De wisselwerking tussen de geest en zijn hersenen

Een behandeling van de interactie tussen de menselijke geest en zijn hersenen, het zogenoemde 'lichaam-geestprobleem'

Aan mij is getoond, dat de schepping uit en in de goddelijke algeest is, de schepping is door God in zichzelf gedacht en wordt in zichzelf in stand gehouden, zolang dat voor de ontwikkeling van de menselijke geesten (en dieren-, planten- en mineralengeesten) nodig is. Vanuit de algeest als bron komen geestelijke eigenschappen in de menselijke geest én in de stoffelijke schepping tot uitdrukking, wat wordt weergegeven door de hermetische spreuk 'Zo boven, zo beneden'.
Ook in de wisselwerking tussen de menselijke geest en zijn hersenen komt deze opvatting tot uitdrukking.

Inhoud

Inleiding
1. De oorsprong van de menselijke geest
2. De ontstaansgeschiedenis van de menselijke geest
3. De samenhang tussen licht en warmte en de geestelijke vermogens
4. De vermogens en de persoonlijkheid
5. De samenhang tussen geest, ziel en lichaam
6. De vermogens en de geestgedaante
7. De stof
8. De zenuwcel
9. De fysiologische eigenschappen van de zenuwcel

10. De synaps: de plaats van geestelijke inwerking
11. De transcraniële magnetische stimulatie
12. De geestelijke inwerking - het wakker worden en de wilskracht
13. Het uitdrukken van gedachten en gevoelens in het gedrag
14. Het opnemen van indrukken uit de buitenwereld
15. De ingeving
16. Nabeschouwing
17. Literatuurverwijzing

Inleiding
De titel van een artikel is in feite de kortste samenvatting ervan. Dat betekent dat het onderwerp van dit artikel: de wisselwerking die er bestaat tussen geest en hersenen, wordt beschreven vanuit het standpunt, dat beide zelfstandigheden zijn, die op elkaar kunnen inwerken. Dat de hersenen een zelfstandigheid zijn, zal niet snel worden betwijfeld, maar dat datzelfde ook geldt voor de geest, is in het huidige tijdsgewricht minder vanzelfsprekend. Om dat toch als een vaststaand gegeven te kunnen stellen, is het noodzakelijk persoonlijk ervaringen te hebben opgedaan met die geestelijke zelfstandigheid. Een aantal van die ervaringen zal ik beschrijven.

De vraag kan worden gesteld, waarom maar weinig mensen dit soort ervaringen meemaken en anderen in dit bestaan onwetend blijven van de geestelijke werkelijkheid, die naast deze stoffelijke wereld bestaat. Het antwoord is dat die onwetendheid noodzakelijk is om de aarde een leerschool te laten zijn voor de menselijke geest; een leerschool waarin de geest schijnbaar aan zichzelf wordt overgelaten om daardoor hier een toestand van betrekkelijke, persoonlijke vrijheid te kunnen ervaren. In die toestand kan de geest door ervaringen met bepaalde gebeurtenissen ertoe worden aangezet, zelfstándig zijn geestelijke vermogens te gaan gebruiken.
Door in die toestand zélf keuzes te moeten maken en beslissingen te nemen, en vervolgens de gevolgen van die besluiten zelf te ondergaan, leert de geest hier niet alleen de eigen vermogens bewust en beheerst te gebruiken, maar door eigen ondervinding ook of die besluiten juist waren, of zij goed waren overdacht en doorvoeld. Er staat in deze leerschool niet een zichtbare leraar voor de klas, want eigen ondervinding is hier de leermeester en de mens leert hier - door ondervinding op te doen met de gevolgen van eigen, vrije keuzes - zichzelf meester te worden.
Dat de mens in het stoffelijke bestaan schijnbaar aan zichzelf wordt overgelaten, werd reeds door Plato in zijn Politeia beschreven in zijn bekende vergelijking van de mensen in de grot. Zijn beschrijving is voor mij niet alleen een denkbeeld, een mogelijke voorstelling van zaken, maar in deze wereld ook een ervaarbare werkelijkheid.

De opvatting dat de aarde een leerschool is voor de geest, is niet nieuw. Al diegenen, die in hun geschriften uitgaan van persoonlijke ervaringen met de werkelijkheid van de geestelijke wereld, de mystici, beschrijven dit bestaan als een mogelijkheid om een geestelijke groei door te maken. Die groei beschrijven zij als een redelijke en vooral zedelijke ontwikkeling van de mens, door wijsheid en liefde in het middelpunt van de aandacht te plaatsen; zij geven zo een doelgerichtheid en daardoor een zin aan het verblijf in dit bestaan.
Dat sommigen toch geestelijke ervaringen mogen opdoen en vervolgens de behoefte gevoelen die aan hun medemensen duidelijk te maken, heeft óók een doel. Het geeft aan hen, die zich de wezenlijke vragen zijn gaan stellen: "Wie ben ik?" en: "Is dit nu alles wat er is?" de gelegenheid in vrijheid voor zichzelf een keuze te maken en zich al dan niet te richten tot hen, die het geestelijke licht hebben mogen zien en ertoe zijn overgegaan hun inzichten te verspreiden.

Naast de wetenschappers die ervoor hebben gekozen alle geestelijke verschijnselen eenvoudig te negeren en er vertrouwen in te hebben dat 'de natuurwetenschap eens al deze verschijnselen zal kunnen verklaren', zijn er ook die onbevangen álle verschijnselen wetenschappelijk willen onderzoeken, ook de geestelijke - wat de enig juiste, want onvoorwaardelijk wétenschappelijke instelling is - onder andere door middel van het parapsychologische gedachtengoed. Tot het parapsychologische onderzoeksgebied behoren in feite ook mystieke ervaringen.
De moeilijkheid is alleen, dat dit soort ervaringen persoonlijk zijn. Zij kunnen niet worden onderzocht volgens natuurwetenschappelijke maatstaven, want zij onttrekken zich ten enen male aan herhaalbaarheid. 1) Het zijn ervaringen die zich eenmalig voordoen, ergens op de geestelijke ontwikkelingsweg van de zich ontwikkelende mens, die juist door die éne ervaring zélf een ander mens wordt. Ook ik besef dat de beschrijving die ik nu geef van de wisselwerking tussen geest en hersenen, een persoonlijke getuigenis is, die ik echter zoveel als mogelijk is, natuurwetenschappelijk wil onderbouwen.

De mens leert zijn geestelijke vermogens te gebruiken door de wederwaardigheden, die als het ware op de mens toekomen door de tijd als een schijnbare stroom van gebeurtenissen, met de vermogens te verwerken; daardoor neemt het bewuste en beheerste gebruik dat de geest ervan kan maken, toe. Die stroom van gebeurtenissen speelt zich af in de stoffelijke buitenwereld en zij bereiken de geest, die in zijn eigen binnenwereld verblijft, door middel van de zintuigen en de hersenen.
Een onderdeel daarvan is de hersenschors en dat is in het bijzonder het raakvlak, waar ervaringen uit de buitenwereld eerst vanaf de schors in de ziel worden afgedrukt, waarna ze door de geest, die in het midden van zijn ziel verblijft, kunnen worden waargenomen en begrips- en gevoelsmatig beoordeeld. Omgekeerd drukt de geest gedachten, gevoelens en wilsbesluiten die hij in zichzelf heeft gevormd, door middel van de geesteshand (zie bij onderwerp 12) door zijn ziel heen af op de hersenschors, waarna ze in de buitenwereld in uitspraken en gedrag tot uiting komen.

Wat er bínnen de geest gebeurt, wordt bestudeerd door de geesteswetenschappen; wat er in de hersenen en in de buitenwereld gebeurt (elektromagnetische en luchttrillingen), wordt door de natuurwetenschappen bestudeerd.

Voor een goed begrip van deze wisselwerking is het noodzakelijk, eerst te beschrijven hoe in de geestelijke wereld de geest eruit ziet, wat zijn eigenschappen zijn en hoe die werkzaam is; dan volgt een beschrijving van de eigenschappen van de zenuwcel en de hersenen - die geheel in overeenstemming met de eigenschappen van de geest en de ziel zijn opgebouwd - en in het bijzonder van de synaptische eindknop van het axon; de eindknop is de plaats waar de geest kan aangrijpen in de biochemische processen, die samenhangen met prikkelgeleiding en prikkeloverdracht. Die prikkeloverdracht vindt tussen twee hersencellen plaats in de 'synaptische spleet' door middel van biochemische stoffen met de naam neurotransmitters.
Ten slotte volgt een beschrijving hoe de geest zijn geestelijke werkzaamheid op de hersenen overbrengt en omgekeerd de buitenwereld door de ziel heen op de geest inwerkt.

terug naar de Inhoud

1. De oorsprong van de menselijke geest
Om te kunnen weten wat de geest is, is het nodig van de oorsprong ervan uit te gaan. Een bron geeft immers zijn eigenschappen mee aan alles wat uit die bron is voortgekomen en daarom is het nuttig die bron te leren kennen. Door het doen van geestelijke oefeningen zoals zelfbezinning en gebed 2), kan een omvorming van de geestestoestand worden bewerkstelligd, waardoor de menselijke geest, door uittreding uit het lichaam, naar de geestelijke wereld terug kan keren. Die geestelijke wereld is (van hieruit gezien) een ijle wereld, die, onzichtbaar voor de mens op aarde, deze stoffelijke wereld geheel doordringt. Die wereld is het eeuwige thuis waar de menselijke geest vandaan komt en daar kan de geest eerst met geestelijke begeleiders en daarna met zijn geestelijke oorsprong, de algeest, worden herenigd.

De hereniging met onze oorsprong heb ik mogen ervaren, doordat ik tijdens zelfbezinning en gebed door mijn begeleiders in vervoering werd gebracht en met onze geestelijke oorsprong, de algeest, werd verbonden. Daarbij ervoer ik de algeest eerst in het algemeen in de ongevormde oertoestand: dat is een oneindige, schijnbaar lege wereld, een zee van licht en warmte, zonder vormen, waar ook ik, zonder vorm, alleen als een 'puntvormige', bewuste levenskracht aanwezig was.
Deze oertoestand van de algeest deed zich op een keer eerst aan mij voor als een geestestoestand van donkere koelte, die werd gekenmerkt door de diepste rust. Deze rust deed zich aan mij voor als een zelfstandigheid, die zich persoonlijk met mij verbond en die mij liet delen in haar rust - wat mij in een toestand van het meest verheven geluk bracht.
Op een gegeven ogenblik ontstond er binnen die rust uit zichzelf een beweging en die deed zich aan mij voor als een geestestoestand van lichtende warmte. Die beweging en zijn lichtende warmte kwam voort uit de rust en haar donkere koelte, waar hij daarvoor als het ware geheel in was opgegaan. Ook deze beweging deed zich aan mij voor als een zelfstandigheid, die zich persoonlijk met mij verbond en mij liet delen in de vreugde van zijn beweging, met eenzelfde geluksgevoel als gevolg.

Toen de rust en de beweging er als twee zelfstandigheden waren, verenigden zij zich weer met elkaar. Daarbij doordrong de beweging de rust en de rust liet zich doordringen. Het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen. De warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen. Er was duidelijk sprake van gelijkwaardigheid van beiden en van een innige, evenwichtige samenwerking.
Door de vereniging van de beweging en de rust ontstond er een nieuwe eenheidstoestand, die het midden hield tussen licht en donker, warmte en koelte. In deze toestand temperden zij elkaar. Daardoor deed de nieuwe eenheidstoestand zich aan mij voor als een zacht, gouden licht en als een zachte, 'verkoelende warmte'(!): ik ervoer de eenheid van tegendelen, de eenheid van warmte en koelte(!).

