De onschuldig lijdende mens
De vraag is: Hoe kan iemand die onbewust is van zichzelf als geest, maar wel over een vrije keuze beschikt en wanneer deze mens onwetend een ander wat aandoet, toch later de hel ervaren?
Je ervaart dit als onrechtvaardig en zo laat het zich ook aanzien. Je kunt iemand de fouten die hij of zij in onwetendheid heeft gemaakt, toch niet aanrekenen en er toch zeker niet voor straffen!
De algeest, als de enige, ging er - door de behoefte een ander lief te kunnen hebben - ooit toe over, in zichzelf het tegendeel van zichzelf in de vorm van vele algeestvonken te verdichten; zij kregen het vermogen en de gelegenheid hun eigen zelfstandigheid te verwerkelijken; want alleen zo konden zij, na dit werk te hebben volbracht, geestelijk aan de algeest gelijkwaardig worden. Pas daardoor zou een liefdevolle wisselwerking mogelijk zijn, die tot een duurzame liefdesband tussen de goddelijke algeest en de menselijke geest leidt.
Wij als die algeestvonken, de menselijke geesten, gingen toen op pad met het - immers vanuit de algeest meegenomen besef, dat dit een waagstuk was. Want waren wij wel in staat om, eenmaal aan onszelf overgelaten, uit onszelf de juiste keuze te maken en ervoor te kiezen ons in de noodzakelijke richting te ontwikkelen, zodat een liefdevolle band met de bron van onszelf, God als de algeest, zou worden hersteld?
Daardoor voorzag ook de algeest dat de mogelijkheid bestond, ooit de mensheid tegemoet te moeten komen en als mens naar hen af te moeten dalen, om het door zelfgerichtheid van een deel van de algeestvonken verstoorde evenwicht, binnen zichzelf als de algeest - waarbinnen de menselijke geesten zich immers altijd bewegen - te herstellen.
Daarom begeleidde de algeest met andacht en inzet de menselijke geesten op hun ontwikkelingspad met gedachten, gevoelens en wilsbesluiten; die deden zich - in het begin van hun ontwikkeling - in verdichte vorm aan de menselijke geesten voor in de vorm van menselijke gestalten: Gods engelen. Een engel is een boodschapper die een goddelijke gedachte, gevoel of wilsbesluit aan de mens overbrengt, door hem of haar die gedachte, dat gevoel of wilsbesluit in te geven. Om de vrijheid van keuze voor de mens te waarborgen, gebeurt deze ingeving zo, dat de mens niet merkt dat dit van buiten door een engel in de menselijke uitstraling, de ziel, wordt gelegd.
Deze geestelijke begeleiding was in het begin van de ontwikkeling krachtiger in de mensheid aanwezig, maar moest, bij het bereiken van een bepaalde graad van zelfstandigheid, minder worden, de mens moest zelfstandiger worden en meer aan zichzelf overgelaten worden. Dat tijdstip om geheel van de eigen vrije keuze gebruik te gaan maken, komt tot uiting in de geschiedenis van Adam en Eva. Door de innerlijke waarneming was Eva gevoeliger voor de ingeving om zo zelfstandig als God te worden, door ongehoorzaam te Maar tegelijkertijd was, door die toegenomen zelfstandigheid, de mens ook minder gevoelig geworden voor de ingevingen van Gods engelen en moest nu leren door de gevolgen van eigen besluiten zelf te ondergaan.
Dat waren de moeiten en wederwaardigheden die Adam en Eva in het vervolg moesten doorstaan, want minder begeleid door Gods engelen zoals in de paradijselijke toestand het geval was geweest. In plaats van de engelen was nu eigen ondervinding de leermeester geworden. De mens moest leren zichzelf te verbeteren, door - later weer teruggekeerd in de geestelijke wereld - zelf de gevolgen te ervaren van wat anderen door het eigen, zelfgerichte gedrag in het voorafgaande bestaan was aangedaan.
Daardoor zijn nu de mensen als het ware meer elkaars leermeester geworden, i.p.v. de engelen.
De pijn die de een hier door het zelfzuchtige gedrag van de ander moet ervaren, heeft eenmaal weer thuisgekomen een bevorderende werking op de geestelijke ontwikkeling van de ander, doordat die - door zelf de gevolgen van zijn of haar zelfzuchtige gedrag te ondergaan - ook zélf het vaste besluit neemt het de volgende keer beter te doen en het leed van die persoon weer goed te maken. Zo zet de mens voortdurend stappen tijdens zijn of haar geestelijke groei naar een bewust en beheerst gebruik van de eigen geestelijke vermogens.
Het bijzondere werk waar de mensheid mee worstelt, is om op eigen kracht zelfstandig te worden en die groei wordt bereikt door het verwerken van pijn en verdriet op aarde; maar de hemelse zege is des te groter!
Job is in het Oude Testament een schoolvoorbeeld van de mens die, in eigen ogen schuldeloos, toch moet lijden. Drie van zijn vrienden houden hem voor dat hij moet hebben gezondigd, maar Job houdt vol dat hij niet weet wat die zonde zou moeten zijn.
Hij maakt zich steeds meer los van die vrienden, komt tot zichzelf en uiteindelijk tot God en begrijpt dan waarom hij toch moest lijden… het was zijn eigen onbewustheid die moest worden overwonnen.
Na het gesprek met zijn jonge vriend Elihu wendt Job zich tot God en komt hij tot zijn innerlijke godservaring. En daarmee komt Job tot het inzicht: vroeger was ik wel vroom, maar ik sprak woorden zonder dat ik begreep wat ik zei (ik was onbewust) ... maar nu heb ik God gezien! Door mijn onwetendheid moest ik weliswaar lijden, maar door dat lijden ben ik op mijzelf teruggeworpen en daardoor ben ik nu bewust geworden van mijzelf en mijn persoonlijke verhouding tot God.
Job, hoofdstuk 42
42:3 (Job) "Wie is het toch, die Gods raadsbesluit versluiert, zonder verstand?
Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen mij te wonderbaar en die ik niet begreep."
42:4 (God) "Hoor nu en Ik zal spreken; Ik wil ú ondervragen, opdat gij Míj onderricht." (Job beseft daardoor de ware aard van zijn verstandhouding met God, die zijn schepper is.)
42:5 (Job) "Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd.
42:6 Daarom herroep ik (mijn aanklacht wegens vermeende onschuld) en doe boete in stof en as."
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^