opvoeders van het kind liefdevol op de pas in het lichaam geboren geest inwerken, om deze te wekken uit die toestand van onbewustheid, waardoor de geest in het kind hier 'wakker wordt'.
Nu is een 'werkelijkheid': 'datgene, wat werkt'. De pasgeboren geest wordt door de inwerking uit de omgéving al wel wakker, maar het is eerst alleen die omgéving die ínwerkt en daardoor het wakker worden veroorzaakt. Daardoor begint de geest dit bestaan met de ervaring en bewustwording, dat de omgéving als 'dat wat werkt' de wérkelijkheid is; want hij of zij is zich nog niet bewust van de eigen innerlijke werkelijkheid, die met de werking van eigen vermogens samenhangt.

Vervolgens draagt de geest dat eigen, nog zwakke besef 'er te zijn', het vage besef van eigen werkelijkheid dat alleen met 'wakker zijn' samenhangt, over op de omgeving. Aandacht en toewijding vloeien uit de geest weg en worden geheel gericht op de krachtig aandacht trekkende opvoeders in de buitenwereld.
Deze overdracht heeft de onbewuste vereenzelviging met het stoffelijke bestaan tot gevolg. Hierdoor is alleen de stoffelijke wereld werkelijk en blijft de geest voor zichzelf eerder een ónwerkelijkheid. Door de overdracht van aandacht en toewijding op de omgeving, voelt de geest zich één met dit bestaan en geraakt in de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging. Daardoor wordt alleen de stoffelijke helft van de schepping gezien en gedacht, dat 'dit alles is wat er is'.
Doordat de geest hier zichzelf niet is, wat zich uit in het gedrag, kunnen er moeilijkheden ontstaan die moeten worden opgelost. Daardoor wordt de geest ertoe aangezet de eigen vermogens te gebruiken, waardoor zij geleidelijk aan tot ontwikkeling komen; zo kan de geest tot zichzelf komen en uiteindelijk naar een geestelijk zelfbewustzijn toegroeien.
Deze geestelijke ontwikkeling is de diepe zin van deze beproevende aanvangstoestand van onbewuste vereenzelviging met dit stoffelijke bestaan.

terug naar de Inhoud

25b. De onbewuste vereenzelviging en de vermogens
Door de beschreven overdracht wordt alleen de stoffelijke helft van de werkelijkheid gezien, waardoor waarden worden omgekeerd en het stoffelijke boven het geestelijke wordt verheven. De zin van het bestaan komt te liggen in het verwerven van aanzien en bezit, i.p.v. in geestelijke ontwikkeling.
Hoe zien de vermogens in deze toestand eruit?
In de aanvangstoestand is de geest nog onbewust van zichzelf en beheerst de vermogens daardoor nog niet. Zij kunnen onbeheerst en wanordelijk werkzaam zijn, beïnvloed door gebeurtenissen. Zij gaan a.h.w. ongeheerst hun eigen gang; de persoon is aan hun werking overgeleverd en gedraagt zich min of meer onaangepast: het kinderlijke gedrag.

- Het waarnemingsvermogen gaat op in gewaarwordingen, die door de zintuigen bij de geest binnenkomen, waardoor die aan hen gebonden raakt en door zintuiglijkheid en verleidbaarheid wordt gekenmerkt.
- Door vereenzelviging met gewaarwordingen kan het denken door de voorstellingen die erdoor ontstaan, worden beheerst en door hen worden aangezet tot een onbeheerste gedachtenstroom.
- Door gebrek aan zelfbeheersing kan het voelen voorkomen in de vorm van onbeheerste gemoedstoestanden: gemoedsaandoeningen. Als de geest door onbeheerstheid in een lijdzame toestand terechtkomt in plaats van een zelfwerkzame houding aan te nemen, kunnen ervaringen het gemoed gaan overweldigen, wat gaan aandoen. De geest is dan zelf de eigen gemoedstoestand niet meer meester, maar laat zich beheersen door uiterlijke gebeurtenissen of door de voorstellingen van het onbeheerste denken in de ziel. De geest kan daardoor de speelbal worden van daarmee samenhangende aandoeningen; zij kunnen de geest verontrusten en voortdrijven.
- Bij de onbeheerste werkzaamheid is er ook een oordeelsvorming, maar daarbij zijn de maatstaven aandoeningen zoals lust of onlust, zin of tegenzin, welgevoelen of pijn. Daaruit komen aandriften als begeerte of afkeer voort. De aandrift is de wilskracht in een nog onbeheerste, ongeremde toestand, niet geleid door redelijke of zedelijke overwegingen, maar door wat er toevallig in de omgeving gebeurt; het gedrag wordt daardoor onberekenbaar, de oorzaak van moeilijkheden.
Als met andere woorden de vermogens niet worden beheerst, dan verkeert de geest in een toestand dat die kan worden geboeid door gewaarwordingen en voorstellingen, en kan worden gedreven door aandoeningen en aandriften.

