splitsing of verdichting
Als je de esoterische literatuur doorneemt dan valt op, dat het spraakgebruik van veel media heel persoonlijk is. Er is bijvoorbeeld een groot verschil tussen de woordkeus van Emanuel Swedenborg (natuurwetenschapper, politicus, die in het Latijn schreef) en Jozef Rulof (die nauwelijks in staat was de basisschool af te maken).
Van welke hoogte de geestelijke begeleiders ook zijn, die vanuit hun wereld hun boodschappen doorgeven, toch is het het medium op aarde dat mede een stempel drukt op die doorgevingen, zeker wat de woordkeus betreft, maar ook gevoelsmatig; wat bij Jozef heel sterk aanwezig is.
Ikzelf vind die woordkeus heel belangrijk en heb altijd een woordenboek in de buurt om het juiste woord te kiezen door de betekenis ervan op te zoeken.
Zo betekent het werkwoord 'splitsen': in twee delen verdelen. Maar dat betekent dat die twee delen dan los van elkaar komen te staan, ze verkeren in een gespleten toestand.
Als de algeest tijdens het scheppen van de mensheid zich zou splitsen, dan betekent dat, dat de algeest in een groot aantal deeltjes uit elkaar zou zijn gevallen. De algeest zou verdeeld zijn geraakt, in een enorm aantal deeltjes zijn opgegaan en daardoor als zelfstandigheid zijn verdwenen. Door spitsing zou er geen algeest meer zijn.
Als ik een appel in vier delen snijd, dus splits, dan zijn er alleen nog maar vier partjes, maar er is geen appel meer!
Als de algeest zich in deeltjes zou splisen, dan is er van een algeest geen sprake meer, die is verdwenen.
Wat ik mocht aanschouwen, is, dat er sprake was van een verdichting van het licht en de warmte van de algeest, die zich voor mijn geestesoog als een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte in de oneindigheid uitstrekte. Eerst zag ik hoe op een bepaalde plaats vóór mij, door die verdichting een bolvormige wolk van licht ontstond, daarna hoe vanuit de algeest ook warmte, liefde, naar die wolk toestroomde en die ook doorstroomde, waardoor die wolk van licht tot leven kwam en een wolk van licht en warmte werd.
Doordat er echter sprake was van een verdichting, bleef er een naadloze overgang bestaan tussen de algeest en mijzelf als menselijke geest ... er bleef daardoor een eenheid(!) bestaan. De menselijke geest is slechts schijnbaar een deeltje in de algeest, maar blijft er altijd onwrikbaar mee verbonden. Alleen was er door de verdichting om mij heen een ruimte ontstaan, waar sprake was van een verdunning van licht en van warmte; het was die hoeveelheid licht en warmte die in mij als menselijke geest was opgegaan en mij had gevormd.
Door die verdunning is er een schijnbare afgescheidenheid, een schijnbaar gevoel van los te staan van God; maar dat komt alleen doordat door die verdichting er in mij een soort zelfgevoel was ontstaan, een zekere zelfgerichtheid, waardoor ik als geest onbewust werd van mijn altijd bestaande verbondenheid met God.
Het gaat er daarom om, eerst door zelfverwerkelijking je eigen zelfstandigheid tot een werkelijkheid te maken (de zelfverwerkelijking) en je daarna weer tot God te richten, om de hereniging met God tot een werkelijkheid te maken. Want de mogelijkheid daartoe blijft voor iedereen altijd bestaan, doordat er een naadloze overgang is naar de goddelijke algeest.
terug naar het overzicht
^