In deze nieuwe eenheidstoestand had de lichtende warmte nu op zijn beurt de eigenschappen van de donkere koelte in zich opgenomen. Daardoor was de oertoestand a.h.w. volledig omgekeerd, er had een ompoling plaatsgevonden en ik mocht kijken in een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte, die zich uitstrekte in de verre verten van de eeuwige oneindigheid van de goddelijke algeest, die ik al eerder had mogen aanschouwen.
Duidelijk was voor mij ervaarbaar, dat de algeest een eenheid van tegendelen is, een eenheid in verscheidenheid. De oertegendelen van de geest zijn: de rust die zich uit als een donkerte en koelte, en die door de doordríngbare eigenschap wordt gekenmerkt; en de beweging die zich uit als licht en warmte, en die door de doordríngende eigenschap wordt gekenmerkt.
Met deze eigenschappen van de algeest hangen de vier geestelijke vermogens samen die ik later zal behandelen; de vermogens van de menselijke geest hangen rechtstreeks samen met de eigenschappen van de goddelijke algeest.

terug naar de Inhoud

2. De ontstaansgeschiedenis van de menselijke geest
Tijdens de vereniging van de rust en de beweging zag ik voor mij in een punt van de algeest een verdichting van het licht tot een bolvormige wolk. Vervolgens stroomde er vanuit de algeest geestelijke warmte naar toe, die ik als een innige liefde ervoer. Daardoor kwamen het licht en de warmte binnen die wolk samen tot leven, en later begonnen zij in die wolk zacht te wervelen. Ik ervoer dat deze bolvormige wolk van licht en warmte... dat was ik als de menselijke geest, door verdichting als een vonkje uit en in de goddelijke algeest. Ik was getuige van de geboorte van mijzelf als geest uit en in de algeest in de nog ongevormde oertoestand.

Door verdichting een naadloze overgang
De menselijke geest werd door verdichting van licht en warmte uit de algeest geschapen en daardoor is er een naadloze overgang tussen de menselijke geest en de algeest. Er is geen duidelijke grens, alleen een geleidelijke overgang door de toename van de dichtheid van het licht en de warmte. Daardoor blijft de menselijke geest eeuwig een onafscheidelijke eenheid met de algeest. Maar tegelijkertijd is er door de verdichting ook een zekere vorm van inkapseling door een ring van verdunning van licht en warmte rondom, waardoor de menselijke geest tegelijkertijd ook een 'zelfstandige hoeveelheid algeest' is.
De menselijke geest is daardoor in wezen een algeestvonk, een eeuwig brandpunt van licht en warmte ín het licht en de warmte van de algeest, met een eigen, maar wel betrekkelijke zelfstandigheid. Dat betekent dat wie zichzelf als dat geestelijke licht heeft leren kennen, tegelijkertijd de algeest kent. Deze wézenlijke vorm van zelfkennis is tegelijkertijd godskennis.

Alle geesten - die van engelen, mensen, dieren, planten en mineralen, én Gods heilige geest zelf - zijn op deze wijze door verdichting uit de algeest voortgekomen. De ene, oneindige algeest heeft zich uitgedrukt in het tegendeel van zichzelf: een oneindig aantal algeestvonken, die in de algeest leven; maar wel in een aparte wereld daarin. Door de naadloze overgang zijn alle menselijke geesten door middel van de algeest wezenlijk met elkaar verbonden, maar door de eigen verdichting (en verdunning er omheen) toch ook van elkaar onderscheiden. Daardoor is de menselijke geest zowel een zelfstandig wezen als tegelijkertijd ook een gemeenschapswezen.
Aan mij werd dit getoond voor mijzelf als persoon, maar de mysticus Jozef Rulof mocht dit zien voor geheel Gods schepping als ontelbaar veel algeestvonken. 3)

De eigenschappen waardoor de geest wordt gekenmerkt, zijn die van rust en beweging, en het vermogen aan die beweging een richting te geven door middel van de vier vermogens. Maar dat zijn ook de eigenschappen van kracht. Ook een kracht heeft als eigenschap het vermogen tot rust te brengen en in beweging te zetten, af te remmen en te versnellen, en ook om aan die beweging richting te geven. Dat betekent dat geest in wezen krácht is, de levenskracht, die door in beweging te komen de bron is van de lichtende warmte en door tot rust te komen de bron van de donkere koelte.
De menselijke geest doet zich in de algeest dus voor als een bolvormige wolk van hetzelfde licht en dezelfde warmte als de algeest, die immers door verdichting uit de algeest is ontstaan. In het volgende zal ik uiteenzetten, wat de geestelijke vermogens zijn en dan zal blijken, dat met het licht het waarnemingsvermogen samenhangt en daarmee de mogelijkheid dat de geest zich van iets bewust kan zijn, en met de warmte de wilskracht; waardoor het meest wezenlijke van de geest is, dat die een 'bewúste kracht' is; de geest is de bewuste levenskracht, die over de vier geestelijke vermogens beschikt.

terug naar de Inhoud

3. De samenhang tussen licht en warmte en de geestelijke vermogens
De menselijke geest is een bewuste kracht, die zich in de geestelijke wereld voordoet als geestelijk licht en geestelijke warmte. De geest kan - zoals de algeest - zowel het licht alsook de warmte in zichzelf in twee tegenovergestelde toestanden brengen, namelijk: in een doordringbáre en in een doordríngende toestand. In de doordringbare toestand van de geest zijn het licht en de warmte van buitenaf beweegbaar en vórmbaar; en in de doordringende toestand kan de geest met het licht en de warmte van binnenuit zélfvormend en zélfscheppend, en vervolgens doordringend werkzaam zijn.
Die vormbaarheid bestaat hieruit, dat er zich in de geest als die lichtende bol stromingen van licht voordoen. Daardoor kunnen er zich in de geest verdichtingen en verdunningen van licht voordoen, zoals dat ook in de algeest gebeurde, waardoor bepaalde plaatsen in het licht helderder kunnen zijn dan andere. Daardoor kunnen er in het licht dat de geest zelf is, lichtbeelden worden gevormd; wat zowel van buitenaf als van binnenuit kan gebeuren. De vormbaarheid van de warmte houdt in dat er een aangename, evenwichtige warmtetoestand kan bestaan, die echter ook kan worden verhit of kan bekoelen.

Met die vormbare en zelfvormende eigenschappen van dat licht en die warmte hangen de vier geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen; waarnemen is vormbaar licht, denken zelfvormend licht, voelen vormbare warmte en willen zelfvormende warmte.
Door waar te nemen, brengt de geest zichzelf in een toestand dat het licht (in zichzelf als die bolvormige wolk) van buitenaf vórmbaar is tot een innerlijk ervaringsbeeld; de geest laat toe dat de buitenwereld zich als een lichtbeeld in zichzelf afdrukt en daardoor wordt de geest zich bewust van de omgeving, krijgt er weet van; als de geest denkt, dan brengt die zichzelf in een toestand, dat die het licht van binnenuit zélf vormt tot een lichtbeeld, wat dan een denkbeeld is, een gedachte; als de geest voelt dan brengt die zichzelf in een toestand, dat de warmte van buitenaf vórmbaar is tot een gevoel, tot de gemoedstoestand, die ook door de omgeving kan worden gevormd, waardoor de mens met medemensen kan meevoelen, meeleven; en als de geest wil, dan brengt die zichzelf in een toestand, waarin de warmte van binnenuit zélf kan worden gevormd tot wilskracht, waardoor de geest in staat is de gedachten en gevoelens, die door te denken en te voelen in zichzelf zijn gevormd, naar buiten toe tot uitdrukking te brengen in de vorm van uitspraken en gedrag.

Dit gebeuren: het waarnemen van de gebeurtenissen, het overdenken en doorvoelen ervan, en daarop aansluitend er iets mee willen doen, is de beheerste geestelijke werkzaamheid. Daarmee kan de geest ervaringen bewust en beheerst verwerken, daardoor komen tot aanvaarding van gebeurtenissen en zich vervolgens zinvol aanpassen aan de voortdurend veranderende omstandigheden, die in de tijd als een schijnbare stroom van gebeurtenissen op de mens toekomen.
De werkzaamheid van déze vermogens in zichzelf is het enige, waaraan de mens in deze stoffelijke wereld het geestelijke onmiddellijk kan herkennen en waardoor de mens ook zichzelf als geest kan leren kennen, namelijk als die bewuste levenskracht, die de mens zelf is en die in zichzelf in de eigen binnenwereld alle dingen waarneemt, ze overdenkt en doorvoelt, en dan besluit er iets mee te willen doen. Door deze werkzaamheid van de vermogens in zichzelf te ervaren, kan de mens onmiddellijk komen tot wézenlijke zelfkennis: de kennis van zichzelf als de in zichzelf werkzame geest.

terug naar de Inhoud

4. De vermogens en de persoonlijkheid
Middels de vermogens kan de geest zijn eigen werkzaamheid uitdrukken in een gedrag, waarin de persoonlijkheid tot uitdrukking komt. De persoonlijkheid betekent: ál datgene, wat tot de persoon behoort en die persoon is: de menselijke, vermogende geest;
- de kenmerken van de persoonlijkheid worden bepaald door de geestelijke vermogens, want het enige wat je als menselijke geest kunt en waarmee je daardoor kunt worden gekenmerkt, zijn immers die vermogens;
- je persoonlijkheid wordt bepaald door de kenmerkende wijze, waarop je je eigen vermogens bewust en beheerst hebt leren gebruiken en je als gevolg daarvan, op een kenmerkende, persoonlijke wijze, wilt gaan gedragen;
- in dat gedrag, in je persoonlijke wijze van doen, komt de mate van bewuste beheersing van je vermogens tot uitdrukking.
Die bewuste beheersing van je vermogens is een maatstaf voor een beschrijving van de persoonlijkheid, daarin komt de werkzaamheid van de vermogens rechtstreeks als de persoonlijkheidstrekken tot uitdrukking, maar daarmee ook... de eigenschappen van de algeest. Alleen zijn wij allen nog in ontwikkeling... het is met ons nog niet geworden wat het zou kunnen zijn.

terug naar de Inhoud

5. De samenhang tussen geest, ziel en lichaam
Ook de verhouding tussen geest, ziel en lichaam hangt met de vermogens samen. Zoals gezegd is de menselijke geest door verdichting uit de algeest voortgekomen als een bolvormige wolk van licht en warmte. Met dat licht en die warmte hangen de geestelijke vermogens samen, de eigenschappen van de geest. Als de geest in de ruimte van zichzelf met die vermogens werkzaam wordt, dan straalt die om zich heen een lichtruimte uit, zoals ook de zon om zich heen een lichtkrans (corona) uitstraalt: die uitstraling (aura) van de geest is de ziel.
Deze verhouding tussen geest en ziel is niet alleen door zelfbezinning in zichzelf te ervaren, maar is ook in de oorspronkelijke betekenis van de woorden terug te vinden. Het woord 'geest' hangt samen met de Oudgermaanse woordstam 'ghei-' dat 'aandrijven', 'in beweging brengen' betekent; het hangt ook samen met 'gist' met de betekenis 'het wezenlijke' en 'het van leven bruisende', met het oude werkwoord 'heisteren' als 'drukte maken' en met 'geijser': een 'uit zichzelf werkzame springbron'. 4)
Het woord 'ziel' hangt samen met het Oudgermaanse 'salida', dat 'zaal', 'woonruimte' betekent. 'Ziel' hangt ook samen met 'saiwalo', het verkleinwoord van 'binnenzee': de ziel doet zich aan het geestesoog als een gekleurd, zacht bewegend 'binnenzeetje' voor. De betekenis hangt ook samen met het Oudgriekse 'aiolos' als het 'beweegbare', 'veranderlijke' en met het Latijnse 'aura', dat letterlijk 'glans', 'uitstraling' en 'uitwaseming' betekent.

