temperament


Het woord 'temperament' komt van het Latijnse 'temperamentum' dat betekent: 'juiste maat', 'juiste verhouding', van Latijn 'temperare': 'matigen', 'verzachten'.
Het begrip de 'temperamenten' werd in de oudheid ingevoerd door de Griekse arts Hippokrates, die het gebruikte om er de juiste verhouding van de lichaamsvochten (humores) mee aan te duiden: bloed (sanguis), gele gal (cholè) en slijm (phlegma). Door de Romeinse arts Galenus werd daar later 'zwarte gal' (melas cholè) aan toegevoegd. Voor een goede gezondheid van het lichaam was het volgens de temperamentenleer noodzakelijk dat de vier humores de juiste verhouding hadden. Eén van de middelen om dat te bereiken, was aderlaten. Men was toentertijd oprecht van mening dat dit een genezende werking had bij vrijwel alle ziekteverschijnselen.

Aan de humores werden ook persoonlijkheidseigenschappen toegevoegd, de vier temperamenten genoemd: de sanguinische eigenschap duidt op vurigheid, de cholerische op opvliegendheid, de flegmatische op onverstoorbaarheid en onverschilligheid, de melancholische op somberheid. In het niet-wetenschappelijke spraakgebruik heeft 'temperament' de betekenis: vurige aard, prikkelbaarheid; in het wetenschappelijke taalgebruik was het: emotionele reagibiliteit. In de academische wereld is het begrip 'temperament' in onbruik geraakt.
De temperamenten zijn door prof. Gerard Heymans in het verleden uitgewerkt in de 'kubus van Heymans', waarbij de mate van prikkelbaarheid wordt aangeduid met 'primaire' en 'secundaire functie'. Meer hierover in het boek van Henri van Praag - Psychologie in theorie en praktijk.

In geestkunde worden deze persoonlijkheidseigenschappen beschreven als de onbeheerste werkzaamheid van de vermogens.
In de toestand van de beheerste werkzaamheid van de vermogens is het verloop van de geestelijke werkzaamheid: waarnemen → denken → voelen → willen, waarbij bewust en beheerst de gebeurtenissen worden waargenomen, overdacht en doorvoeld en er vervolgens een bewust wilsbesluit op beheerste wijze wordt uitgevoerd als een aangepast, zinvol gedrag.
In de onbeheerste toestand van de geestelijke werkzaamheid is het verloop:
gewaarwording → voorstelling → aandoening → aandrift. Daarbij wordt de menselijke geest nog geboeid door de invloed van zintuiglijke gewaarwordingen, geboeid door daarmee samenhangende (lust)voorstellingen en wordt die vervolgens gedreven door daarmee samenhangende aandoeningen en aandriften (de 'emotionele reagibiliteit'). Wordt deze gedrevenheid geremd, dan kan dit leiden tot opstandigheid of tot onverschilligheid en somberheid.


terug naar de vragenlijst






^