geluk


Geluk is een gevoel van welbevinden dat ontstaat, wanneer de menselijke geest een bepaald doel heeft bereikt of een bepaalde taak heeft volbracht. De opzet of het plan is dan gelukt, de geest kan zich vervolgens gerust voelen en die innerlijke gerustheid veroorzaakt het geluksgevoel.
Doordat geluk een gevóel van geluk is, is het een gemoedstoestand ín de geest zelf. Geluk is daardoor alleen in de geest zelf te vinden en de geest kan daardoor alleen volkómen gelukkig zijn, wanneer de geest gelukkig is met zichzelf. Zo niet, dan kan ieder geluksgevoel dat zijn oorzaak heeft in de buitenwereld, ook weer door een oorzaak van buiten worden verstoord en kan de geest niet onbekommerd gelukkig zijn door een bepaald voorval in de buitenwereld.

De toestand van geluk is een toestand van 'gelukkig zijn'. Het werkwoord 'zijn' is weliswaar een hulpwerkwoord, maar het betekent toch dat er iets of iemand wérkzaam moet zijn om die toestand van geluk te bereiken en te handhaven. Werkzaam zijn kan de menselijke geest alleen met behulp van de geestelijke vermogens. Daardoor is de menselijke geest pas helemaal zichzelf, als die erin is geslaagd een bewust en beheerst gebruik te maken van zijn eigen vermogens.
Dat is de toestand van zelfverwerkelijking, waarin alle mogelijkheden van zichzelf een 'werkelijkheid' zijn geworden en de geest erin is geslaagd zijn innerlijke zelfstandigheid de bereiken. Dan is het doel van de geestelijke ontwikkeling bereikt, het is gelukt het doel te verwerkelijken en pas dan kan de menselijke geest zich werkelijk 'gelukkig' voelen.

In het aardse, tijdelijke bestaan is het geluksgevoel min of meer vergankelijk. Daarbij geldt dat hoe meer de geest voor het geluksgevoel afhankelijk is van anderen, van aardse omstandigheden of van bezit of macht, hoe vergankelijker en brozer dat geluk is. Hoe meer de geest echter onafhankelijk is van iemand of iets anders en hoe meer hij dat geluk in zichzelf vindt, hoe duurzamer het geluk is.
Duurzaam geluk vindt de geest door het doel van het bestaan op aarde te verwerkelijken. Dit doel is een bewust en beheerst gebruik te leren maken van de eigen, geestelijke vermogens door zoveel als mogelijk is de wederwaardigheden, die in de loop van de tijd op de geest toekomen, te aanvaarden en te verwerken.
De wezenlijke eigenschappen van zichzelf als geest zijn die geestelijke vermogens. De geestelijke vermogens - het waarnemen, denken, voelen en willen, die kunnen zijn ingekeerd tot zichzelf en uitgekeerd naar buiten - zijn de kerneigenschappen waardoor de geest wordt gekenmerkt. Het enige wat de geest kan doen, is door middel van de werkzaamheid van de eigen, geestelijke vermogens. Deze werkzaamheid moet de geest echter in zichzelf leren ontplooien door de dagelijkse ervaringen te verwerken.
Is de geest erin geslaagd de werkzaamheid van de geestelijke vermogens volledig in zichzelf tot ontwikkeling te brengen, dan heeft de geest zichzelf verwerkelijkt. De geest heeft dan zichzelf tot een werkelijkheid gemaakt, tot dat, wat werkt. De geest heeft dan een ontwikkelingstoestand bereikt, van waaruit hij of zij zelfstandig en uit zichzelf scheppend werkzaam kan zijn.
Het doel van het bestaan als zelfstandige persoon is dan bereikt. Het is gelukt de bijzondere opdracht van de menselijke geest in dit bestaan te volbrengen. Die opdracht is zichzelf te ontwikkelen door zelfstandig keuzes te maken door de eigen vermogens bewust en begeerst te gebruiken. Door die ontwikkeling is de geest geheel zichzelf geworden. Daardoor ontstaat een innerlijke toestand van weerbaarheid tegenover de dagelijkse wederwaardigheden. Er is een innerlijk evenwicht ontstaan, dat door niets meer kan worden verstoord en mocht dat toch nog eens gebeuren, dan is dat evenwicht ook snel weer hersteld. Met die innerlijke evenwichtstoestand van zichzelf voelt de geest zich blijvend gelukkig.

In de zichzelf geworden geest is de werkzaamheid van de tot ontwikkeling gekomen vermogens herkenbaar als het geweten en de deugden. De vermogens komen in het gedrag tot uiting als de zin voor schoonheid van het waarnemen, het streven naar wijsheid van het denken, de liefde van het voelen en de vastberadenheid van het willen. De uitgekeerde instelling doet zich voor als gemeenschapszin, de ingekeerde als bezonnenheid. Dit zijn de eigenschappen van de gelukkige geest.
Doordat de geest de eigen vermogens bewust en beheerst heeft leren gebruiken, heeft de geest een volstrekt vertrouwen gekregen in zichzelf. Dit gevoel van zelfvertrouwen is de grondslag van een duurzaam geluksgevoel.
Het enige wat de geest aan het einde van het tijdelijke bestaan mee kan nemen naar de geestelijke wereld, is de ontwikkelingstoestand van zichzelf, van de eigen, geestelijke vermogens. Daardoor kan ook alleen geestelijke ontwikkeling als het bewust en beheerst gebruik leren maken van de geestelijke vermogens, een blijvende zin aan het tijdelijke bestaan op aarde geven en voor duurzaam geluk zorgen. Ieder geluk dat afhankelijk is van tijdelijke zaken gaat altijd gepaard met een - al dan niet verdrongen - angst dat tijdelijke eens te zullen verliezen of los te moeten laten, wat het geluksgevoel onzeker maakt en daardoor verstoort.

Is de geest er, naast de ontwikkeling van de geestelijke vermogens, ook in geslaagd de hereniging met zijn of haar geestelijke begeleiders in de geestelijke wereld tot stand te brengen, dan is de geest volkomen zelfstandig geworden. De geest is dan in zichzelf gelukkig geworden doordat het uiteindelijke doel, de geestelijke zelfstandigheid én de hereniging met de grondslag, is bereikt. De geest is voor het geluksgevoel daardoor onafhankelijk geworden van wie of wat ook in de tijdelijke wereld, doordat de geest zijn of haar grondvest heeft gevonden in zichzelf en in de oorsprong van zichzelf, God als de algeest.


terug naar de woordenlijst G






^