ik
Het woord 'ik' is een persoonlijk voornaamwoord, dat wordt gebruikt om de persoon aan te duiden.
Het woord 'ik' is daardoor een bijzonder woord. Het is een woord dat alleen door de menselijke geest zélf kan worden gebruikt en dat alleen kan worden gebruikt om zichzelf als de persoon (de menselijke geest) aan te duiden.
Het is het enige woord dat onmiddellijk terugverwijst naar de bron, de geest, waarin dat woord door te denken is gevormd en tot klinken is gekomen, en van daaruit door de mond naar buiten toe is uitgesproken. In geestkunde is dit de enige en daardoor eenduidige betekenis van dit woord.
In sommige levensbeschouwingen is het gebruikelijk geworden aan het woord 'ik' nog een andere betekenis toe te kennen. Het woord 'ik' heeft daardoor meerdere betekenissen gekregen, wat verwarring schept. Er wordt over gesproken alsof het een bepaalde zelfstandigheid zou zijn en wordt daarom behandeld als een zelfstandig naamwoord in de vorm van 'het ik'. Bovendien wordt er aangenomen dat er meerdere 'ikken' zouden kunnen zijn. Ten slotte wordt ervan uitgegaan dat er naast een 'ik' ook nog een ander soort 'ik' zou bestaan, dat met een hoofdletter wordt geschreven: het 'Ik'.
De oorzaak van dit verschijnsel is de aanvangstoestand van onbewuste vereenzelviging van de menselijke geest met dit stoffelijke bestaan. De geest is in die toestand onbewust van zichzelf en onbewust van de eigen geestelijke zelfstandigheid en werkzaamheid. De geest is zich wel bewust van de waarnemingen die worden gedaan, maar niet van zichzelf als waarnemende geest. De geest lijkt in die toestand op het oog, dat al ziende zichzelf niet ziet. De geest is zich in die toestand wel bewust van de gedachte die wordt gevormd, maar niet van zichzelf als denkende geest, die achter de gedachte staat en die de gedachte als een innerlijk lichtbeeld in zichzelf vormt.
Door de toestand van onbewuste vereenzelviging gaan aandacht en toewijding vanuit de geest op in het vóórtbrengsel van de geest: de gedachte. Die gedachte wordt daardoor de werkelijkheid... en de geest blijft zelf als een leegte onbekend voor zichzelf, doordat aandacht en toewijding eruit zijn verdwenen. De geest heeft aandacht en toewijding op de gedachte overgedragen.
Bovendien is door de onbewuste vereenzelviging met het stoffelijke bestaan iets pas echt een werkelijkheid, als het een stoffelijke vorm heeft gekregen. Datzelfde geldt voor woorden. Door de onbewuste vereenzelviging staat de geest niet stil bij het feit, dat de geest zelf de scheppende zelfstandigheid is die in zichzelf de denkbeelden vormt samen met de klanken, die er als woorden mee samenhangen. De gedachten en woorden krijgen door de onbewuste vereenzelviging pas werkelijkheidswaarde als ze in de tijdelijke wereld tot klinken worden gebracht door ze uit te spreken; en dat geldt in het bijzonder als ze op papier worden afgedrukt - dat vergroot de overtuigingskracht dat het om iets gaat wat werkelijk is.
Door de levenservaring die de geest tijdens het verblijf in het stoffelijke bestaan opdoet, groeit bij sommigen de gedachte dat er toch zoiets als een innerlijke zelfstandigheid moet zijn, die de kern, het hart van de mens is. Dat dit gebeurt is ook de bedoeling van dit bestaan! De tot een vorm van zelfbesef komende geest tracht die bevinding onder woorden te brengen om het denkbeeld van zichzelf tot een bespreekbare voorstelling te maken. Door de onbewuste vereenzelviging en het daarmee samenhangende ongeloof van de anderen, wordt er gekozen voor een woord, waarvan iedereen aanvoelt dat dat woord naar iets wezenlijks in de mens verwijst: 'ik'.
