De betekenis van overspel in het licht van esoterisch christendom
Overspel wordt in woordenboeken omschreven als het hebben van geslachtsgemeenschap met een ander dan de vaste partner. Er is sprake van ontrouw aan die partner doordat men voor een verleidingen bezwijkt, van het rechte pad afwijkt en zich in een avontuur met een derde stort. Het samenleven met de vaste partner word vergeten en een zelfgericht gedrag komt ervoor in de plaats; dat betekent voor de ander een diep teleurstellende ervaring doordat die zich door de ontrouw miskend en misbruikt voelt.
In verband met menselijk gedrag doet zich het verschijnsel voor dat er aan de ene kant wel de behoefte is aan een vaste relatie, maar dat velen dat niet steeds kunnen volhouden, bij tijd en wijlen alleen aan zichzelf denken en 'vreemd gaan' door de vaste partner onbeschaamd in te wisselen voor een ander. Wat is de oorzaak van dit tegenstrijdige gedrag? Om dat te kunnen begrijpen, is het nuttig terug te keren tot het allereerste begin van het mens-zijn: het ontstaan van de menselijke geest als zelfstandig wezen uit de algeest. Dit wordt beschreven in de esoterisch christelijke literatuur, zoals te vinden is bij o.a. Emanuel Swedenborg, Jakob Lorber en Hildegard van Bingen, die allen uitgaan van persoonlijke ervaringen met de werkelijkheid van de geestelijke wereld, zoals in de oudheid ook bij de gnostiek: de christelijke gnosis.
De gnostiek
De gnostiek beschrijft God als de algeest die het 'Ene' is en het 'Al', eeuwig en oneindig, uit zichzelf bestaand. Alle geesten, zowel de engelen als de menselijke geesten, worden uit de goddelijke algeest geboren door 'emanatie', letterlijk: uitvloeiing; daarbij blijft de verbondenheid met God bestaan: iedere geest is úit en ín de goddelijke algeest.
In de stoffelijke wereld verblijvend is de menselijke geest zich aanvankelijk van deze band echter niet meer bewust. Hier is de geest met het lichaam - het levenloze - verbonden, dat het tegendeel is van zichzelf als geest - het levende; daardoor is de geest onbewust geworden van zichzelf en alleen bewust van het tijdelijke bestaan op aarde door een toestand van onbewuste vereenzelviging daarmee.
Deze toestand, waarin de menselijke geest nu schijnbaar aan zichzelf is overgeleverd, is noodzakelijk, want hij moet door een leerschool heen - deze stoffelijke wereld - om te leren uit vrije keuze en op eigen kracht zich van zichzelf bewust en zelfbeheerst te worden. Is die geestestoestand na een langdurige geestelijke groei in vele levens ten slotte bereikt, dan kan de hereniging met God weer tot stand worden gebracht, maar nu op een hoger, ontwikkeld en bewust plan. Gods heilige geest (de algeest in een gevormde toestand in een menselijke gestalte) en Gods engelen begeleiden ongemerkt de mens op zijn leerweg door dit tijdelijke bestaan, en Gods heilige geest is in het verleden één keer in de persoon van Jezus als leraar bij de mensheid op aarde geweest.
God wordt door gnostici niet alleen de Vader genoemd, maar ook: Vader en Moeder; van God uit hebben alle geesten die uit God zijn voortgekomen (ook de engelen, in de gnostiek eonen genoemd) daardoor een mannelijke en vrouwelijke wederhelft, de zogenaamde 'paargenoten', wat tweelinggeesten zijn: een geestelijke broeder en zuster, een man en vrouw, die wezenlijk bij elkaar horen (Swedenborg schrijft uitgebreid over zijn ervaringen daarmee). Ook iedere menselijke geest heeft vanuit de goddelijke oorsprong een vaste wederhelft, met wie men in een heilig, geestelijk huwelijk is verenigd. Als de mens een bestaan op de aarde meemaakt, is die zich ook hiervan niet bewust.