Als er ergens een uitstraling is, dan moet er ook een bron zijn waar die uitstraling uit voortkomt. Ook de oorspronkelijke betekenis van de woorden geeft aan, dat het de geest is die - door de werkzaamheid van de vermogens in zichzelf - de bron is van die uitstraling: de 'aura' of de 'ziel' waarin de geest zelf als de oorzaak ervan, 'woont'. Het woord 'bron' hangt samen met 'branden' en 'branding' en zo ziet de werkzame geest er ook uit.
De geest woont zoals gezegd a.h.w. in zijn eigen uitstraling, de ziel. De ziel is een eigenschap van de werkzame geest. Als de geest om wat voor reden dan ook niet voldoende werkzaam kan zijn, dan is er nauwelijks een uitstraling - een 'zielig' te noemen toestand; terwijl de werkzame geest 'geestig' kan zijn.

De vraag kan worden gesteld, waarom die uitstraling er is. Dat is om het geestelijke geheugen mogelijk te maken. Als de geest met zijn vermogens in zichzelf werkzaam wordt, ontstaat er een stroom van lichtbeelden binnen de bolvormige wolk. Daar ieder beeld door omvorming uit het vorige beeld wordt gevormd, zou de geest de voorafgaande beelden kwijtraken als ze niet konden worden opgeslagen. Om beelden te kunnen vasthouden, straalt de geest door de werkzaamheid van de vermogens vormbare lichtruimtes om zich heen uit, voor ieder vermogen één, waarin de geest die beelden als 'zielebeelden', als de voortbrengselen van de vermogens, als inhouden van de ziel of inhouden van het geheugen, afdrukt.
In de ruimte die met het waarnemen samenhangt, bewaart de geest lichtbeelden die een weergave zijn van ervaringen en kennis, en in de ruimte van het denken lichtbeelden die een weergave zijn van gedachten; de ruimte van het voelen wordt door kleuren gekenmerkt, die een weergave zijn van de gevoelslading van ervaringen en de ruimte van het willen door kleuren die een weergave zijn de kracht waarmee wilsbesluiten zijn genomen.
In de ziel worden ervaringen, kennis en gedachten bewaard, de ziel is daardoor het geestelijke deel van het geheugen. In de hersenen en in het bijzonder in de hersenschors, bevindt zich het stoffelijke deel van het geheugen. Dit is de stoffelijke neerslag in de vorm van neuronale netwerken of 'engrammen' van al die ervaringen, die alleen met dit tijdelijke bestaan te maken hebben.

terug naar de Inhoud

6. De vermogens en de geestgedaante
- De éigenschappen van de vermogens hebben tijdens de miljoenen jaren van evolutie van de mens ook vórm gegeven aan de ziel, waardoor die de vorm van de geestgedaante heeft gekregen en vervolgens ook aan het menselijke lichaam, dat de uitdrukking van die geestgedaante in de stof is:

a de eigenschappen van het waarnemen als het vermogen zintuiglijke indrukken in zich op te nemen, hebben vorm gegeven aan het hoofd, waar niet alleen een groot deel van die zintuiglijke indrukken wordt opgenomen, maar ook voedsel wordt ingenomen en lucht wordt ingeademd;
b de eigenschappen van het denken als het vermogen die indrukken te ontleden (komt overeen met de werking van het ontledende verstand) en tot nieuwe inzichten samen te voegen (de samenvoegende werking van de rede), hebben vorm gegeven aan de ontledende maag en darmen en de samenvoegende lever als organen van de buik (onder het middenrif), waar voedingsstoffen wordt ontleed en samengevoegd tot lichaamseigen stoffen, die door de lever aan het bloed worden afgegeven;
c de eigenschappen van het voelen als het vermogen anderen lief te hebben en te verzorgen, hebben vorm gegeven aan hart en longen in de borst (boven het middenrif) en het bloedvatstelsel, de bloedsomloop die het hele lichaam doorstroomt, waarmee alle lichaamscellen onbaatzuchtig van voedingsstoffen worden voorzien en hun afvalstoffen verwijderd;
d de eigenschappen van het willen - het vermogen in beweging te komen en te gaan handelen of weer tot rust te komen - hebben vorm gegeven aan de vier ledematen en de spieren ervan;
e zo komen de eigenschappen van de algeest door de vermogens in de menselijke geest ook in de geestgedaante en het stoffelijke lichaam tot uitdrukking: als mens zijn wij geschapen naar Gods beeld (Genesis 1:26-27).

- Ook komen de geestelijke vermogens tot uitdrukking in vorm en werking van het zenuwstelsel. Dat bestaat in grote lijnen uit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggemerg) en het perifere zenuwstelsel. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het opnemende, sensitieve gedeelte: dit hangt samen met het waarnemen; en het uitvoerende gedeelte, het motorische: dit hangt samen met het willen. Het centrale zenuwstelsel verwerkt de opgenomen gegevens in het ruggemerg en de hersenen: wat overeenkomt met de verwerking in de geest door het denken en voelen.

- Bovendien komt de functie van bepaalde gebieden van de hersenschors met de eigenschappen van de geestelijke vermogens overeen.

In het verleden was al bekend dat het gebied van het waarnemen zich achter de middelste groef bevindt en die van het willen ervoor. Nu hebben hersenfysiologen gevonden dat bij rechtshandigen de woordvorming waarin het denken tot uitdrukking komt, zich in de linkerhelft bevindt (in het gebied van Broca de woordvorm, in het gebied van Wernicke de woordbetekenis); terwijl het voelen in de vorm van de herkenning van de gemoedstoestand die in de lichaamstaal en de toon van de stem van iemand zichtbaar en hoorbaar wordt, zich in de rechterhelft bevindt.
Ondanks de aanwezigheid van die aparte gebieden, werken de hersenen toch altijd als één geheel, doordat alle gebieden met elkaar zijn verbonden. Datzelfde is het geval met de menselijke geest, doordat iedere werkzaamheid van de geest zich binnen de bolvormige wolk van licht en warmte afspeelt: alle vermogens zijn in feite wilshandelingen (ik wil waarnemen, ik wil denken) en daarnaast beïnvloeden waarnemingen zowel het denken als het voelen, en de geest denkt altijd vanuit een bepaalde gemoedstoestand.

terug naar de Inhoud

7. De stof
De geestgedaante die in de geestelijke wereld als een door de geest uitgestraalde lichtvorm bestaat, als een afbeelding van zichzelf, wordt in de stoffelijke wereld - in overeenstemming met Plato's Ideeën- of beter Vormenleer - vorm gegeven met de bouwstof van deze, stoffelijke wereld. Het woord 'stof' hangt etymologisch samen met 'volstoppen'. De geestgedaante als geestelijke vorm is hier volgestopt, opgevuld met stof en daardoor verschijnt de geestgedaante in deze wereld als een 'lichaam', een woord dat etymologisch samenhangt met 'lic-hamo': 'vlees-hemd'. Het lichaam is de stoffelijke omhulling, het stoffelijke kleed of de sluier, waarachter de geest hier schuilgaat.
Volgens verschillende esoterische leren was de mens in vroegere tijden, toen de talen ontstonden, nog helderziende. Daardoor komen etymologische betekenissen van woorden als 'geest', 'ziel' en 'lichaam' overeen, met wat daarvan in de geestelijke wereld nog steeds is te zien.

De bouwstof van deze wereld is opgebouwd uit atomen, die zelf weer uit subatomaire deeltjes bestaan, met en zonder massa. Massa bezittende deeltjes - zoals elektronen, protonen en neutronen - behoren tot de groep 'fermionen', de bouwstenen; terwijl deze bouwstenen worden vastgehouden en samengevoegd door een andere groep subatomaire deeltjes zonder massa, zoals fotonen en gluonen, die tot de groep 'bosonen' behoren; zij zijn de krachten, die de fermionen in het atoom bij elkaar houden, zij maken van het atoom een eenheid. De atomen hebben bepaalde eigenschappen, waardoor zij zich met elkaar kunnen verbinden tot verschillende moleculen, de moleculen vormen weer weefsels en daaruit bestaan de lichamen als de stoffelijke levensvormen, die in deze wereld verschijnen.
Wat het lichaam voor deze wereld is: een voertuig voor de menselijke geest, dat is de geestgedaante voor de geestelijke wereld.

Levend en levenloos
Zoals de menselijke geest zijn ook de fermionen en bosonen verdichtingen van geestelijk licht (fermionen) en geestelijke warmte (bosonen) uit en in de goddelijke algeest. Alleen met dit verschil, dat het licht en de warmte in de menselijke geest samen een eenheid vormen, terwijl de fermionen en bosonen verdichtingen van licht en warmte zijn, die gescheiden blijven. Door de eenheid van licht en warmte in de geest is die tot léven gekomen als een bewuste, vermogende levenskracht, terwijl het gescheiden blijven van licht en warmte in de fermionen en bosonen er de oorzaak van is, dat zij levenloos blijven. Zij vormen wel samen een eenheid in het atoom, maar doordat licht en warmte daarin apart voorkomen, is het atoom - en daarmee de stoffelijke vormen die ermee worden opgebouwd - levenloos.

Doordat zowel de menselijke geest alsook de stof zijn voortgekomen uit de verdichting van het licht en de warmte van de goddelijke algeest, komt de stof aan de geest toch heel vertrouwd over! Maar doordat de geest het leven is door de eenheid van licht en warmte en de stof niet, en daardoor levenloos, kan de geest als die overdag hier met zijn lichaam, dus met zijn levenloze tegendeel, is verbonden, hier zichzelf niet zijn en wordt onbewust van zichzelf als geest. Daarmee hangt de overdracht van aandacht en toewijding op deze wereld samen, die daardoor uit de geest wegvloeien, waardoor de geest zelf schijnbaar als een leegte achterblijft ('Dat zijn toch alleen maar gedachten'!); daardoor bestaat hier de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met het lichaam en deze wereld.
Het is echter uitsluitend door de geest als levenskracht, die door de hersenen heen van het lichaam gebruik maakt, dat het lichaam in deze wereld een levensvorm is, een vorm waarin het leven, de geest, kan huizen... maar de geest is zich hier van deze toestand niet bewust.
Hoe de eigenschappen van de stoffelijke hersenen de geest de gelegenheid geven hier met het lichaam werkzaam te zijn, zal in het hierna volgende worden behandeld.

terug naar de Inhoud

8. De zenuwcel
De zenuwcel (het neuron) is de bouwsteen van het zenuwstelsel. Zij bestaat uit een cellichaam, zoals alle cellen, maar het bijzondere van de zenuwcel zijn de uitlopers: de vele, kortere 'dendrieten' aan de ene en de ene, langere 'axon' aan de andere kant.
De dendrieten nemen de prikkels uit de omgeving van de cel op en het cellichaam 'verwerkt' ze door het optellen van de bevorderende en aftrekken van de remmende prikkels. Een orgaantje bij het begin van de axon (de hilus) geeft een nieuwe prikkel af als daar een bepaalde drempelspanning is bereikt. Het axon voert die prikkel dan naar het doelorgaan: een andere zenuwcel, een spier of een orgaan, bijvoorbeeld een hormoonklier.
De opnemende taak van de dendrieten komt met het waarnemen overeen, de verwerking door het cellichaam lijkt op het denken en voelen, en de uitvoerende taak van het axon komt met het willen overeen. Ook op deze wijze komen de geestelijke vermogens in de bouwsteen van het zenuwstelsel tot uitdrukking.

