Over de betekenis van megalitische bouwwerken: voorouderverering


Het grote raadsel van het machtige Stonehenge
Scientias - door Herman Clerinx, 18 augustus 2018
Artikel uit Geschiedenis Magazine

Waarom namen de bouwers van dit imposante stenen bouwwerk voor zichzelf genoegen met eenvoudige houten hutten?
Tijdens een colloquium in 2013 over mythen en megalithische monumenten, georganiseerd door het Belgisch Genootschap voor Keltische Studies, kon Mike Parker Pearson er niet over zwijgen. Deze hoogleraar van het University College London die bij Stonehenge en in de wijde omgeving opgegraven had, vertelde dat hij eindelijk een antwoord had op de vraag: hoe kon het dat de bouwers van dit imposante stenen bouwwerk voor zichzelf genoegen namen met eenvoudige houten hutten. Als leider van het Stonehenge Riverside Project (2003-2008) had dat vraagstuk hem altijd gefascineerd.
Aan Stonehenge hebben honderden, misschien wel duizenden mensen gewerkt. Het geheel bestaat uit tientallen stenen, die soms opnieuw werden afgebroken en in een andere samenstelling weer rechtop gezet. Het doet een beetje denken aan onze middeleeuwse kathedralen, waaraan men soms ook eeuwenlang bezig bleef en waarvoor het bouwmateriaal ook van heinde en ver werd aangesleept - een reeks zuilen van de dom in Aken kwam bijvoorbeeld helemaal uit Italië. De zwaarste stenen van Stonehenge wegen zo'n 20 ton. Naar schatting kunnen 130 mannen een steen van één ton een kilometer ver transporteren, dus reken maar uit.
Sommige bouwstenen kwamen uit Avebury, 30 kilometer ver, en een selecte reeks keien werd bijna 200 kilometer verderop gehaald, in Wales. Alleen al met het transport was men jaren zoet. Stonehenge bezat een bijzondere betekenis, anders had de prehistorische mens zich nooit zoveel moeite getroost om het te bouwen en verbouwen.

Sjouwen met stenen...
... dat deed men niet alleen in de prehistorie. Grote stenen (megalieten), al dan niet fraai bewerkt, waren bijvoorbeeld ook een onderdeel van de cultuur van het eiland Nias. De inwoners gebruikten ze voor beelden, als zetels voor de hoofden en voor tafels waaraan recht werd gesproken. Er waren ook grote stenen nodig voor de nagedachtenis van belangrijke overledenen. Bij het oprichten van zo'n steen moest een ritueel feest gegeven worden, om de overledene in staat te stellen zich bij zijn vergoddelijkte voorouders in het hiernamaals te voegen.
Op de foto wordt in 1915 zo'n steen naar boven gesleept voor de gestorven Saoenigeho van Bawamataloea. De steen wordt uit de rivierbedding gehaald en over een afstand van circa 3 kilometer versleept waarvoor een speciale sleepconstructie wordt gemaakt. Naar verluidt kostte het 525 mensen drie dagen om de steen op zijn plaats te krijgen.

Logies voor bouwvakkers
Hoewel de bedoeling van Stonehenge nog niet helemaal is achterhaald, had het complex in elk geval met begraven en de dood te maken. Tussen de 150 en 240 mensen vonden er een laatste rustplaats. Tijdens het derde millennium v.Chr. was dit ongeveer het grootste crematiekerkhof van westelijk Europa, maar ook elders fungeerden megalithische bouwwerken als mausolea. Denk aan de grote dolmens in Ierland of Bretagne of aan de hunebedden in Drenthe. Op de meest diverse plekken zijn tussen 4500 en 2500 v.Chr. grootse gebouwen in steen voor de doden verrezen.
Tegelijkertijd was de bevolking die zulke enorme bouwwerken oprichtte, voor zichzelf tevreden met huizen van hout, leem, stro en riet. Op honderden plekken in Brittannië en op het West-Europese vasteland hebben archeologen sporen van prehistorische woningen opgespit. Behalve in rotsachtige gebieden zoals de Schotse Orkney-Eilanden waren die niet van steen.