De indeling
Door de wezenlijke voortkomst uit de goddelijke algeest, beschikken alle geesten over de vier geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen (waarvan het denken voor de gnostici het belangrijkste was). Voortdurend neemt de mens allerlei zaken waar, overdenkt en doorvoelt de betekenis daarvan, neemt een besluit en wil er iets mee doen; alle geesten bevinden zich op een ontwikkelingsweg om deze vermogens tot ontwikkeling te brengen. Deze weg voert door wedergeboorte van bestaan naar bestaan; daarbij zijn zij schijnbaar aan zichzelf overgeleverd om de vrije keuze mogelijk te maken en - door in vrijheid met zijn vermogens zelf keuzes te maken - zelf die vermogens tot ontwikkeling te brengen.
Aangezien allen andere ervaringen opdoen en niet allen zich even ijverig inzetten voor hun ontwikkeling, zijn er drie soorten leerlingen ontstaan: de grootste groep is die van de nog zintuiglijken, de stoffelijken of lichaamsgerichten (door de gnostici de 'hylikoi' genoemd), dan de psychischen (de 'psychikoi'), dat zijn de verstandigen die voor kennis als voornaamste doel hebben gekozen en ten slotte als kleinste groep de geestelijken (de 'pneumatikoi') die inzicht hebben verworven, die zich toeleggen op geestelijke ontwikkeling en hereniging met God - en waartoe de gnostici zich rekenden.
Deze indeling is heden ten dage te herkennen in de groep mensen die nog onbewust en oppervlakkig hun dagelijkse leven leiden, onbekommerd consumerend en zich vermakend; daarnaast een kleinere groep, de zoekenden, die doelbewust op weg is gegaan om geestelijke kennis te verwerven; en een kleine groep die door levensbeschouwing en geestelijke oefeningen gezegend is met persoonlijke ervaring met de werkelijkheid van het bestaan van de geestelijke wereld, het tehuis van de mens, een wereld die onzichtbaar de stoffelijke wereld geheel doordringt.
Het uiteengroeien
Tijdens deze geestelijke ontwikkelingsgangen over de aarde heeft de een meer ijver betoond dan de ander, heeft de een meer lessen geleerd en ervaringen verwerkt dan de ander; daardoor is de ontwikkeling van de een sneller gegaan dan die van de ander: de een heeft een geestelijker levensbeschouwing ontwikkeld dan de ander, die het bestaan op aarde nog alleen vanuit een zintuiglijk oogpunt beschouwt.
Door dit verschil in ontwikkeling zijn echter ook de tweelinggeesten uit elkaar gegroeid en daardoor hebben zij zich tijdens vele wedergeboortes van elkaar verwijderd; ook in de geestelijke wereld kunnen zij zich in verschillende werelden bevinden. Toch blijft in iedere menselijke geest vaag en op de achtergrond het besef aanwezig een wederhelft te hebben waar een innige, wezenlijke band mee bestaat. Daardoor blijft iedereen ook verlangen naar zo'n persoonlijke, unieke band met een ander; daardoor blijft iedereen toch op zoek naar een ander met wie een vaste relatie zou kunnen worden gevormd. Maar door de toestand van onontwikkeldheid van de geestelijke vermogens, beschikt niet iedereen over de geestelijke eigenschappen die nodig zijn om zo'n vaste relatie ook evenwichtig, duurzaam en gelukkig te laten zijn. Daardoor kan het voorkomen dat men aan de verleiding geen weerstand kan bieden en - ondanks de behoefte aan een vaste partner - toch overspel pleegt.
Geestelijke groei
Pas als een zekere mate van geestelijke ontwikkeling is bereikt, kan men over een zodanig ontwikkelde persoonlijkheid beschikken dat er een duurzame en gelukkige huwelijksband kan worden gevormd en onderhouden. De persoonlijkheid wordt dan gekenmerkt door gewetensvol en deugdzaam gedrag; men heeft leren liefhebben als onvoorwaardelijke inzet voor en belangeloze toewijding aan de ander. Is die geestelijke ontwikkelingstoestand door beiden bereikt, dan zullen ook de wederhelften van de tweelinggeesten elkaar weer vinden en hun wezenlijke band herstellen. Overspel behoort dan tot het verleden.