De reflexboog
Het gehele zenuwstelsel is opgebouwd uit 'reflexbogen' met ten minste drie zenuwcellen: een opnemend neuron, een 'verwerkend' neuron en een uitvoerend neuron. Ook dit komt weer overeen met de eigenschappen van de vermogens: het waarnemen, denken en voelen, en willen.
De werking van het zenuwstelsel als geheel, de verdeling van de hersenschors en de werking van de zenuwcel en reflexboog laten zien, dat het zenuwstelsel is opgebouwd en werkt in overeenstemming met de eigenschappen van de geestelijke vermogens. Deze overeenstemming is er om de menselijke geest in de gelegenheid te stellen van het zenuwstelsel gebruik te maken als een werktuig ('werktuig' is de betekenis van het Latijnse 'organum'), waarmee de geest zich met de buitenwereld in verbinding kan stellen en zich er kan uitdrukken.

Om te kunnen begrijpen wáár de geest op het zenuwstelsel inwerkt, is het nodig om de fysiologische eigenschappen van de zenuwcel te beschrijven.

terug naar de Inhoud

9. De fysiologische eigenschappen van de zenuwcel 5) 6) 7)
Voor de beschrijving van de elektrische verschijnselen die in een zenuwcel kunnen optreden, zal een zenuwcel dienen in de periferie van het zenuwstelsel. De zenuwcel bestaat zoals alle cellen uit een cellichaam dat is omgeven door een wand (het membraan) met daarin een celkern, ook met een wand, die het DNA bevat.
Het membraan is een dubbellaag van fosfolipiden: een chemische verbinding van fosforzuur met een vet, met een lange koolstofketen. Het gedeelte met het zuur bevindt zich aan de buitenzijde en aan de binnenzijde van het membraan (buiten en binnen de cel), de gedeeltes met het vet bevinden zich in het inwendige, middenin het membraan.
De zenuwprikkel verloopt niet alleen óver, maar ook dóór de wand van het membraan. Daarvoor bevinden zich in het membraan drie soorten buisvormige eiwitten: een kaliumkanaal en een natriumkanaal genoemd, en een ionenpomp, de zogenoemde Na/K-pomp.

De ionenpomp
Het membraan van de zenuwcel vertoont in rust een elektrisch spannings- of potentiaalverschil tussen de binnen- en buitenkant: de rustpotentiaal. Deze wordt opgewekt en in stand gehouden door de werking van de ionenpomp; dit is een enzym (een werkzaam eiwitmolecuul: een biochemische katalysator, waarvan de naam op -ase eindigt); dit enzym bevindt zich net als de andere kanalen dwars in het membraan en steekt naar beide zijden iets uit; de naam is: Na+/K+-ATPase.

Dit enzym werkt als een pomp (de genoemde natrium/kaliumpomp) die in staat is, door een nauw kanaaltje in het inwendige ervan, natriumionen (Na+) van de binnen- naar de buitenkant van de cel te verplaatsen en kaliumionen (K+) van buiten naar binnen, in een verhouding van 3:2. Aangezien het elektrische veld van Na+-ionen sterker is dan dat van K+-ionen, doordat het Na+-ion groter is, ontstaat er tussen binnen en buiten een spanningsverschil, dat ongeveer -70mV (milliVolt) groot is: de zogenaamde 'rustpotentiaal' (1).
De werking van het enzym is een actief proces, dat tegen de normale diffusie van de ionen ingaat en daardoor energie verbruikt (in de vorm van ATP: adenosinetrifosfaat, de universele biochemische energiedrager van iedere cel). Het enzym verkrijgt deze energie door een molecuul ATP om te zetten in ADP (adenosinedifosfaat) waarbij energie vrijkomt, die kan worden benut voor het verloop van biochemische reacties.

De ionkanalen
In het membraan bevinden zich ook andere eiwitten met een soortgelijke kanaalvorm, de zogenaamde ionkanalen, voor zowel Na+- als voor K+-ionen. Zij kunnen zich wel actief openen of sluiten, maar de diffusie van de ionen er doorheen verloopt passief, met als drijvende kracht het concentratieverschil tussen binnen en buiten. Zij werken niet als een pomp, maar als een sluis. De twee kanalen zijn sluizen die in de rusttoestand zijn gesloten.
Op de rand van het natriumkanaal aan de buitenzijde van de cel (zie pijltje) bevindt zich een gedeelte dat gevoelig is voor de inwerking van bepaalde biochemisch actieve stoffen (neurotransmitters) én voor veranderingen in de rustpotentiaal, die ontstaan doordat de Na+-concentratie ter plaatse wordt verstoord, verandert; het is een spanningssensor, die poortwachter wordt genoemd. (2)
De veranderingen in de rustpotentiaal kunnen optreden door verschillende oorzaken, o.a.:
- door druk op het membraan (zoals in daarvoor gevoelige tastzintuigencellen in de huid),
- door licht (zoals gebeurt als licht op het lichtgevoelige eiwit rhodopsine in de netvliescellen van het oog valt);
- of op kunstmatige wijze door elektrische prikkeling van het membraan, bijvoorbeeld met elektroden, waartussen een elektrisch stroompje loopt.

De actiepotentiaal
Wanneer zo'n verandering van de rustpotentiaal optreedt, wordt de spanningssensor van de natriumionkanalen geactiveerd. Daardoor openen zij zich, waardoor natriumionen de cel in gaan stromen; en als reactie daarop stromen kaliumionen door de kaliumionkanalen naar buiten. (2)
Het spanningsverschil tussen binnen en buiten wordt daardoor veranderd; er treedt 'depolarisatie' van het membraan op en het spanningsverschil wordt zover omgepoold, dat er kortdurend een nieuw potentiaalverschil ontstaat, dat aan de buitenkant ongeveer +40mV groot is (in feite een hypopolarisatie): dit is de zogenaamde actiepotentiaal of zenuwprikkel. (2)
Meteen daarna gaan de ionkanalen dicht en treedt het enzym Na+/K+-ATPase in werking, waardoor de rustpotentiaal na een drietal milliseconden weer wordt hersteld (3). De beide kanalen zijn nu even niet prikkelbaar: de refractaire periode genoemd.
De ionenpompen en de ionkanalen in het membraan zijn zo op elkaar afgestemd, dat zij streven naar instandhouding van de rustpotentiaal, door de verstoring ervan door een zenuwprikkel tegen te werken en de rustpotentiaal weer te herstellen.

De elektrische spanningsveranderingen die met de actiepotentiaal of prikkel gepaard gaan, hebben tot gevolg dat de spanningssensoren van nabijgelegen natriumionkanalen, die in de richting van het centrale zenuwstelsel zijn gelegen, ook worden geactiveerd (4). Daardoor openen verderop gelegen kanalen zich met een volgende depolarisatie als gevolg.


De Na/K-pomp herstelt de rustpotentiaal weer, maar dat heeft opnieuw een verandering van de Na-concentratie tot gevolg. Er ontstaat zo een impuls, waardoor de actiepotentiaal (de zenuwprikkel of zenuwimpuls) zich over het membraan van de dendriet voortplant naar het cellichaam toe en van daar over het membraan naar het axon (5, 6, 7, 8). Zo wordt de zenuwprikkel voortgeleid, dus als een golfje in én over het membraan.
De prikkel is een elektro-biochemisch gebeuren van afwisselende polarisatie en depolarisatie, een golf van elkaar steeds weer opwekkende ompolingen, die zich naar het centrale zenuwstelsel toe voortplant. Als deze golf eenmaal in gang is gezet, stuwt die zich uit zichzelf voort.
Wat in en op het membraan van een zenuwcel gebeurt, is met de voortplanting van licht vergelijkbaar. Een lichtstraal is een elektromagnetisch-golfverschijnsel, dat zich uit zichzelf voortplant doordat een bewegend magneetveld een elektrisch veld opwekt en een bewegend elektrisch veld op zijn beurt weer een bewegend magneetveld. Om een toepasselijk beeld te gebruiken: de voortplanting van de zenuwprikkel en van het licht, lijkt op twee 'bokjespringende' kinderen; alleen verloopt het bij de een biochemisch, bij de ander elektromagnetisch.

De voortplanting van de zenuwprikkel is dus niet een 'elektrische stroom', maar heeft een biochemisch verloop, afwisselend in en over het membraan. De enige plaats waar een elektrische stroom wordt opgewekt, is in de drie kanalen, waar geladen Na- en K-ionen heen en weer bewegen. Het zijn deze elektrische stroompjes die worden opgenomen als het elektro-encefalogram (EEG). Door het heen en weer bewegen van de ionenstroompjes in het membraan, maken zij wel een soort golfbeweging, een trilling die zich voortdurend in het hele zenuwstelsel voordoet.

Magneetveld om de werkzame cel
Bewegende elektrische ladingen veroorzaken echter ook een magnetisch veld. Dit is gevonden door Maxwell, die een aantal elektromagnetische verschijnselen vastlegde in de vier wetten die op zijn naam staan; de vierde zegt dat een elektrische stroom een magneetveld opwekt. Dat gebeurt overal in het membraan van een aangeslagen neuron door de bewegingen van Na- en K-ionen en zij veroorzaken daardoor een magneetveldje rondom het neuron.
Een werkzame zenuwcel straalt daardoor een klein magneetveldje om zich heen uit (wat buiten de schedel kan worden gemeten als het magneto-encefalogram: MEG).

De uitstralende werkzaamheid van de geest komt overeen met een werkzame zenuwcel
Dat betekent dat een werkzame zenuwcel overeenkomende eigenschappen heeft als een werkzame geest:
- door de werkzaamheid van de vermogens wekt de geest een uitstraling om zich heen op, de aura of ziel, met als vorm de geestgedaante, de menselijke gestalte;
- terwijl een werkzame zenuwcel, met een bouw die met de eigenschappen van de vier vermogens overeenkomt, een magneetveldje om zich heen uitstraalt, dat in grote lijnen is opgebouwd zoals de menselijke uitstraling, de ziel. Zoals de geest door werkzaam te worden licht om zich heen uitstraalt, zo straalt het neuron een magneetveldje om zich heen uit.
Echter, niet alleen straalt het neuron een magneetveldje om zich heen uit, iedere werkzame cel met DNA straalt ook een zeer zwak licht uit in de vorm van 'biofotonen'. De oorzaak hiervan is onbekend. 11)
Deze eigenschappen van zenuwcellen zijn een uitdrukking van de eigenschappen van de geest, geheel volgens de Ideeën- of Vormenleer, die Plato in Timaios uiteenzet: voor ieder verschijnsel in de schepping bestaat een 'Idee', een 'Vorm' als oorspronkelijk voorbeeld in de geestelijke wereld; het komt ook overeen met het hermetische gezegde 'Zo boven, zo beneden'. Die overeenstemming met zenuwcellen is begrijpelijk, daar de geest hen nodig heeft om zich met de hersenen en zo met het menselijke lichaam te kunnen verbinden. Dat is alleen mogelijk als de zenuwcel met de geest overeenkomt door een uitbeelding te zijn van zijn geestelijke eigenschappen.
Weliswaar vormen meer celsoorten in het lichaam een magneetveldje, maar alleen dat van zenuwcellen is krachtig genoeg, niet alleen om meetbaar te zijn, maar ook om in wisselwerking te treden met de uitstraling van de geest. Vergeleken met de andere organen zijn de hersenen een uniek orgaan, apart van alle andere. Door sommige hersenfysiologen wordt het een esoterisch orgaan genoemd, waarvan de werking ook na een eeuw wetenschappelijk onderzoek nog niet helemaal wordt begrepen. 12) Dat geldt zeker voor wat betreft het voorkomen van het verschijnsel 'bewustzijn'.

