geest
De geest is het wezen als: dat, wat ís. De geest is de bewuste, vermogende levenskracht. Het woord 'wezen' is het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord 'zijn'; het woord 'het wezen' is de zelfstandige naamwoordsvorm daarvan.
Aan het geestesoog doet de geest als bewuste kracht zich voor als een 'wolk van lichtende warmte', waarbij het licht samenhangt met 'het bewuste' en de warmte met 'de kracht'. Het geestelijke licht en de geestelijke warmte in de werkzame geest bevinden zich in een voortdurende toestand van werveling, beweeglijkheid, levendigheid. Deze beweeglijkheid in de geest is: het leven.
Zowel het licht als de warmte van de geest kunnen in twee, tegenovergestelde toestanden voorkomen: in een vrouwelijke, vormbare en in een mannelijke, zelfvormende toestand. Met deze eigenschappen hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen. Al waarnemend brengt de geest het licht in een vormbare toestand; al denkend brengt de geest het licht in een zelfvormende toestand; al voelend brengt de geest de warmte in een vormbare toestand; al willend brengt de geest de warmte in een zelfvormende toestand. Met deze vermogens kan de geest werkzaam zijn door een onderwerp waar te nemen, het waargenomene in zichzelf te overdenken en te doorvoelen, en daarop afgaande een besluit te willen uitvoeren.
Het woord 'geest' hangt samen met het oude ijslandse woord 'geisa': 'gutsen'; met 'geiser' als een regelmatig werkzame springbron; en met 'gist': het van leven bruisende. Voor het geestesoog ziet de geest er ook werkelijk zo uit. Het woord 'gist' heeft ook de betekenis: het 'wezenlijke'. Het woord 'geest' hangt ook samen met het Gotische woord 'usgeisnan' als datgene, wat kan 'uitgeesten', wat kan uittreden als zelfstandig wezen.
Zijn de geestelijke vermogens binnen de geest evenwichtig werkzaam, dan wordt de beweeglijkheid van het licht en de warmte gekenmerkt door een rustige kracht. Er is een krachtige bewogenheid en tegelijkertijd een diepe innerlijke rust, als de vermogens een geheel vormen van evenwichtig met elkaar samenwerkende en elkaar aanvullende tegendelen.
Door de werkzaamheid van de geestelijke vermogens straalt de geest een krachtruimte om zich heen uit. De geest is de bron van deze krachtruimte, waarbinnen de geest zelf woont. Deze krachtruimte als uitstraling (aura) van de geest, is de ziel. De oorspronkelijke betekenis van het Gotische woord voor ziel, 'salida' is namelijk: woning, onderkomen, zaal.
De samenhang tussen geest en ziel is: de geest is als de bewuste, vermogende levenskracht de krachtbron; de ziel is de geestelijke uitstraling uit de geest als bron. In het begin van de eeuwenoude ontwikkeling is de ziel als geestelijke uitstraling eivormig, maar als de geest in de loop der tijden de eigen geestelijke vermogens heeft leren beheersen, neemt de ziel steeds meer de vorm aan van de geestgedaante. Deze geestgedaante is gevormd overeenkomstig de eigenschappen van de geestelijke vermogens. Het is de gestalte van de mens.
In de astrologie komt de betekenis van de Zon overeen met de geest, in de I Tjing (I Ching) de gezamenlijke betekenis van Tjièn (Qian) en Koen (Kun).
In de literatuur kunnen de volgende omschrijvingen van de menselijke geest worden gevonden, volgens Wim van den Dungen: "Metafysisch kunnen we speculeren over de mogelijkheid van een 'force active' (werkzame kracht; Leibniz), of 'entelechie' (doelgerichte kracht; Aristoteles, Driesch), 'élan vital' (levenskracht; Bergson), 'vitaal principe' (levensbeginsel; Hahnemann), 'creativity' (scheppingskracht; Whitehead), 'morfogenetisch veld' (vormgevend krachtveld; Sheldrake), 'etherisch dubbel' (theosofie), 'chi’ (taoïsme), 'prana' (levenskracht; yoga) of 'vitale kracht'."
terug naar de woordenlijst G
^