Voor het echter zover is, moeten beiden een geestelijke groei doormaken naar geestelijke zelfstandigheid, waarvoor de aarde de leerschool is. In die school is de mens zijn eigen leraar door ondervinding op te doen met de gevolgen van het eigen gedrag: eigen ondervinding is de beste leermeester. Daartoe leven mensen samen in enigerlei vorm van samenleving en moeten daardoor elkaars gedrag dagelijks van nabij meemaken. Is het gedrag van de een zodanig dat dat de ander leed berokkend, dan kan het voorkomen dat het geweten al op aarde gaat spreken en het gedrag weer wordt goedgemaakt; maar zo niet, dan volgt na het overlijden thuisgekomen een terugblik op de afgelegde levensweg. Daarbij wordt nu op indringende wijze zélf ervaren, wat men anderen door zelfgericht gedrag heeft aangedaan; alle pijn die men anderen daardoor heeft doen lijden, moet nu zelf worden ondergaan. Al het leed dat men heeft veroorzaakt, zal ooit op die persoon zelf terugwerken (de wet van karma). Op aarde voelt degene die het leed moest ondergaan, zich een slachtoffer, maar vanuit de geestelijke wereld gezien is die persoon een leraar voor een behoeftig, nog onontwikkeld medemens als die naar huis is teruggekeerd.
Door het thuis zelf ervaren leed kan het geweten gaan spreken, kan men tot bezinning komen, besluiten het de volgende keer goed te maken en zich dan beter te gedragen. Op deze wijze zijn op aarde alle menselijke geesten leraren voor elkaar: leraren in bewustwording en zelfbeheersing. Want alleen als een mens in vrijheid uit zichzélf heeft besloten zijn leven te beteren, heeft dat geestelijke groei tot gevolg. Geestelijke groei kan niet het gevolg zijn van plichtmatig gedrag door wetten te volgen, vrees voor straf of dwang.
Hereniging
In die zin zal degene die in dit bestaan het slachtoffer wordt van het overspel van de partner, hier door diens gedrag leed ondergaan, maar dat zal voor de ander als die weer thuis is een les worden, doordat die de gevolgen van het eigen overspel van toen nu zélf zal moeten dragen. Als die persoon tot bezinning komt en tot beterschap besluit, is zelfzuchtig gedrag overwonnen en heeft degene die op aarde het leed moest ondergaan ertoe bijgedragen dat een ander mens een stap heeft gezet op de weg van geestelijke groei.
Op deze wijze kan men alle gebeurtenissen die in dit bestaan plaatsvinden, zien in het licht van de eeuwigheid. Uiteindelijk heeft al het menselijke leed op aarde geestelijke groei tot gevolg en daardoor hereniging met de eigen wederhelft en uiteindelijk met God.
De vraag of een geloof of levensovertuiging invloed heeft op het gedrag van de mens bij overspel, kan, afgaande op het hierboven beschrevene, als volgt worden beantwoord.
Aangezien de aarde een geestelijke leerschool is, zijn allen die hier een bestaan doormaken, leerlingen. Leerlingen zijn zij, die nog wat moeten leren en in die zin kleeft aan een leerling nog een onvolmaaktheid. Daardoor is ook hun gedrag nog onvolmaakt en loopt iedereen die hier aanwezig is, het gevaar slachtoffer te worden van onvolmaakt gedrag van medemensen.
Wie dat hier overkomt, voelt zich begrijpelijkerwijs slachtoffer; maar gezien in het licht van de eeuwigheid is die persoon een leraar en daardoor uiteindelijk dienstbaar aan de geestelijke groei van medemensen. Iedereen is uit God voortgekomen in een onbewuste en onbeheerste toestand en door zich geestelijk te ontwikkelen, is iedereen op weg om zich - bewuste en beheerst geworden - weer met God te herenigen. Daardoor heeft de persoon die voor een ander leraar is geweest, meegewerkt aan Gods plan met de mens. Die persoon is daardoor in de ware zin ‘God dienstig’ (godsdienstig) geweest en heeft niet alleen een ander, maar ook zichzelf geholpen op de weg 'terug naar God' (Latijn 're-ligio': 'her-verbinden').
Aan de andere kant zal deze levensbeschouwing een rem zijn om tot overspel te vervallen.
terug naar de vragenlijst
^