Op dit kaartje zie je de locatie van Stonehenge (links van 'The Avenue', aangeduid met een ster) en Durrington Walls (rechtsboven), waar de mensen verbleven die aan Stonehenge werkten.
Afbeelding: bevat Ordnance Survey data © Crown copyright and database right (via Wikimedia Commons).

Mike Parker Pearson kon door opgravingen achterhalen waar de bouwvakkers van Stonehenge precies hadden verbleven: in het nabijgelegen Durrington Walls, een cirkelvormig complex van 17 hectare groot, omringd door een aarden wal en een gracht. In 2015 suggereerde vervolgonderzoek met een bodemradar dat het geheel door een grote cirkel van stenen werd omringd, maar opgravingen in 2016 hebben dit weerlegd. Mogelijk lag rond Durrington Walls wel een duidelijk zichtbare krans van houten palen, maar dat moet nog verder worden uitgezocht. Binnen het geheel stonden houten woningen voor enkele duizenden mensen. Vermoedelijk deed men voor de bouw van Stonehenge een beroep op de beste vaklui uit een wijde omgeving. Tijdens het bouwseizoen, lente en zomer, logeerden die dan in Durrington Walls. Onmiskenbaar wisten de bouwers van Stonehenge hoe ze in steen moesten bouwen, maar voor zichzelf deden ze dat niet, noch binnen Durrington Walls noch in hun eigenlijke woonplaats.

Een vloer die nooit doorzakt
Jarenlang bleef Parker Pearson met deze tegenstelling kampen. Tot hij erover sprak met een collega-archeoloog uit Madagaskar, Ramilisonina genaamd. Die vertelde dat dit voor Malagassiërs de gewoonste zaak van de wereld was. Ramilisonina was zelf in een houten huis opgegroeid terwijl zijn overleden familieleden in een monument van steen rustten. Het was de logica zelve. Steen is immers eeuwig. Hout en leem daarentegen zijn vergankelijk. De dood is voor altijd, terwijl het leven maar tijdelijk is. Daarom krijgen op Madagaskar de doden een graf van steen, terwijl voor de levenden een houten huis volstaat.
Ongetwijfeld, zo zei Ramilisonina, hadden ze voor Stonehenge eenzelfde redenering gehuldigd: dit moést van steen zijn, terwijl de woningen in hout werden uitgevoerd. Aanvankelijk was Parker Pearson slechts half overtuigd, maar toen hij de antropologische literatuur erop nasloeg, ontdekte hij dat men ook elders op aarde de tegenstelling tussen houten woningen en stenen graven hanteert.
Zo leeft de plattelandsbevolking op het Indonesische eiland Sumba vaak nog steeds in houten huizen, die door stenen grafmonumenten worden omringd. Toen de Canadese antropoloog Gregory Forth tijdens zijn onderzoek in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw de Sumbanezen over deze ongerijmdheid aansprak, werd hij bijna weggehoond. Iemand antwoordde smalend: 'Een graf is een huis dat nooit rot, met een vloer die nooit doorzakt.'

Megalithische monumenten en voorouderverering
Waar het in al die streken om draait is: ook na hun overlijden spelen voorouders een belangrijke rol in het heden. Observaties in verschillende werelddelen wijzen op een verband tussen megalithische monumenten en voorouderverering. Zo geloven veel inwoners van Madagaskar dat de grens tussen leven en dood niet absoluut is. Af en toe kan de geest van een voorouder heen en weer reizen. Daarom blijven mensen jarenlang met hun overleden dierbaren praten en vertellen ze hun wat er is gebeurd. Ze houden herdenkingsfeesten met de beenderen en herbegraven die dankbaar met nieuwe grafgiften. Ze vragen ook om hulp en bescherming. Alleen de voorouders, die de mens het leven hadden geschonken, kunnen hen immers behoeden voor de ongrijpbare en onvoorspelbare krachten van de natuur en de geestenwereld.
Na verloop van tijd, als ook de nabestaanden zijn gestorven, raakt uiteraard vergeten wie precies in zo'n grafmonument begraven ligt, maar dat doet geen afbreuk aan het belang van de stenen graven op Madagaskar of elders. Geleidelijk gaat dan de bevolking zo'n monument met de overledene vereenzelvigen. Het graf en de overledene worden steeds meer als één geheel beschouwd en maken samen het voorwerp van verering uit.