Het ontwaken
's Morgens, vóór het ontwaken, verbindt de geest zich met de hersenen door in de geestelijke wereld naar die plaats te gaan, die overeenkomt met de plaats, waar in de stoffelijke wereld de hersenen zich bevinden. Daardoor komt de magnetische uitstraling van de hersencellen in de ruimte van de ziel, de geestelijke uitstraling van de geest. Wat in de geestelijke wereld de ziel als geestelijke uitstraling van de geest is, komt overeen met wat op aarde de magnetische uitstraling van de hersencellen is. Alleen die twee vermengen zich met elkaar, zij beïnvloeden elkaar; de menselijke geest zelf blijft vrij van de stoffelijke hersenen... maar is wel op 'dezelfde plaats', in de wereld 'naast' deze. De stoffelijke hersenen zijn als het niet-levende immers het tegendeel van de geest als het enig-levende, waardoor de geest zelf zich er niet mee kan verbinden, maar wel zijn uitstraling.
Wat de geest nu uitdrukt in zijn ziel, wordt daardoor ook afgedrukt in het magneetveld van de hersencellen, en omgekeerd, wat in dat magneetveld gebeurt, verschijnt ook in de ziel, waar de geest het kan waarnemen en zich er zo bewust van wordt. Alleen door díe magneetveld-ziel-verbinding kan de wisselwerking tussen geest en hersenen plaatsvinden. Door die verbinding heen kan de geest met zijn geesteshand ook inwerken op de cellen van de hersenschors. Die inwerking vindt echter alleen plaats in het onderdeel van de cel, dat de synaps wordt genoemd.

"De mens die alleen volgens het natuurlijke licht denkt, kan niet begrijpen
dat er in de hemel iets is, waarmee de dingen van de aarde overeenkomen."
Emanuel Swedenborg, Zweedse natuurwetenschapper en mysticus

terug naar de Inhoud

10. De synaps: de plaats van geestelijke inwerking
Over het membraan van het axon wordt de actiepotentiaal voortgeleid naar de volgende zenuwcel; deze bevindt zich in de reeks zenuwcellen, die uiteindelijk naar het centrale zenuwstelsel leidt: het ruggemerg (als het om reflexen gaat) en de hersenen (als de betekenis van zintuiglijke gewaarwordingen moeten worden beoordeeld).
De voortgang van deze zenuwprikkel heeft een 'alles-of-niets' verloop; als deze in gang is gezet, plant die zich uit zichzelf voort (op dezelfde wijze als dat bij licht gebeurt); hierop is alleen een bevorderende of vertragende inwerking van buitenaf mogelijk, bijvoorbeeld door een aangepast stroompje, opgewekt tussen twee in de hersenen geïmplanteerde elektroden.
Aan het einde van het axon wordt de prikkel op een ander neuron overgedragen, maar dat gebeurt op een geheel andere wijze: als de zenuwprikkel over het axon bij een volgende zenuwcel aankomt, bijvoorbeeld in het ruggemerg, dan wordt die in de zogenaamde synaps (de verbindingsplaats tussen twee cellen, van Gr. 'synaptoo': verbinden) op biochemische wijze door middel van neurotransmitters op de volgende cel overgedragen.
Het axon van de voorgaande zenuwcel eindigt in een knopvormige verdikking, de presynaptische eindknop, die aan de voorkant plat is; daar bevindt zich het presynaptische membraan. Daarna volgt het membraan van de volgende cel, het postsynaptische membraan recht onder het presynaptische; tussen beide bevindt zich een smalle ruimte, de synaptische spleet. De membranen van beide synapsdelen vertonen in onwerkzame toestand de rustpotentiaal en raken elkaar niet.

Neurotransmitters
De overdracht van de over het axon aankomende actiepotentiaal, vindt dus niet rechtstreeks plaats van het ene naar het volgende membraan, maar verloopt d.m.v. een aantal biochemische stoffen, de neurotransmitters. Daarvan zijn er tientallen soorten met als bekendste: acetylcholine, dopamine, serotonine, oxytocine, gamma-aminoboterzuur en glutamaat. Deze stoffen worden in de presynaptische eindknop aangemaakt en bevinden zich daar in kleine bolletjes, de synapsblaasjes. In de hersenen zijn verschillende gebieden, waar één van de neurotransmitters een hoofdrol speelt.
De aanmaak van deze stoffen in de hersenen wordt beïnvloed door de geestelijke gemoedsgesteldheid. Geestelijke gevoelens en gemoedsaandoeningen (emoties) bepalen waar in de hersenen de aanmaak van neurotransmitters wordt bevorderd of geremd. Oxytocine komt vrij bij verliefdheid en knuffelen, dopamine bij slagen, adrenaline en cortisol bij angstige gespannenheid, serotonine bij geluksgevoelens.
Het is de geestesgesteldheid, de wijze van denken en voelen van de geest, die in de biochemische toestand van zijn hersenen door middel van het al dan niet vrijkomen van neurotransmitters, tot uitdrukking komt.

De synaps
Een actiepotentiaal verloopt over het axon en komt aan bij de eindknop, vóór een cel van het doelorgaan (een volgend neuron, spier of klier). De naderende actiepotentiaal op het membraan van de eindknop verandert daar eerst nog de Na-concentratie bij het laatste Na-kanaal; maar daarna beïnvloedt de actiepotentiaal de concentratie van calcium-ionen, die rondom de eindknop, aan de buitenkant van het membraan, aanwezig zijn. In plaats van Na-kanaaltjes bevinden zich daar Ca-kanaaltjes in het membraan, die op dezelfde wijze spanningsgevoelig zijn. Als door de naderende actiepotentiaal ter plaatse niet alleen de Na-, maar daarna ook de Ca-concentratie verandert, openen zij zich, waardoor calciumionen de eindknop binnenstromen. Door dit inwendige calcium worden vervolgens enzymen werkzaam, die de bolletjes met de verschillende neurotransmitters naar het presynaptische membraan laten bewegen en ze daar laten leegstromen in de synaptische spleet.
Op het volgende, postsynaptische membraan zitten weer de Na-kanalen, maar nu met een van de transmitterreceptoren. Die worden door een geschikte transmitter bezet, die daardoor de Na-kanalen opent, waardoor de depolarisatie van dit membraan volgt en er ook hier een actiepotentiaaltje ontstaat. Als deze op de hele (volgende) cel bij elkaar worden opgeteld en dan voor de hele cel op dat ogenblik een bepaalde drempelwaarde overschrijden, volgt een nieuwe actiepotentiaal bij de hilus aan het begin van de axon van deze cel, waarna over het axon van deze cel de hernieuwde zenuwprikkel wordt voortgeleid.

Welke neurotransmitters op een bepaalde plaats in de hersenen al dan niet de aanleiding zijn voor een nieuwe actiepotentiaal op de volgende cel, wordt - bij een gezónde toestand van de hersenen(!) - beïnvloed door de geestesgesteldheid, de gemoedstoestand van de menselijke geest. Het is de geest die de oorzaak is van de transmitterconcentratie in bepaalde delen van de hersenen en hoe die concentratie verandert, en die zo beïnvloedt, of de nieuw opgewekte zenuwprikkels een remmende of bevorderende werking gaan uitoefenen op de werkzaamheid van andere neuronen in de hersenen.
De levenswijze en levensbeschouwing bepalen - naast de gezondheid en de levensomstandigheden - mede de gemoedstoestand van de geest en daarmee de verhoudingen van de neurotransmitters in de hersenen.

Alle neuronen in het zenuwstelsel werken op deze wijze als optellende en aftrekkende, bevorderende en remmende, biochemische rekenmachientjes. Aangezien het neuron de bouwsteen is van het gehele zenuwstelsel, is ook dit orgaan als geheel als een rekenmachine werkzaam, die door de geest wordt bediend. De signaaloverdracht in dat orgaan is van eenvoudige aard, het kent slechts actiepotentialen en exiterende (bevorderende) en inhiberende (remmende) postsynaptische potentialen, die voor de verwerking van miljoenen signalen zorgen: ook het zenuwstelsel is daardoor te beschouwen als een informatieverwerkende, biologische rekenmachine, die door de geest wordt bestuurd... wat mogelijk is doordat de hersenen wat opbouw en werkzaamheid betreft een stoffelijke weergave zijn van de eigenschappen van de menselijke geest, die vanuit de geestelijke wereld zijn hersenen in het stoffelijke lichaam bestuurt.

In tegenstelling tot de rest van de zenuwcel, volgen de Ca-kanalen in de presynaptische eindknop niet het 'alles-of-niets'-principe; zij zijn gevoelig voor:
- de actiepotentialen die over het eigen axon aankomen;
- kunstmatige elektrische stroompjes tussen twee elektroden in het hersenweefsel, die daar de Ca-concentratie veranderen;
- transcraniële magneetvelden van buiten de schedel die in hersenweefsel stroompjes opwekken in de vorm van de zwerfstromen van Foucauld en daardoor de Ca-concentratie veranderen 14);
- transcraniële elektrische velden die hetzelfde doen;
- de inwerking van de menselijke geest bij het wakker worden 8)
- en voor inwerking door de wilskracht tijdens de geestelijke werkzaamheid overdag.

Fijnregeling
Op deze wijzen kan de transmitterafgifte in de synaps worden beïnvloed en daardoor een nieuwe actiepotentiaal in het volgende neuron worden opgewekt. Als de actiepotentiaal van de eerste zenuwcel namelijk de synaps bereikt, bewegen de blaasjes zich onder invloed van Ca-ionen en het geactiveerde enzym naar het presynaptische membraan; zij dringen erin door, openen zich en laten de transmitterstof in de synaptische spleet uitstromen. Aan de overzijde op de receptoren van het postsynaptische membraan aangekomen, veroorzaken zij beperkte depolarisaties: exiterende postsynaptische potentialen (EPSP's) genoemd. Hoe hoger de frequentie is waarmee prikkels over het axon op de eindknop aankomen of hoe krachtiger de geest op een bepaalde plaats in de hersenen inwerkt, hoe meer door de bolletjes hun verschillende transmitterstoffen worden uitgescheiden en hoe uitgebreider de depolarisatie van het membraan van de cel onder de spleet zal plaatsvinden.
De tweede zenuwcel telt alle EPSP's die op het membraan plaatsvinden (ook die van alle andere synapsen op dezelfde cel) bij elkaar op en pas als een bepaalde drempelwaarde wordt bereikt, ontstaat er een volgende actiepotentiaal en wordt er over het axon van de tweede cel een zenuwprikkel doorgezonden. Naast bevorderende bestaan er ook remmende transmitterstoffen, die inhiberende postsynaptische potentialen (IPSP's) veroorzaken doordat zij alleen de kaliumionkanalen openen, waardoor een remmende hyperpolarisatie ontstaat; deze signalen worden door de tweede zenuwcel afgetrokken.

