bijna-doodervaring of nabij-de-doodervaring


De menselijke geest heeft gezond werkende hersenen nodig om zich er duurzaam mee te kunnen verbinden tijdens het bestaan op aarde. Vermindert de bloedtoevoer of komt deze helemaal tot stilstand, dan krijgen de hersenen te weinig glucose en zuurstof, waardoor de hersenwerkzaamheid wordt gestoord. Wanneer de hersenwerkzaamheid tot een bepaalde graad verminderd is, kan de geest niet langer in de hersenen blijven en moet die zich ervan losmaken. Dit verschijnsel heet uittreding (door Nederlandse mystici 'uitgeesten' genoemd).
De uittreding kan geleidelijk verlopen. Tijdens het uittreden gaat de geest eerst door de eigen binnenwereld heen, waarin zich het geheugen bevindt dat samenhangt met dit bestaan. Daardoor kan de geest een terugschouw op dit bestaan ervaren. Als de geest los begint te komen van het tijdelijke, aardse lichaam, dan is de geest zelf weer in de toestand van het eeuwige, tijdloze leven. Daardoor kan de gehele inhoud van dat geheugen in één oogwenk worden gezien (zie ook: dromen).

Als de uittreding verder gaat, komt de geest samen met de eigen uitstraling, de geestgedaante, los van het lichaam. Dan is de geestgedaante het voertuig, waarmee de geest zich in de geestelijke wereld kan bewegen. Zolang de levensdraad tussen de geestgedaante en de stoffelijke vorm op aarde blijft bestaan, gaan de hersenen en daarmee het lichaam niet dood. De hersenen blijven, zij het zeer verzwakt, werkzaam, want anders zou de geest niet terug kunnen keren. De ervaringen die de geest tijdens de uittreding opdoet, kunnen later ook alleen worden herinnerd, als de geest ze door de levensdraad heen heeft kunnen afdrukken op de hersenschors.
Door de uittreding komt de geest in de geestelijke wereld en kan vandaar uit eerst ook nog de stoffelijke wereld waarnemen. De geest ziet daardoor wat er met het lichaam gebeurt. Doordat de geest bevrijd is van de remmingen, veroorzaakt door de stoffelijkheid van het lichaam, is de bewustzijnstoestand van een onaardse helderheid en lichtheid. De geest neemt daardoor duidelijk waar, kan alles ongestoord en rustig overdenken en doorvoelen, en als het zelfbewustzijn en de wil krachtig genoeg zijn, ook zelf de geestgedaante bewegen.
Gaat de geest verder, dan volgt in de geestelijke wereld de ontmoeting met geestelijke begeleiders. Dat kunnen de geestelijke broeders en zusters zijn die tot dezelfde groep behoren, verder Gods engelen en ook Jezus, in wie de goddelijke algeest op persoonlijke wijze bij de menselijke geest aanwezig kan zijn. Ook is hier een duidelijk zichtbare grens, maar als die wordt overschreden, is terugkeer naar de tijdelijke wereld niet meer mogelijk.
Al naar de eigen geestesgesteldheid, kan de geest met de ermee overeenkomende werelden worden verbonden: met de werelden van licht en warmte, waar muziek klinkt; en met de werelden van schaduw en kilte, waar gekrijs klinkt. De geest komt thuis in die wereld, die bij de geest en diens geestesgesteldheid hoort.

Slagen de artsen op aarde er niet in de hartwerking, daardoor de bloedsomloop en als gevolg daarvan de hersenwerking weer op gang te brengen, dan raken de hersenen ongeschikt om zich er als geest weer mee te verbinden. De levensdraad breekt, het lichaam gaat dood en de geest 'overlijdt', dat wil zeggen, de geest wordt door de geestelijke begeleiders 'overgeleid' (de oude betekenis van het woord 'overlijden') naar de geestelijke wereld.
Slagen de artsen er wel in de hartwerking weer op gang te brengen, dan neemt de hersenwerking weer toe en kan of moet de geest weer terugkeren, afhankelijk van het lot, de levenssbestemming. Doordat de levensdraad is blijven bestaan, heeft de geest de ervaringen in de geestelijke wereld ook kunnen afdrukken op de hersenschors, waardoor de geest, terug in de stoffelijke wereld, zich deze ervaringen weer kan herinneren. Daar kan de geest op een muur van ongeloof in de omgeving stuiten, die wordt veroorzaakt door de onbewuste vereenzelviging (zie aldaar) van de anderen met het stoffelijke bestaan.
Vanuit de stoffelijke wereld geredeneerd, wordt dit verschijnsel een 'bijna-doodervaring' genoemd, doordat alleen naar het lichaam wordt gekeken. Vanuit de geestelijke wereld geredeneerd, door de ervárende geest zelf, is dit een 'ik blijf leven ervaring', maar voor de onbewust vereenzelvigde geest, die alleen de stoffelijke vorm ziet, is dit een onbegrijpelijke uitspraak. De ermee samenhangende afwijzende houding is er de oorzaak van, dat aan de ondervindingen van de ervárende geest, onterecht voorbij wordt gegaan, terwijl die als een zonderling wordt aangemerkt.

Bij het (echte) overlijden blijkt er vlak na de hartstilstand nog een golf van elektrische werkzaamheid door de hersenen te gaan, die op het EEG zichtbaar is als een 'golf van de dood'. Het gaat daarbij om 'gamma-golven', die in het EEG duiden op een verhoogde werkzaamheid van de geest. Die is er doordat het overlijden een aangrijpende gebeurenis is.
Op dat ogenblik wordt namelijk de levensdraad, de band waarmee de geest met de hersenen is verbonden, verbroken. De geest gaat terug naar huis, naar zijn eigen wereld. Het is die geestelijke ervaring die op het laatst nog even een korte opvlamming van hersenwerkzaamheid tot gevolg heeft.
Neurofysiologen zijn geheel op de stof gericht en hebben geen weet van een geest of een geestelijke wereld. Vandaar dat ze verklaren dat, ook al is het hart gestopt met pompen, er toch nog hersenwerking kan zijn, en daardoor ook bewustzijn. Men voert dit aan als een verklaring voor bijna-doodervaringen, maar dat is ten onrechte, want dit verschijnsel doet zich voor bij de dood, niet bij een bijna-doodervaring; want dan wordt het levenskoord niet losgemaakt.


terug naar de woordenlijst B






^