terug naar de Inhoud

26. De geestestoestand van bewuste vereenzelviging
De onbewuste vereenzelviging is een algemene, van tevoren bestaande geestestoestand, waarmee iedereen aan dit bestaan begint. Op sommige gebieden kan die uitgroeien tot een bewüste vereenzelviging, de toestand waarin de geest zich bewust is geworden van vereenzelviging met een persoon, beroep, voorwerp, levensomstandigheid of genotverschaffende stof.
Deze bewuste vereenzelviging is de gehechtheid; daarin is de geest tot het beséf gekomen zich één te voelen met iets anders buiten zich. Door de overdracht van aandacht en toewijding op een persoon of voorwerp in de buitenwereld, is a.h.w. ook het zelfgevoel erop overgegaan, waardoor de persoon zich er één mee voelt en er min of meer door bezeten kan zijn. Het lijkt alsof het onderwerp van de gehechtheid de baas is geworden over het gedrag. Maar de oorzaak van deze toestand is het gebrek aan zelfbewustzijn en zelfbeheersing. Waardoor de geest naar de bevrediging van bepaalde verlangens móet streven.

De persoon heeft al wel wéét gekregen (waarnemen) van de toestand van afhankelijkheid door gehechtheid, maar beheerst die toestand nog niet (willen). De wilskracht wordt nog niet bewust beheerst, waardoor de persoon met kracht streeft naar bevrediging van het verlangen.

Hoe zien de vermogens in deze gehechte geestestoestand eruit, waarin de geest in zichzelf is opgegaan en de werkzaamheid van de vermogens zelfzuchtig op zichzelf heeft gericht:
- door de zelfzucht wordt het waarnemen gekenmerkt door hebzucht: alles wat de persoon ziet, wil die hebben;
- het denken wordt gekenmerkt door regelzucht: de geest wil alles regelen naar eigen inzichten, ook voor anderen;
- het voelen wordt gekenmerkt door eerzucht: de geest is zo met zichzelf ingenomen, dat met alles wat die doet, eer moet worden verworven;
- het willen wordt gekenmerkt door heerszucht: de geest stelt zichzelf in het middelpunt en alles wat gebeurt, moet naar zijn of haar zin gaan.

Het woord 'zucht' betekent: ziekte. Door zelfzucht is de geestestoestand ziek door zelfgerichtheid. Het is het oerkwaad; al het verdriet en kwaad, dat mensen elkaar en zichzelf aandoen, komt uit deze zelfgerichte geestestoestand voort.

terug naar de Inhoud

27. De geestestoestand van eenzijdige vereenzelviging
De eenzijdige vereenzelviging is de geestestoestand waarin de geest zich in zichzelf heeft vereenzelvigd met één van de eigen vermogens. Die bestaan, zoals beschreven (10b), uit paren van tegendelen. De vereenzelviging kan b.v. met het denken zijn als het de tegendelen denken en voelen betreft, of met het willen bij het waarnemen en willen.
Denken en voelen zijn tegendelen, doordat door te denken op afstandelijke wijze twee záken met elkaar worden verbonden en door te voelen een band tussen twee persónen wordt gevormd. Waarnemen en willen zijn tegendelen, doordat de geest door het waarnemen de buitenwereld op zich laat inwerken en door te willen vanuit zichzelf daarop inwerkt.

