hypnose
Bij hypnose (Grieks hupnos: slaap) is door de overheersende geestelijke inwerking (2) van de hypnotiseur (1) een gedeelte van de geestgedaante van de proefpersoon uitgetreden uit het lichaam, met name uit het hoofd. Het 'hoofd' van de geestgedaante wordt door de invloed van de hypnotiseur scheef gehouden, waardoor de gehypnotiseerde persoon (3) de macht over de hersenschors en daardoor over het lichaam verliest, en de hypnotiseur die macht kan overnemen.
Er ontstaat een tussentoestand, doordat de hersenschors zich nu in de uitstraling van beide geesten bevindt, waarbij die van de hypnotiseur overheerst. Daardoor kan de gehypnotiseerde nog wel naar de hypnotiseur luisteren, antwoorden en diens bevelen opvolgen; ook kan die opdrachten ontvangen en in het geestelijke gedeelte van het geheugen opslaan om ze later uit te voeren.
De hypnotische geestestoestand is te vergelijken met die van de 'ingeving' (zie aldaar). Bij de ingeving is de invloed van de ingever, de begeleidende geest in de geestelijke wereld, er echter juist op gericht de persoonlijke vrijheid van de ontvanger te bewaren. Er wordt wel een gedachte of gevoel ingegeven in de ziel, maar de betreffende persoon moet voor zijn geestelijke ontwikkeling de vrijheid hebben zélf een keuze te kunnen maken daar al dan niet iets mee te doen.
terug naar de woordenlijst H
^