Speelbal van natuurelementen
Antropologische waarnemingen zijn nuttig, maar de hamvraag blijft of we deze bevindingen kunnen extrapoleren naar de prehistorie van onze gebieden. En dat blijkt binnen deze context perfect mogelijk. De archeologie suggereert dat ook bij ons tijdens de prehistorie sprake was van een sterke voorouderverering. Het enige verschil zit het hem daarin dat op Madagaskar of Sumba álle voorouders het voorwerp van verering uitmaken, terwijl tijdens onze prehistorie kennelijk slechts een beperkte groep mensen daarvoor in aanmerking kwam, rond Stonehenge bijvoorbeeld maar zo'n 200 mensen, een fractie van de totale bevolking. In andere megalithische graven zoals de hunebedden kreeg ook slechts een selectie van de overledenen een laatste rustplaats. Vermoedelijk betrof het uitzonderlijke leden van de gemeenschap, zoals bekwame stamhoofden, rijke lieden, goede sjamanen en handige ambachtslui. Door hun verdiensten waren zij extra geschikt om de brug naar de Andere Wereld te slaan.
Dat was nodig ook, want de mens in de prehistorie was een speelbal van de natuurelementen en ongrijpbare krachten uit de kosmos. Dodelijke ziekten, misoogsten, brand, een massale sterfte van het vee, al die rampen lagen voortdurend op de loer. Veel verweer had hij daar niet tegen. Het beste wat hij kon doen, was proberen om de krachten van de kosmos en de natuur mild te stemmen. Alleen staan deze krachten - wezens als geesten en goden - buiten de mensheid en de aardse omgeving. Probeer als gewone sterveling maar eens om daarmee in contact te treden, laat staan om ze voor je te winnen. Bijna per definitie lukt dat niet. Goden en geesten zijn niet van vlees en bloed, maar behoren tot de wereld van het onstoffelijke.

De voorouders vertoefden echter ook in het rijk der geesten en goden. Misschien kon zo iemand wél in contact treden met de krachten achter de natuur. Misschien deelde een gestorven voorouder zelfs in de geheimen van de goden. Dit schiep kansen: zoveel ze konden, deden de levenden een beroep op hun overledenen. De prehistorische mens ging ervan uit dat zijn voorouders hem gunstig gezind waren, net zoals bij leven zijn ouders hem het beste hadden toegewenst. In ruil konden de voorouders rekenen op een fatsoenlijke begrafenis, werden ze jaarlijks of op zijn minst regelmatig herdacht, bleef hun graf netjes verzorgd en kregen ze soms een groots monument als een dolmen of hunebed.
Eeuwenlang trok de prehistorische mens erheen om er plechtigheden te houden en feesten te organiseren. Voedselresten en offers die zowel te Stonehenge als bijvoorbeeld bij Nederlandse hunebedden werden opgegraven, getuigen daarvan. Het mag ook geen toeval heten dat de oudste stukjes koper die in Nederland werden aangetroffen, juist in hunebedden lagen. Koper was rond 3000 v.Chr. nog een exotisch en kostbaar materiaal - een ideale grafgift.
De prehistorische mens kon zijn voorouders niet missen. Vandaar het ontstaan van grote bouwwerken als Stonehenge. Maar laat er geen misverstand over bestaan: hoewel zulke monumenten herinneringen moesten oproepen aan het verleden, waren ze vooral bestemd voor het heden. Ze werden uit welbegrepen eigenbelang neergezet en dienden onder meer om zich te verzekeren van de hulp van de voorouders. Een monument als Stonehenge was geen paleis voor de doden, maar voor de levenden.


terug naar voorouderverering

terug naar het weblog







^