Vanuit de persoonlijkheidsaanleg en omdat een mens maar één ding tegelijk goed kan doen, kan de voorkeur bewust naar één van de vermogens uitgaan; dat groeit dan eenzijdig uit en het gedrag wordt vooral door eigenschappen van dat vermogen bepaald. Het tegendeel ervan komt dan onvoldoende tot ontwikkeling en wordt de zwakke zijde van de persoonlijkheid. Dat betekent dat de eigenschappen van dat vermogen, die voor een evenwichtige persoonlijkheid onontbeerlijk zijn, vaak op een storende wijze in het gedrag ontbreken of zich onbeheerst uiten. Ook het ontbreken of de onbeheerstheid van die eigenschappen bepalen mede de persoonlijkheid.
Als de eenzijdige voorkeur b.v. het denken is, dan kan de geest zich wel goed en langdurig in de denkende toestand brengen, maar niet of moeilijk in de tegenovergestelde, voelende toestand. Dit heeft een afstandelijke, zakelijke houding tot gevolg, die ongevoelig kan zijn (zie voor de negen persoonlijkheidskenmerken nr. 11-19). Een denker kan ook minachting hebben voor het voelen dat in gevoelsmensen wordt ervaren; maar die afkeer betreft óók een onvervreemdbare eigenschap van zichzélf, wat leidt tot een onevenwichtigheid in de persoonlijkheid en daardoor in het gedrag. Een eerste stap in de ontwikkeling naar innerlijk evenwicht is de erkenning van eigen zwakheden en het streven zich daar steeds bewust van te zijn, en in gevoelsmatige omstandigheden zich te beheersen om kwetsend gedrag te vermijden en medeleven te tonen.

In de Westerse maatschappij bestaat de neiging het denken te bevorderen en te waarderen (wetenschap, handel en techniek) en op het voelen te bezuinigen (onderwijs, zorg en kunst).

terug naar de Inhoud

28. Bewustwording en zelfverwerkelijking
Door de beschreven onvolmaaktheden en eenzijdigheden kunnen moeilijkheden ontstaan als de mens zich staande moet houden in de tijd als stroom van beproevende gebeurtenissen. Daardoor wordt de mens op zichzelf teruggeworpen, kan zo zichzelf leren kennen en tot bezinning komen. De vraag: Wie ben ik en wat is de zin van dit bestaan? kan zich opdringen en er kan voor worden gekozen dit bestaan te zien als leerschool voor geestelijke ontwikkeling.

Zelfopvoeding én opvoeding is het meest zinvolle 'werk', want heeft niets dan menselijkheid tot gevolg. Als het werk aan het wezenlijke, dat de menselijke geest zelf is, betekent zelfopvoeding het omvormen van de eigen geesteshouding, door de ontwikkeling van de vermogens; terwijl opvoeding het voorleven is van het bewuste en beheerste gebruik, dat de opvoeder van de eigen vermogens maakt.

De vermogens en daarmee de persoonlijkheid komen tot ontwikkeling door de omgang met medemensen in het alledaagse bestaan. De mens wordt mens door omgang met de medemens en de ervaringen daarmee opgedaan op zichzelf toe te passen:
het waarnemen wordt ontwikkeld door bewust voor ervaringen open te staan en met aandacht naar anderen te luisteren;
het denken door te trachten de betekenis van die ervaringen te begrijpen, door ze verstandelijk te ontleden en door de rede te verbinden met overige ervaringen, waardoor je toeneemt in begrip;
het voelen door bewust een open gevoelshouding tegenover ervaringen aan te nemen, waardoor ze je persoonlijk kunnen raken en je met medemensen gaat meeleven;
de ontwikkeling van het willen is een oefening in zelfbeheersing en geduld, waardoor je meester wordt over jezelf als bewust vermogende geestkracht en redelijke en zedelijke besluiten vastberaden uitvoert.

Worden de vermogens ontwikkeld door ze zo veel als mogelijk is bewust en beheerst te gebruiken, dan wordt het waarnemen tot schoonheidszin, het denken tot wijsheid, het voelen wordt liefde en de wil krachtig. In de uitgekeerde instelling komen de vermogens tot uiting als gemeenschapszin en de deugden, in de ingekeerde toestand als zelfbezonnenheid en het geweten: kenmerken van een volwassen geestesgesteldheid.

terug naar de Inhoud

29. De zelfbezonnen geestesgesteldheid
Door jezelf als werk ter hand te nemen, kun je uiteindelijk jezelf worden. Als steeds duidelijker voor je wordt dat je de werkzame geest bent, ga je verlangen naar je oorsprong. De innerlijke weg daar naartoe is de zelfbezinning: de inkeer van de geestelijke vermogens in hun eigen bron, de geest, waardoor een toestand van zelfbewustzijn groeit.
Voor zelfbezinning moet je alle onderwerpen buiten je bewustzijnsruimte houden. Dan moet je aandacht en toewijding verinnerlijken door naar de plaats te gaan, waar je in jezelf de woorden spreekt en beseffen:
ik ben niet dit lichaam,
noch de inhouden van mijn ziel;
maar ik ben de menselijke geest,
de bewuste, vermogende levenskracht,
die nu deze woorden in zichzelf spreekt
en die in zichzelf de dingen waarneemt, ze overdenkt en doorvoelt, en er dan iets mee wil doen.