Alle geesten bevinden zich echter in een ontwikkelingstoestand, die wordt gekenmerkt door een zekere onvolmaaktheid, want anders zouden deze geesten niet op aarde zijn. Het woord 'ik' wordt daardoor verbonden met deze onvolmaakte toestand; daardoor heeft het een onbeheerste, driftmatige betekenis gekregen. Daarnaast moet er toch ook een woord zijn, dat de volmaakte toestand aanduidt. Die mogelijkheid wordt nu weergegeven door het woord 'ik' met een hoofdletter te schrijven: 'Ik'. Ook wordt wel gekozen voor het Latijn en gesproken over 'ego' en 'Ego', of er wordt gesproken over het 'lagere ik' en het 'hogere ik' of het 'kleine ik' en het 'grote ik', terwijl ook de onderscheiding 'ik' en 'bovenik' voorkomt.
Wat vervolgens plaatsvindt is: zelfoverdracht. Door de toestand van onbewuste vereenzelviging draagt de geest het eigen vage zelfbesef ('er moet toch iets zijn') over op een dénkbeeld van zichzelf in de ziel: het zelfbeeld. Dit zelfbeeld wordt vervolgens aangeduid met het woord 'het ik'. Het dénkbeeld van de te bereiken volmaakte eindtoestand wordt aangeduidt met het woord 'het Ik'. Door zelfoverdracht op deze woorden komt de geest echter in een geestestoestand, die wordt gekenmerkt door het verschijnsel, dat de geest op een afstandelijke wijze over zichzelf denkt en spreekt. Door de afstandelijkheid (objectiviteit genoemd) van deze denkwijze heeft zij bovendien de schijn wetenschappelijk te zijn, vooral als in het Latijn over 'ego' wordt gesproken.
Het woord ‘ego’ wordt nu in bepaalde levensbeschouwingen zoals ‘New Age’-kringen, gebruikt voor de toestand, dat een persoon zich met een onjuist denkbeeld van zichzelf vereenzelvigt. Zo iemand heeft een zelfbeeld dat niet met de door anderen ervaarbare werkelijkheid van die persoon overeenkomt, maar dat door zelfoverschatting wordt gekenmerkt. Daarnaast wordt onder 'ego' een houding van zelfgerichtheid verstaan, de toestand dat een persoon zich van anderen onderscheidt en zich zelfzuchtig gedraagt.
Door echter op deze afstandelijke, schijnwetenschappelijke wijze over zichzelf te denken en te spreken, houdt de geest zelf de toestand van onbewuste vereenzelviging in stand. Die toestand is het tegendeel van zelfbewustwording en zelfverwerkelijking, en de daarop volgende hereniging.
Door op een afstandelijke wijze over zichzelf als het 'ik' en het 'Ik' te blijven spreken, worden aandacht en toewijding naar buiten gericht, waar de geest zichzelf echter niet zal kunnen vinden. Alleen door deze misleidende denkbeelden te doorzien en aandacht en toewijding weer op zichzelf als geest te richten door de vermogens tot ontwikkeling te brengen en door de oefening van zelfbezinning, kan de geest 'tot zichzelf komen'. Daardoor kan de geest zichzelf als de scheppende zelfstandigheid gaan ervaren, die in zichzélf het woord 'ik' vormt om daarmee zichzélf aan te duiden.
De toestand van zelfoverdracht wordt nog versterkt door over 'het ik' te spreken als iets, wat men bezit. Er wordt daardoor gesproken over 'mijn ik' of 'mijn ego'. Men kan echter alleen iets 'bezitten' als het een zelfstandigheid is, die los staat van de bezitter, zoals men ook een stoel 'bezit' (erop zit). Door deze denkwijze wordt de toestand van zelfoverdracht door de geest zelf uit onwetendheid bevestigd, waardoor de weg naar zelfbewustwording, zelfverwerkelijking en hereniging wordt bemoeilijkt.