Evenals het voorgaande axon volgt de volgende zenuwcel weer de 'alles-of-niets'-wet, i.t.t. de synaps. Daardoor zijn de synapsen door de verschillende soorten transmitterstoffen en de wisselende hoeveelheden die kunnen worden uitgescheiden, de plaatsen in de hersenen, waar een nauwkeurige fijnregeling van de hersenwerkzaamheid door de geest mogelijk is, zodat ingewikkelde, samengestelde bewegingen kunnen worden uitgegevoerd, zoals bijvoorbeeld bij spreken, schrijven en het gevoelvol bespelen van een muziekinstrument, het geval is.
De synapsen zijn overal in de hersenen rijkelijk aanwezig (wel duizend per zenuwcel) en door hen - door de ziel heen - te beïnvloeden, is de geest in staat de eigen licht- en warmtetoestand, samenhangend met gedachten, gevoelens en besluiten, in zichzelf als die bolvormige wolk, in zijn geheel over te brengen op de halfronde vorm van de hersenen. De hersenwerkzaamheid in ruimtelijke zin is daardoor een nauwkeurige afdruk van de werkzaamheid in de geest als bolvormige wolk.
Vervolgens kunnen met de geesteshand bepaalde plaatsen in de hersenen worden benadrukt voor het uitvoeren van bepaalde uitspraken of handelingen.

terug naar de Inhoud

11. De transcraniële magnetische stimulatie
Zoals beschreven is het verloop van de actiepotentiaal over het membraan niet een elektrische stroom, maar een elektrobiochemisch proces, waarin het membraan in de lengterichting door een snelle golfbeweging voortgaand wordt ontladen en weer opgeladen. Een elektrische stroom is in wezen een stroom van elektrisch geladen deeltjes (bijvoorbeeld elektronen, maar ook ionen); dat proces vindt in feite alleen plaats in de natriumion- en de kaliumionkanalen tussen de binnen- en buitenkant van het membraan.
Dat de golf van depolarisaties die over de cel en het axon verloopt daardoor toch elektrische eigenschappen heeft, wordt aangetoond door het magnetische veld dat om een bundel actieve neuronen wordt opgewekt. De sterkte van dit veld is zodanig, dat het door de schedel heen kan worden gemeten en met een magneto-encefalogram (MEG, te vergelijken met een elektro-encefalogram: EEG) kan worden weergegeven.

Het omgekeerde gebeurt op kunstmatige wijze door de transcraniële magnetische stimulatie (TMS). Door een stroom te sturen door een apparaat met twee cirkelvormige spoelen die in de vorm van een 8 met elkaar zijn verbonden, kan een afgeknot, 'kegelvormig' magneetveld worden gevormd. Wordt dit apparaat boven de schedel gehouden (zie afbeelding), dan dringt het kegelvormige magneetveld door tot in de hersenschors en beïnvloedt daar de werkzaamheid van een groep neuronen op de plaats van de synaps.
Door de aanwezigheid van het magnetische veld worden rondom de neuronen stroompjes opgewekt, waardoor zij op dezelfde wijze worden geactiveerd als gebeurt door een elektrische stroom tussen twee elektroden. Afhankelijk van de frequentie van het magneetveld wordt de werking van de neuronen door depolarisatie van het membraan gestimuleerd of door hyperpolarisatie geremd.

De plaats waar het magneetveld invloed heeft op de werkzaamheid van de neuronen, is zoals beschreven ter hoogte van de synaps en in het bijzonder op het presynaptische membraan van de eindknop; daar ligt fysiologisch gezien de enige mogelijkheid het membraanpotentiaal van de ene zenuwcel regelend te beïnvloeden en een actiepotentiaal in de volgende cel op te wekken. 9) Daar kan het magneetveld plaatselijk de Ca-ionenconcentratie veranderen door het opwekken van zwerfstromen. Daardoor openen de calciumkanalen zich, waarna de bolletjes met neurotransmitters hun inhoud in de synaptische spleet afgeven.
Afhankelijk van de vrijgemaakte hoeveelheid door de kracht van het magneetveld en van het soort transmitter in de synaps, ontstaan er op het tegenoverliggende membraan van het volgende neuron de exiterende of inhiberende postsynaptische potentialen. Het gevolg daarvan is dat het neuron, na optellen en aftrekken al dan niet over het eigen axon een nieuwe actiepotentiaal afgeeft en dat even daarna het met deze zenuw verbonden orgaan, bijvoorbeeld een spier, in beweging komt.

Naast de transcraniële magnetische stimulatie (TMS) wordt ook gebruik gemaakt van transcraniële elektrische stimulatie (tDCS - transcranial Direct Current Stimulation); ook daarmee kan een wisselwerking met de hersenschors tot stand worden gebracht middels elektrische velden (maar weinig selectief) en kan de werkzaamheid van groepen neuronen worden bevorderd of geremd. Met tACS (transcranial Alternating Current Stimulation) worden de natuurlijke alfa-golven in de hersenen nagebootst, waardoor bijvoorbeeld de mogelijkheid om zich denkend uit te drukken, wordt bevorderd. 10)

terug naar de Inhoud

12. De geestelijke inwerking - het wakker worden en de wilskracht
Het hierboven beschreven kegelvormige magneetveld van de achtvormige spoel, bootst op kunstmatige wijze de geesteshand na. De geesteshand is een krachtuitstulping van de werkzame geest, die door de eigen uitstraling, de ziel, beweegt om ergens in de schors een willekeurige werking teweeg te brengen. Dit verschijnsel nam ik bij een andere persoon waar met het geopende geestesoog.
Zoals de onderzoeker met het magneetveld van het apparaat kunstmatig van búitenaf de werking van bepaalde neuronen in de schors beïnvloedt en zo bijvoorbeeld de hand laat bewegen (maar nog onbeheerst), zo bewerkt de geest met de geesteshand op natuurlijke wijze van bínnenuit de neuronen in de hersenschors, maar dan uiterst verfijnd en is daardoor bijvoorbeeld in staat het Vioolconcert van Beethoven te spelen (dat bekendstaat als een moeilijk te spelen stuk).
Dat het de samenwerking van vele miljarden neuronen vanuit verschillende gebieden van de hersenen zou zijn, die dit meesterlijke muziekwerk op de viool ten gehore zou brengen, lijkt mij een ongerijmdheid.

Wat in de hersenen gebeurt als een geoefende geest inwerkt op de eindknopjes van de axonen op een bepaalde plaats in de schors, is te vergelijken met wat er in het oog gebeurt. In het oog werkt licht als elektromagnetische straling in op de netvliescellen achterin het oog. Die cellen zijn in feite hersenweefsel(!); het netvlies is oorspronkelijk een uitstulping van de tussenhersenen (terwijl de oogbol uit de huid is ontstaan); de hersenen treden daardoor in de ogen als het ware naar buiten. In de netvliescellen bevindt zich het lichtgevoelige eiwit rhodopsine, dat in staat is de impuls van fotonen in een zenuwprikkel om te zetten door depolarisatie van het membraan. Zoals het netvlies als hersenweefsel in het oog is ingesteld op de inwerking door licht, zo zijn de hersencellen in de schors ingesteld op de inwerking van de wilskracht door de geesteshand.

Waken en slapen: de prefrontale lobben en de reticulaire formatie in de hersenstam
Bij het wakker worden verbindt de geest zich vanuit de geestelijke wereld met de hersenen van het lichaam, dat door de geest in de stoffelijke wereld is achtergebleven bij het inslapen; dat laatste wordt veroorzaakt doordat de geest uittreedt, waarna het líchaam 'in slaap valt' (letterlijk: slap wordt). Hersenfysiologisch onderzoek heeft uitgewezen, dat de werkzaamheid van de hersenschors bij het ontwaken uit een narcose (een kunstmatige slaap), begint in de prefrontale lobben in het voorhoofd. 8) Bij de mens zijn deze lobben als de laatste stap in de stoffelijke evolutie op uitgebreide wijze tot ontwikkeling gekomen.
Van daaruit worden de cellen van de reticulaire formatie in de hersenstam (in de middenhersenen onder de tussenhersenen) in werking gezet en van hieruit het gehele centrale en perifere zenuwstelsel (evenals organen zoals hart en longen). Daarmee hangt de toestand van waakzaamheid samen, de toestand zich bewust te zijn van de aanwezigheid in de stoffelijke wereld overdag. Door de werkzaamheid van het zenuwstelsel bereiken zintuiglijke gewaarwordingen - middels de hersenschors en de ziel - de geest, waardoor de opmerkzaamheid en daardoor het zich bewustzijn van de geest in deze wereld, wordt gewekt en gaande gehouden.
De hersenstam met de reticulaire formatie is het oudste gedeelte van de hersenen; alle levende wezens die bewustzijn vertonen, beschikken er over. In dit gebied wordt het waak/slaapritme geregeld, afhankelijk van de mate waarin de geest zich met de hersenschors verbindt: tijdens de bewuste toestand overdag is die min of meer volledig, tijdens de slaap gedeeltelijk; de verbondenheid is dan zodanig, dat vanuit het verlengde merg in de hersenstam het lichaam in leven wordt gehouden, als de geest is uitgetreden tijdens de slaaptoestand, maar met een etherisch levenskoord met de hersenen verbonden blijft.

Door de in zichzelf opgewekte wilskracht en door het denken, is de geest niet alleen in staat richting te geven aan de geesteshand als krachtstroom in zichzelf, maar ook in de uitstraling van zichzelf, de ziel. Door deze gerichte krachtstroom kan de geest zich niet alleen verbinden met een inhoud uit de bewustzijnsruimte om de geest heen of uit het geestelijke geheugen dat in die uitstraling aanwezig is, maar ook met bepaalde gebieden van de hersenschors. Door namelijk met deze krachtstroom op de hersenschors in te werken, kan de geest zich door het lichaam heen naar buiten richten en handelend optreden in de stoffelijke wereld, kan de geest zich uitdrukken, iets gaan uitvoeren of ergens een invloed op uitoefenen.
De gerichte werkzaamheid die de geest met de geesteshand in zichzelf en in de eigen binnenwereld verricht, is het vermogen te 'handelen' of iets in zichzelf te 'behandelen' of er een 'verhandeling' over te geven. Met de geesteshand als de gerichte stroom van geestkracht in de eigen uitstraling, is de geest in staat zich met een geheugeninhoud te verbinden door eraan te willen denken. Doordat het scheppende denken een lichtvorm tot gevolg heeft, verschijnt de geesteshand als een zichtbare stroming van licht in de geest en in de ziel. De geesteshand is het vermogen die inhoud te 'grijpen' door zich ermee te verbinden en naar zich toe te halen, het is het vermogen een geheugeninhoud 'op te diepen'. Het is vervolgens de mogelijkheid die inhoud 'voor zich te stellen' en in zichzelf te 'begrijpen' en zo nodig weer 'van zich af te zetten' in de uitstraling; maar ook om die op de hersenschors af te drukken en naar buiten toe uit te spreken of in een handeling om te zetten.

De ruimte om de geest is eerst de eigen geestelijke binnenwereld - de ziel - en daarna in dit bestaan de stoffelijke buitenwereld; met die buitenwereld kan de geest alleen door de ook stoffelijke hersenen, spieren en zintuigen van het lichaam in aanraking komen. De geest kan gedachten en gevoelens, die in zichzelf door te denken en te voelen zijn gevormd, naar buiten toe uiten en door de hersenen heen in een uitspraak of lichamelijke houding of handeling verstoffelijken, door die middels het lichaam vorm te geven in de buitenwereld. De geest drukt daartoe het innerlijke beeld van de uit te voeren uitspraak of handeling met de geesteshand af op de daarvoor gevoelige gebieden van de hersenschors, waarna ook de stoffelijke hand - als een rechtstreekse uitdrukking van de geestelijke - in beweging komt.
Het beeld van de geest als de bolvormige wolk van licht en warmte, waaromheen de ziel als uitstraling zich bevindt en waaruit de geesteshand als uitstulpingen van licht te voorschijn komt en zich weer terugtrekt, wordt zoals gezegd volkomen natuurgetrouw weergegeven door de zon. De zon straalt om zich heen licht en warmte uit (de corona), maar stoot ook zonnevlammen (protuberansen) uit: magnetische krachtvelden die energie in de vorm van licht uitstulpen en weer naar de zon terugvoeren. Wie een goed beeld van de werkzame geest en de ziel wil krijgen, kan de zon en zijn lichtstralen als voorbeeld nemen.