Door je zo op het wezenlijke van jezelf te bezinnen, maak je je aandacht en toewijding eerst los van hun verbondenheid met de buitenwereld, daarna van de inhouden van je ziel en ten slotte trekt je ze samen op jezelf als het innerlijke middelpunt. Door die teruggaande beweging van je vermogens ga je van beleving van de wereld en van inhouden van je ziel, naar zelfbeleving.
Zo kom je als geest op den duur bewust en bezonnen te leven in het hart: de geest zelf als middelpunt, het innerlijke rustpunt - en in dat midden moet je zijn! Alleen in jezelf kun je als menselijke geest jezelf worden en zijn.

Door de bezinning op jezelf als geest heb je bewustzijn en kracht, aandacht en toewijding in jezelf verenigd, waardoor je nu jezelf zuiver waarneemt. Het willen waarnemen van jezelf als de bewuste, vermogende, werkzame levenskracht is het kernpunt. Het is: zelf-besef, zelf-ervaring, zelf-bewustwording.

Niets meer of minder dan dit, bewuste kracht, de uiterste eenvoud, 'wil de geest núzijn'. In het eenzame midden van de eigen ziel, vindt zo de zoeker het gezochte... de zoeker zelf. Door zelfbezinning wordt de aandacht, die door de wilskracht naar het hart is gevloeid, tot een zuiver, stil besef van eigen zelfstandigheid en werkzaamheid, en tot een eenheidsbeleving van innerlijke schoonheid, waarheid, vreugde en kracht.

terug naar de Inhoud

30. Zelfbezinning als geestelijke oefening
De zelfbezonnen geestestoestand is heel vluchtig en aandacht en toewijding vloeien makkelijk weg uit hun samengetrokken toestand in het hart. Kies om die toestand te oefenen een rustig tijdstip.
Moeilijker is het je binnenwereld stil te houden. Aandacht is: willen waarnemen, maar als het onderwerp nog niet duidelijk is, ga je makkelijk weer over naar mijmeren. Om die geestestoestand vast te houden, is een hulpmiddel nuttig: de beoefening van 'stille herhaling'. Dit houdt in dat je een woord, zin of korte tekst stil voor jezelf herhaalt; zo oefen je jezelf als: 'zichzelf verwoordende vormkracht', de wezenlijkste en meest met je eigen aard overeenkomende, geestelijke oefening:
- laat het herhalingswoord iets persoonlijks zijn, het staat dan het dichtst bij je eigen belevingswereld, zodat je de diepere betekenis begrijpt en het je óók gevoelsmatig aanspreekt;
- breng je lichaam in een makkelijke, rechtop zittende houding;
- in het begin kun je als hulpmiddel voor de stille herhaling je ademhaling gebruiken.

Richt je aandacht geheel op het bezinningswoord, in de geestelijke ruimte van je voorhoofd en herhaal het stil voor jezelf, waardoor de wanorde in je innerlijk ordelijk wordt door je eigen, bewuste wilskracht.
Blijf met je denken bij de diepere betékenis ervan en richt je innig op de gevoelswaarde, die het woord voor je heeft, zodat je het woord ook doorvóelt. Tracht zo 'een en al jezelf' te zijn: een waarnemende, denkende, voelende en willende, bewuste levenskracht, m.b.v. de stille herhaling als geestelijke oefening.
In die zelfbezonnen toestand spreek je het woord in je innerlijk, waardoor je de zelfgeschapen, innerlijke klank in jezelf hoort.
Besef vervolgens in de 'stilte tussen de woorden' dat je je er voortdurend van bewust bent er in de rust van die stilte nog steeds te zijn als diegene, die zich herinnert het woord in zichzelf te hebben gesproken en ook de uit zichzelf scheppende bron is, die dat woord vanuit die stilte weer wil gaan spreken.
Hierdoor verplaats je, tijdens de voorwoordelijke stilte, aandacht en toewijding van woordklank en betékenis naar de woordbrón: jij zélf als woordscheppende geest. Dát is zelfbezinning.


terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^