Een hoofdletter is een verschijnsel, dat alleen op papier bestaat. De woorden die de geest in zichzelf vormt en vervolgens uitspreekt, zijn zonder hoofdletter. Om twee wezenlijke - zij het denkbeeldige - tegendelen van elkaar: het 'ik' en het 'Ik', van elkaar te onderscheiden alleen met behulp van een hoofdletter, werkt de verwarring nog verder in de hand.
Over zichzelf als over 'het ik' spreken, is hetzelfde als over zichzelf als over 'het Jan' of 'het Maria' spreken. Het feit dat dit verschijnsel bestaat en dat de ongerijmdheid ervan niet wordt ingezien, is een aanwijzing voor het bestaan van de onbewustheid van de geest van zichzelf, veroorzaakt door het indalen in de stoffelijke vorm en de daarmee samenhangende onbewuste vereenzelviging ermee.
Die vereenzelviging is zo krachtig, dat niet weinigen blijven steken in dit afstandelijke woordgebruik of zich er ongemerkt aan vastklampen... door angst - door hun vaag bewuste huiver voor de onbekende werkelijkheid van zichzelf als menselijke geest, vonkje in de eeuwige oneindigheid van de goddelijke algeest. Zij deinzen terug als hun gedachten over het wezenlijke van zichzelf als geest werkelijkheid dreigen te worden en verkiezen het te blijven wonen in hun denkbeelden en erover te blijven filosoferen in de veilige omgeving van gespreksgroepen.
Een geest die door zelfbezinning zichzelf heeft leren erváren en kénnen, zal nooit over zichzelf als over 'het ik' kunnen spreken. Die geest ervaart immers zélf de bron te zijn van het denkbeeld 'ik', dat vervolgens als het woord 'ik' in zichzelf tot klinken komt en daarna door de mond heen wordt uitgesproken. Een zichzelf geworden geest zal ook nergens in zichzelf iets anders kunnen ontdekken dan alleen zichzelf, doordat de geest juist wordt gekenmerkt door het één zijn in de eigen binnenwereld van de ziel!
De geest, die zichzelf heeft ervaren door de werkzaamheid van de eigen, geestelijke vermogens, ervaart zichzelf als de eenheid, die zichzelf met het woord 'ik' aanduidt.
Natuurwetenschappers hebben de bewuste keuze gemaakt zich alleen met de stoffelijke wereld te willen bezighouden. Die keuze heeft tot gevolg dat zij slechts de helft van de schepping bestuderen. Het begrip 'geest' is daardoor iets onbegrijpelijks voor hen. Vanuit deze houding is Freud waarschijnlijk doelbewust gaan spreken over louter denkbeeldige zaken als 'das Ich', 'das Selbst', 'das Es' en 'das Ueberich', terwijl hij in feite verschillende aanzichten van 'de geest' bedoelde. Dit misleidende taalgebruik en het daaruit voortgekomen jargon, verhindert echter het begaan van de weg om zichzelf als geest door zelfbezinning te leren ervaren. Door de overdracht van aandacht en toewijding vanuit zichzelf als geest op het zelfbeeld, wordt dit belevendigd en daardoor tot een spookbeeld waarmee de onbewust geworden geest in de eigen binnenwereld in een kringetje blijft ronddraaien! Het is een krachtige rem op zelfbewustwording.
Als mijn geestesoog is geopend zie ik mijzelf als geest, ik zie de inhouden van mijn geheugen als beelden en ik zie mijn geestelijke begeleiders, maar ik heb nog nooit iets gezien dat 'mijn ik' of 'mijn zelf' zou kunnen zijn.
Zie ook in het menu: Het 'ik' en het 'zelf'?
terug naar de woordenlijst I
terug naar het ego in vraag en antwoord
^