de noodzaak van het stoffelijke geheugen
's Nachts tijdens de slaap, als je als geest in de geestelijke wereld bent, maak je allerlei gebeurtenissen mee. Waarom moet een gebeurtenis die je in die geestelijke wereld hebt meegemaakt, door het levenskoord heen in de hersenschors worden afgedrukt opdat je - als je terugkeert naar de aarde - je die gebeurtenis kunt herinneren? Waarom kan die niet als herinnering in het geestelijke deel van het geheugen worden meegenomen?
's Nachts in de geestelijke wereld verblijvend, is de geest geheel vrij en kan die zich er naar eigen willekeur bewegen; maar in het stoffelijke lichaam teruggekeerd bij het ontwaken, is die vrijheid er niet meer en krijgt de geest te maken met de beperkingen en de weerstanden die het lichaam veroorzaakt. De geest moet zich overdag verbinden met de stoffelijke mogelijkheden van het lichaam en moet zich daaraan aanpassen.
Bovendien komt de geest als het levende dan in aanraking met de stof, wat het levenloze is, het tegendeel van de geest. Door het verblijven in het lichaam, het tegendeel van zichzelf, komt ook de geest zelf in een toestand te verkeren die het tegendeel van de onbelichaamde toestand is... de geest verliest het zelfbewustzijn; maar daardoor ook de band met geestelijke begeleiders en met alles wat zich in de geestelijke wereld bevindt - ook de band met de gebeurtenissen en de ervaringen daarmee, die daar 's nachts hebben plaatsgevonden.
Door het verliezen van het zelfbewustzijn (overeenkomend met de onderdompeling in de 'rivier der vergetelheid', de Lethe uit de Griekse mythologie) kan de geest de herinnering aan de gebeurtenissen in de geestelijke wereld niet zelf met zich meenemen naar het aardse bestaan overdag; de band ermee gaat - tijdelijk - verloren.
De menselijke geest komt hier echter wel in aanraking met het stoffelijke deel van het geheugen, dat zich in de hersenschors bevindt in de vorm van netwerken van hersencellen. Als daarom tijdens het ervaren van gebeurtenissen in de geestelijke wereld de ervaringen daarmee ook door het verbindende levenskoord in de hersenschors zijn afgedrukt, komt de geest bij het ontwaken in het lichaam dáármee in aanraking en kan die zich het gebeurde herinneren; meestal in de vorm van een droom.
Door het verlies van het zelfbewustzijn als levende zelfstandigheid, de menselijke geest, raakt die onbewust van zichzelf, waardoor alle aandacht en toewijding uit zichzelf wegvloeien, en overgaan naar het lichaam en de stoffelijke wereld: de toestand van onbewuste vereenzelviging treedt in, de toestand dat men werkelijk denkt het lichaam te zijn en denkt dat het stoffelijke bestaan alles is, wat er is.
In die toestand maakt men ook de hele dag door gebruik van het eigen denkvermogen, maar is men zich niet bewust van het wezen van de geestelijke denkarbeid zelf... de omvorming van een gedachte als een lichtbeeld, dat door zelfscheppende werkzaamheid binnen de geest zelf plaatsvindt.
Het feit van het bestaan van het stoffelijke deel van het geheugen in de hersenschors komt voort uit het verschijnsel, dat de stoffelijke levensvorm een afdruk is van de geestelijke levensvorm: de geestgedaante. Dit hangt samen met de wet: 'Zo boven, zo beneden'. Geestelijke eigenschappen - ook het geheugen - komen daardoor ook tot uitdrukking in de stoffelijke levensvorm, het lichaam.
Dit is ook een noodzakelijkheid, want als die overeenkomst ontbrak, zou de menselijke geest zich niet in het lichaam thuisvoelen en het niet als voortuig voor het bestaan op aarde kunnen gebruiken.
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^