De geesteshand als geestelijke eigenschap komt in de stof rechtstreeks tot uitdrukking door het verschijnsel dat neuronale plasticiteit (vormbaarheid) van hersencellen wordt genoemd. Deze eigenschap houdt in, dat er nieuwe uitlopers vanuit de cel (in de vorm van dendrieten) worden gevormd, wanneer de omstandigheden dat nodig maken. Dit treedt bijvoorbeeld op bij leerprocessen; als de geest iets nieuws leert, ontstaan er in de hersenen nieuwe netwerken van hersencellen, doordat zij nieuwe uitlopers vormen die contact maken met andere cellen binnen het netwerk (het gaat daarbij om vele duizenden uitlopers).
Van de witte bloedlichaampjes zijn het de macrofagen die zich voortbewegen en zich voeden met behulp van schijnvoetjes (pseudopodia). Dit zijn uitstulpsels die voortdurend uit de cel worden uitgestoken en weer worden ingetrokken. Met zo'n uitstulpsel wordt een bacterie omhuld en ingesloten in de cel, waarna die wordt verteerd. Andere eencelligen die schijnvoetjes vormen zijn amoeben (van Grieks 'amoibe', zonder vaste vorm, maar steeds veranderend), terwijl bacteriën in staat zijn uitsteeksels in de vorm van haren te vormen waarmee zij zich vasthechten. In het plantenrijk zijn het de pollen, die, eenmaal op de stempel van de juiste bloem aangekomen, een uitstulpsel vormen (de stuifmeelbuis) waardoor de erfmassa naar de eicel wordt gebracht. Dit zijn verschijnselen in de natuur die een weergave zijn van de uitstulping van de geesteshand uit de geest als bolvormige wolk van licht en warmte.

terug naar de Inhoud

13. Het uitdrukken van gedachten en gevoelens in het gedrag
De geest kan in de ruimte van zichzelf als bolvormige wolk over een bepaald onderwerp een gedachte of gevoel vormen en die naar buiten toe tot uitdrukking willen brengen in een uitspraak of handeling. Het doen van een uitspraak verloopt als volgt: met de wilskracht drukt de geest het lichtbeeld van een gedachte - na het met een gevoel van vertrouwen te hebben verbonden - vanuit zichzelf met de geesteshand door de ziel heen op de hersenschors af op de plaats van het spraakcentrum (centrum van Broca, bij rechtshandigen op de frontale schors aan de linker zijkant van het voorhoofd). Vandaaruit kan die gedachte met behulp van de spieren van de longen, het strottehoofd en de mond in de ruimte van de stoffelijke wereld met woorden in de vorm van luchttrillingen tot klinken worden gebracht.
Wil de geest in de buitenwereld een handeling uitvoeren, dan gebeurt het volgende. De geest vormt in de ruimte van zichzelf als bolvormige wolk een besluit in de vorm van een lichtbeeld van de uit te voeren handeling. Met de geesteshand drukt de geest dat beeld door de ziel heen af op dat gedeelte van de bewegingsvelden (motorische velden) waar zich het netwerk van neuronen bevindt, dat samenhangt met die spieren, die voor het uitvoeren van de handeling nodig zijn. Aangezien de hersenen nauwkeurig zijn nagebouwd volgens de eigenschappen van de geest, 4) is de geest in staat de handeling geheel in overeenstemming met zijn of haar bedoelingen te sturen door middel van een afdruk op de juiste plaats op de hersenschors. De ziel en de hersenschors waarin de activeerbare neuronen zich bevinden, vormen beide het raakvlak, waar de wisselwerking tussen geest en lichaam plaatsvindt.

De bewegingsvelden lopen van oor tot oor (vóór de middelste groef) dwars over de schors van de hersenen en vertegenwoordigen alle spieren van het lichaam als een mensachtige vorm van neuronenvelden in de schors (de 'homunculus', het mensje). Daarnaast, maar aan de achterkant (achter de middelste groef) liggen de gewaarwordingsvelden (sensorische velden) met ongeveer zo'n zelfde vorm, waar alle zenuwen eindigen die gegevens doorgeven die door de zintuigen zijn verzameld en naar de hersenen zijn doorgezonden.

terug naar de Inhoud

14. Het opnemen van indrukken uit de buitenwereld
De toevoer van inhouden vanuit de geest naar de schors door de geesteshand, komt overeen (maar dan omgekeerd) met wat er gebeurt bij de toevoer van gegevens vanuit de buitenwereld door de zintuigen heen naar de hersenschors en de ziel, en ten slotte naar de geest.
Wanneer de geest zintuiglijke indrukken uit de buitenwereld in zich opneemt, gebeurt het volgende.
Zintuiglijke indrukken, bijvoorbeeld het beeld van een boom, worden vanuit het zintuig, in dit geval het oog, als een groep zenuwprikkels door de oogzenuw naar de achterzijde van de hersenschors gevoerd. Daar wordt in de visuele schors een netwerk van geactiveerde zenuwcellen gevormd, dat een uitdrukking is van het beeld van de boom in het oog. De prikkels die over de zenuwen zijn aangevoerd, komen als actiepotentialen in dat netwerk aan. Vervolgens ontstaat in de schors om de cellen van het netwerk heen een magnetisch veld, veroorzaakt door de beweging door het membraan heen van de ionen als elektrisch geladen deeltjes. De vorm van het magnetische veld dat door dit netwerk is opgewekt, vertegenwoordigt nu op elektromagnetische wijze het beeld van de boom.
De ziel als de uitstraling van de geest gaat op die plaats met dat magnetische veld door inductie (Latijn 'inducere': inleiden, invoeren) meetrillen, waardoor in de ziel een zielebeeld van de boom wordt gevormd, in de vorm van een geestelijk lichtbeeld. De ziel doet dienst als overdrachtsmiddel, want pas dit lichtbeeld kan door de geest worden opgemerkt en ten slotte bewust worden waargenomen, als de geest zich heeft voorgenomen de boom te willen zien. De geest 'neemt' dan met de geesteshand het zielebeeld van de boom 'in zich op', 'neemt die waar (dat gegeven beeld) in zich op' door zich vormbaar daarvoor open te stellen; het beeld wordt zo 'ge-innerd' in de geest, waardoor het een lichtbeeld ín de geest zelf wordt. Door deze innerlijke handeling komt de geest in de geestestoestand, zich bewust te zijn van de boom in de buitenwereld. Door het zielebeeld 'als waar in zich op te nemen', krijgt de geest weet van het uiterlijke beeld van de boom in de buitenwereld; het 'zich bewustzijn' is een geestestoestand die door 'waar-neming' wordt veroorzaakt en die uitsluitend binnen de geest kan bestaan, niet in de hersenen.

Als door de zintuigen en de zenuwen heen een hoeveelheid kennis in de vorm van zenuwprikkels in de hersenschors is aangekomen, wordt daar een bepaald netwerk van geactiveerde hersencellen gevormd, dat met die kennis overeenkomt (engram); de toestand van dat netwerk wordt enerzijds in de schors in het stoffelijke deel van het geheugen vastgelegd en het zielebeeld van die kennis wordt anderzijds in het geestelijke deel van het geheugen in de ziel bewaard. Het stoffelijke en geestelijke deel van het geheugen hangen steeds met elkaar samen. Later kan dit beeld en het bijbehorende netwerk weer worden opgehaald uit het geestelijke en stoffelijke geheugen en vervolgens worden 'her-innerd' in het innerlijke van de geest, wanneer die zich er weer bewust van wil worden.
Doordat bij een jong kind de schors nog niet volgroeid is, kunnen in de eerste jaren nog geen herinneringen in de schors worden bewaard, maar wel in het geestelijke deel van het geheugen. Daardoor zijn jonge kinderen al vanaf een paar maanden in staat de gezichten van hun ouders/verzorgers te herkennen. Pas als de schors helemaal is aangelegd en er wat het geheugen betreft een samenwerking mogelijk is tussen geest en hersenen, ontstaan er geheugeninhouden die men zich ook op latere leeftijd kan herinneren. Maar in het geestelijke deel ligt toch alles vast, wat de kindergeest in de eerste jaren van die belangrijke begintijd heeft meegemaakt (en dat kan van daaruit invloed blijven uitoefenen op de gemoedsgesteldheid nu).
In de toestand van uittreding blijkt, dat de geest - los van het lichaam - zich alles kan herinneren, doordat dan kan worden geput uit het geestelijke deel van het geheugen, dat zich in de eigen uitstraling, de ziel bevindt, die altijd bij de geest blijft.

De menselijke geest ziet de buitenwereld als een afbeelding daarvan in de binnenwereld van de ziel. De afbeelding van de buitenwereld wordt als een reeks zenuwprikkels vanuit de zintuigen eerst als een netwerk in de hersenschors gevormd en daarna in de ziel als lichtbeelden afgedrukt. De geest kijkt niet zelf door de stoffelijke ogen heen in de buitenwereld (dat lijkt wel zo, maar de ogen zijn alleen de opnemende camera's), maar kijkt met het geestesoog naar de volkomen natuurgetrouwe en ook ruimtelijk overeenkomende afbeelding van de buitenwereld in de eigen binnenwereld (de ziel is a.h.w. de monitor, die met de camera, het oog, is verbonden en de geest kijkt naar die inwendige monitor).
Dat deze toestand niet wordt beseft, komt doordat men zich (nog) niet (voldoende) bewust is van zichzelf als geest en zich (nog teveel) vereenzelvigt met deze stoffelijke wereld. 13) Wie het vergund is geweest de werkelijkheid van deze samenhang te doorschouwen, is zich voortdurend bewust van de zelfstandigheid van zichzelf als menselijke geest in zijn eigen binnenwereld, die van daaruit naar de omgeving in deze stoffelijke wereld kijkt.
De menselijke geest bevindt zich in de ruimte van het voorhoofd en kijkt met het geestesoog naar achteren. Vandaar dat het beeld dat door de ooglens in de stoffelijke ogen valt in de hersenen wordt omgekeerd, rechtop wordt gezet, zodat de geest de ruimtelijke verdeling in links en rechts, boven en onder toch goed ziet. Met deze omstandigheid hangt ook samen dat het geluid, dat in het rechteroor binnenkomt, grotendeels naar de linkerkant van de hersenschors wordt geleid en omgekeerd. Dat heeft tot gevolg dat de geest met het geestesoor het geluid toch uit de juiste richting waarneemt.

terug naar de Inhoud

15. De ingeving
In overeenstemming met de wisselwerking, zoals die bestaat tussen de geest met zijn ziel aan de ene kant en de hersencellen met hun gezamenlijke magneetveldjes aan de andere kant, bestaat die ook tussen de menselijke geest met zijn ziel (op aarde) enerzijds en de geest van de geestelijke begeleider - in de geestelijke wereld - met zijn of haar uitstraling (ziel) anderzijds. Door deze wisselwerking tussen beide zielen, ontstaat de ingeving van gedachten en voorgevoelens overdag, en van betekenisvolle dromen 's nachts.
Als de geestelijke begeleider in de geestelijke wereld (de hemeling) de mens op aarde (de aardling) iets wil meedelen, gebeurt het volgende (ik beschrijf mijn persoonlijke ervaring hiermee). De begeleider breidt zijn of haar uitstraling uit naar de ziel van de mens op aarde en doordringt die, zodat beiden zich in elkaars sfeer bevinden. Vervolgens denkt de begeleidende geest een denkbeeld (1) en drukt dat af in zijn ziel (2). Daar beide zielen met elkaar zijn verstrengeld, wordt dat denkbeeld tegelijkertijd ook in de ziel van de aardse mens gevormd (2). De geest van deze mens neemt dit beeld (al dan niet duidelijk bewust van dit gebeuren) in zijn ziel waar, waardoor de gedachte ook in de geest van de aardse mens wordt gevormd (3); die ervaart dit gebeuren als een ingeving van een gedachte of een voorgevoel, of als het ontvangen van een betekenisvolle droom.
Hiermee hangt ook het verschijnsel samen dat 'intuïtie' wordt genoemd, van het Latijnse 'intueri': naar binnen turen: het is de ingekeerde waarneming van de eigen binnenwereld. Personen met een persoonlijkheid waarin het ingekeerde waarnemen de nadruk heeft, zijn beter in staat een ingeving van begeleiders op te merken en hebben er ook meer vertrouwen in, dat deze 'plotselinge inval of ingeving' die men krijgt, waardevol is.

