Augustinus' predestinatieleer



Augustinus van Hippo (354-430)
kerkvader
Voordat Augustinus een gelovige man werd, bracht hij zijn leven door in ledigheid en oppervlakkig vermaak. Toen hij tot bekering kwam, zag hij als gevolg daarvan zichzelf en de mensen om zich heen als in de kern zondige wezens. Volgens hem was het zoenoffer van Jezus aan het kruis er daardoor niet voor iedereen... maar weinig mensen zouden Gods genade waard zijn en deelachtig worden.
Hij was van mening dat de verlossing van die zonde door Jezus' offer de mens door zijn zondige natuur eigenlijk niet toekwam en nam aan dat Gods genade daardoor slechts voor enkele uitverkorenen was bedoeld. De rest van de mensheid moest voor eeuwig als verloren worden beschouwd.
Augustinus kwam tot de persoonlijke opvatting dat God aan het begin van de schepping slechts enkelen had begenadigd en uitverkoren en dat de rest door zijn zondigheid dat besluit niet kon veranderen; dat is kern van zijn predestinatieleer: de leer over de voorbestemming van de mens.

Calvijn omarmde deze leer en werkte haar verder uit, hoewel hij de afwijzing door God wel een 'decretum horribile' noemde: een verschrikkelijk besluit. Maar God is volgens hem een almachtige alleenheerser en de mens is 'zondig en niet tot enig goeds in staat!'

Deze leer is van het begin tot het einde doortrokken van Augustinus' sombere levensbeschouwing en van Calvijns onverbiddelijke rechtlijnigheid (hij was jurist) en liefdeloosheid, en leidt tot een zwartgallige levensbeschouwing.
Deze leer is onderdeel van het Calvinisme en van het gereformeerde geloof. Zij houdt in dat alles vaststaat, dat de mens onmachtig is iets voor zijn eigen heil te doen en geen vrije wil heeft.

De volgende uitspraken uit de Bijbel staan in volstrekte tegenstelling tot het doemdenken van de predestinatieleer en geven het geestkunde inzicht weer:

Ooit heb ik gezegd: Gij zijt goden,
ja, allen zonen van de Allerhoogste.
  Psalmen 82:6; Joh. 10:34

Heilig zult gij zijn, want ik, de heer uw God, ben heilig.
  Leviticus 19:1-2; 1 Petrus 1:16

Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven
en de oude mens, die te gronde gaat door misleidende begeerten, moet afleggen,
dat uw geest en uw denken voortdurend moeten worden vernieuwd
en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die naar Gods wil is geschapen
in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid.
  Paulus, Brief aan de Efeziërs, 4:22-24

De predestinatieleer heeft daarentegen een verlammende uitwerking op de gelovige; zij is in volstrekte tegenstelling tot de kern van geestkunde:
God gaf de geestelijke vermogens in aanleg aan de mens mee, waardoor de mens in zichzelf de mogelijkheid heeft uit eigen vrije keuze die vermogens zelf tot ontwikkeling te brengen, om zo op eigen kracht - en schijnbaar zonder hulp en beloning - zijn eigen goddelijkheid te verwerkelijken.
Aangezien God zelf één is en daardoor geheel op zichzelf is ('Jahweh, jahweh': 'Ik ben, die ik ben!'), kan de mens zijn goddelijke aanleg alleen verwerkelijken en zo als God worden, door dit werk als eenling geheel zelfstandig uit te voeren.


De gedachten van Augustinus hadden in de na hem komende eeuwen veel invloed op het denken in de kerk, maar langzaam maar zeker verdween die in de Katholieke Kerk. Daar werd toch steeds meer ruimte gegeven aan de vrijheid van keuze van de mens. Dat was niet het geval in de protestantse kerken, vooral onder invloed van Calvijn.
Augustinus had in zijn tijd ook tegenstanders; dat was o.a. de monnik Pelagius. Hij bleef in het bestaan van de 'vrije wil' geloven en verwierp ook de leer van de erfzonde: de gedachte dat iedere mens zondig is door de 'zondeval' van Adam en Eva; door hun ongehoorzaamheid zou er aan iedere mens die op aarde wordt geboren, zonde kleven, de erfzonde. Augustinus richt zich voor die sombere opvatting naar de tekst in Psalm 51: "Ziet, als zondig mens ben ik geboren, in die schuld bij mijn moeder verwekt."
Maar Pelagius meende juist dat iedereen in onschuld wordt geboren en naar eigen keuze goede of slechte daden kan verrichten: wie streeft naar deugdzaamheid, zal zeker door God worden beloond.
Augustinus bestreed het gedachtengoed van Pelagius; hij meende dat mensen waren voorbeschikt en door de zondeval van het eerste mensenpaar niet meer op eigen kracht het goede konden doen... dat was afhankelijk van Gods genade! Tijdens het Concilie van Efeze in 431 werd de leer van Pelagius officieel door de kerk verworpen, maar veel gelovigen bleven in stilte zijn gedachtengoed aanhangen.

Het leerstuk van de 'erfzonde' hangt samen met het paradijsverhaal in Genesis, 2, 3.
Dat is van oorsprong een joods boek, maar het jodendom wijst het bestaan van een 'erfzonde' af. En terecht, want wat zei God tegen Adam en Eva volgens Genesis 1:27-28:
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: "Wees vruchtbaar en word talrijk(!), bevolk de aarde en breng haar onder je gezag..."
Is die goddelijke aansporing niet het tegenovergestelde van het denkbeeld van een 'erfzonde' ...!


terug naar de vragenlijst






^