De ingeving of voorgevoel is 'telepathie' ('ver-voelen'): een buitenzintuiglijke waarneming die buiten de hersenen om gaat; hierbij is er geen sprake van een wisselwerking tussen geest en hersenen, maar wel van bewustwording. De ziel als geestelijke uitstraling is niet alleen het overdrachtsmiddel tussen de hersencellen en de geest, maar op dezelfde wijze ook tussen twee geesten onderling. De ziel als uitstraling doet dienst als het overdrachtsmiddel en door de ziel heen kunnen geesten elkaar bereiken, ook als beiden zich in deze stoffelijke wereld bevinden: dat is bij een ontmoeting het aanvoelen van de persoonlijkheid van de ander en het is de vreugde die ontstaat, als twee geliefden zich in elkaars nabijheid bevinden: zij ervaren elkaars uitstraling, de zielsverbondenheid.
In de geestelijke wereld is de rechtstreekse overdracht van gedachten en gevoelens naar elkaar de gebruikelijke wijze om met elkaar in verbinding te staan en mededelingen te doen.
De geest zelf is niet voor anderen doordringbaar - de geest zelf is volkomen vrij en blijft altijd volkomen op zichzelf... maar wel binnen de algeest als de oorsprong ervan.

Langs de weg van ingeving in de ziel heeft de denkende en voelende begeleider de mogelijkheid, zijn gedachte of gevoel ook onmiddellijk in de geest van de aardse mens te vormen, als die - door een vertrouwensband - daarvoor openstaat. Op dezelfde wijze worden ook gevoelens overgebracht als de mens op aarde in bedreigende omstandigheden komt; de begeleider kan op deze wijze op die mens een angstgevoel overbrengen, waardoor die wordt gewaarschuwd en op tijd een juist besluit kan nemen.
Afhankelijk van de geestelijke ontwikkelingstoestand van de mens op aarde, neemt deze de ingeving al dan niet bewust waar en hoort de gedachte dan meer of minder duidelijk in het eigen innerlijk worden uitgesproken door een ijle, geluidloze stem. Op deze wijze verloopt het verschijnsel van het 'horen van stemmen'. Die stem is niet je eigen stem, maar die van een begeleider in de geestelijke wereld.

terug naar de Inhoud

16. Nabeschouwing
In de titel van dit stuk spreek ik van een wisselwerking tussen geest en hersenen. Weliswaar is er sprake van zelfstandigheid van beide en vandaar die 'wisselwerking', maar de hoedanigheid van die zelfstandigheid verschilt aanzienlijk. Door uittredingservaringen is het voor mij duidelijk, dat de hersenen een orgaan zijn zoals alle andere organen van het lichaam die fysiologisch werkzaam zijn; in die zin is het een zelfstandigheid. Het is echter niet meer dan een optellende en aftrekkende rekenmachine; het is de geest die van dat orgaan ('organum' betekent: werktuig) gebruik kan maken om er het lichaam mee te besturen en er gedachten en gevoelens mee te uiten in de buitenwereld. De hersenen zijn niet alleen als hoogste orgaan het besturingsorgaan van de rest van het lichaam, maar de neuronen als de bouwstenen ervan zijn in de schors zodanig tot ontwikkeling gekomen, dat de geest dat orgaan ook kan gebruiken om er zelf het lichaam mee te bewegen (het is te vergelijken met een trekpop) en het te laten spreken zoals dat bij een buikspreker gebeurt: niet het zichtbare lichaam spreekt, maar een verborgen ander... de geest!

Dit gebeuren, dat de geest de hersenen zelfstandig gebruikt om zich ermee uit te drukken, is door hersenfysiologisch onderzoek met fMRI aangetoond. Klik hier voor het verslag van een onderzoek waarin wordt beschreven, dat 'in de hersenen op geheel zelfstandige wijze het besluit wordt gevormd te handelen' ... 'vanuit een vrije keuze'.
In het voorafgaande is beschreven, dat de menselijke geest hiervan de oorzaak is, doordat die als enige over de vermogens beschikt om een 'vrije keuze' te maken. Dit is weliswaar niet het standpunt van de onderzoekers, maar in hun artikel schrijven zij o.a. de zin: "... nu kunnen we zien wat er in de hersenen gebeurt, als 'een mens' ('people', m.a.w. de menselijke geest) een moeilijke keuze moet maken ..." Zij schrijven niet: "Als de hersenen een moeilijke keuze moeten maken."
Het blijkt dus dat zij zelf niet beseffen dat zij met de verwijzing naar het vage 'een mens' (people), het bestaan van de menselijke geest als de beslissende zelfstandigheid toch in hun overwegingen betrekken.

Mystieke ervaringen en uittredingservaringen kunnen door hersenfysiologen in de hersenen met transcraniële magnetische stimulatie worden opgewekt. 15) Zij zijn daardoor de mening toegedaan dat dit het bewijs is, dat alle paranormale, geestelijke verschijnselen als een 'neuronale activiteit' kunnen worden verklaard. Doordat de hersenen echter volkomen in overeenstemming met alle geestelijke eigenschappen zijn gevormd (de menselijke geest heeft vanuit de geestelijke wereld tijdens de gehele evolutie aan de ontwikkeling ervan gewerkt), is het vanzelfsprekend dat zij alle geestelijke eigenschappen in dat orgaan terugvinden. Zij kunnen niet anders... want het is het werktuig van de geest.
De oorzaak van hun eenzijdige opvatting is uitsluitend de keuze van hun uitgangspunt, dat geheel in de stof ligt. Zij zijn zeer zeker van hun zaak, maar hun zekerheid hangt samen met de 'gerustheid van de onbewustheid', de onbewustheid van de geest van zichzelf als de algemene grondtoestand, die samenhangt met het verblijf van de geest in een stoffelijke levensvorm, het lichaam en de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging daarmee. 13) Zij beseffen niet daardoor gevangen te zijn en rond te draaien in hun eigen 'neuronale circuits'.
Wetenschap als een geestelijke onderneming streeft naar het verwerven van betrouwbare kennis door onderzoek te doen naar waarneembare zaken en daar toetsbare gedachten over te vormen. Wetenschap begint met het waarnemen van verschijnselen die onderzoek behoeven, om de betekenis die zij voor de mens kunnen hebben, te begrijpen. Een mens met een onbevooroordeelde en onvooringenomen wetenschappelijke instelling onderzoekt álle verschijnselen, hoe vreemd en onbegrijpelijk zij op het eerste gezicht ook mogen zijn. De houding van hem of haar die een bepaald soort verschijnselen - de geestelijke - ter zijde stelt, omdat zij niet passen in het tot dan toe ontwikkelde wereldbeeld, is onwetenschappelijk. Maar ook deze houding is een verschijnsel dat in de hele geschiedenis van de wetenschappen is terug te vinden en ook in de huidige tijd nog steeds bestaat; men denke aan de wederwaardigheden van Galileo Galileï, John Dalton en Ignaz Semmelweis.
Jung merkte daarover op, dat: "De traagheid is de grootste hartstocht van de mens." En Cicero, Romeinse filosoof (106-43 v.Chr.) had al de ervaring opgedaan dat: "De geest weet zelf niet wat de geest is."

Als natuurwetenschapper heb ik heel mijn leven een groot aantal paranormale ervaringen mogen meemaken en van het begin af aan heb ik er juist naar gestreefd, die met natuurwetenschappen in overeenstemming te brengen. Dat streven heb ik samengevat in het boek Geestkunde, waarin ik op eenvoudige en voor iedereen begrijpelijke wijze de overeenkomsten en samenhang tussen geest en lichaam beschrijf. Maar één van de geestelijke verschijnselen die ik in dit bestaan aantref, is een geestestoestand die ik als de 'onbewuste vereenzelviging' heb beschreven, die echter noodzakelijk is om dit bestaan een leerschool voor de geest te laten zijn. 13) Die toestand is ook de oorzaak van de eenzijdige, op de stof gerichte levenshouding in maatschappij en wetenschap, en de oorzaak van het verschijnsel dat er wetenschappers zijn, die zich geestelijk inspannen om het niet-bestaan van zichzelf als geest te bewijzen. Ik weet daardoor en aanvaard het ook dat slechts weinigen mijn boek ter hand zullen nemen.

terug naar de Inhoud

17. Literatuurverwijzing
1) Wallach et al., Spirituality: The Legacy of Parapsychology; Archive for the Psychology of Religion 31 (2009) 277-308
2) F. van Leeuwen, Geestkunde; 2012, Uitgeverij Boekenplan, hoofdstuk 10
3) J. Rulof, Het ontstaan van het heelal; 1952, Uitg. De Eeuw van Christus
4) F. van Leeuwen, Geestkunde; 2012, hoofdstuk 4, 5
5) F. van Leeuwen, Neurofysiologie als onderbouwing van geesteswetenschappen; Gamma, Tijdschrift van de Stichting Teilhard de Chardin, jrg. 18, nr. 1 en 2
6) J.P. Schadé, De functie van het zenuwstelsel; Het Spectrum, 1968
7) Bernards, J.A. en Bouman, L.N., Fysiologie van de mens; 1976
8) "Escape from Oblivion: How the Brain Reboots after Deep Anesthesia" - Michigan Health Lab
eLife; Medicine, Neuroscience; May 10, 2021; https://doi.org/10.7554/eLife.59525
9) Fitzgerald PB; Fountain S; Daskalakis J (December 2006). "A comprehensive review of the effects of rTMS on motor cortical excitability and inhibition". Clinical Neurophysiology 117 (12): 2584–96.
10) Kristin Sellers, Angel Peterchev, Flavio Frohlich; "Popular electric brain stimulation method detrimental to IQ scores"; in Behavioural Brain Research
11) Wijk, R. van, Bio-photons and Bio-communication; Journal of Scientific Exploration, Vol. 15, No. 2, pp. 183–197, 2001
12) Hersenen en bewustzijn: een moeilijk te doorgronden relatie, in Civis Mundi Digitaal #138 door Piet Ransijn: Bespreking van Jolien Francken en Marc Slors, Bewustzijn. Athenaeum, Polak & Van Gennep, 2023.
13) F. van Leeuwen, Geestkunde; 2012, hoofdstuk 7
14) o.a. Dr. U. Warnke geeft in zijn ‘Therapy with pulsating magnetic fields’ de effecten daarvan aan, waarbij hij benadrukt dat vooral de electromotieve krachten de belangrijkste zijn, doordat die de Ca++ stroom van de cel verandert. Het betreft zowel het Ca++ transport door het membraam naar intracellulair als naar extracellulair.
15) C.M. Cook & M.A. Persinger, 'Experimental Induction of the "Sensed Presence" in Normal Subjects and an Exceptional Subject,' Perceptual and Motor Skills 85 (1987), 683–693.

Dit artikel is eerder verschenen in het tijdschrift Gamma (in 2 delen), tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin; jrg. 19/nr. 2 en 3, 2012
Dit artikel is door mij bijgewerkt naar de jongste bevindingen op dit gebied.

terug naar de Inhoud

terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu

terug naar 'Zo boven, zo beneden', geestgedaante

terug naar het Literatuuroverzicht

terug naar de Tijdschriftartikelen

terug naar het weblog







^