kennis


Kennis is dat, wat door de geest wordt gekend van een bepaald onderwerp.
De geest komt tot kennis door een onderwerp door waarneming in zich op te nemen en er zo kennis van te nemen, het zo te leren kennen, er weet van te krijgen. Vervolgens bewaart de geest de kennis in het geheugen in zijn uitstraling, de ziel, door het daar door het denkvermogen vast te houden om er verder over te kunnen blijven beschikken.
Iets kennen betekent, dat er zich een lichtbeeld van de waargenomen ervaringen, gegevens of onderwerpen als een geheugenbeeld in het geheugen bevindt. Hoe duidelijker het aanvankelijke beeld is geweest dat de geest zich door waarnemen en overdenken eigen heeft gemaakt, hoe duidelijker en makkelijker het beeld vervolgens weer is te herinneren, als het een inhoud van het geheugen is geworden.
Doordat kennis datgene is, wat wordt gekend, is het een verschijnsel dat nooit los kan staan van de kennende zelfstandigheid: de menselijke geest. Kennis is kennis, doordat er een kenner is, de geest, die zich door waar te nemen bewust is geworden van bepaalde zaken; die door waar te nemen tot het besef is gekomen van het bestaan van deze zaken.
In de buiten- of binnenwereld waar deze zaken zich bevinden, blijven zij voorwerpen op zichzelf als zij niet worden waargenomen, zij blijven dan 'gegevens'; pas ín de waarnemende geest zelf wórden zij tot kennis, doordat de geest door waar te nemen in zichzelf een beeld van hen heeft laten vormen. Het bééld nu van het voorwerp of het gegeven, dat door waar te nemen tot inhoud van de geest is geworden als een innerlijk ervaringsbeeld, is kennis. Doordat er zonder de kenner, de kennende geest, geen kennis bestaat, is kennis (het object) iets afgeleids en staat de kennende geest (het subject) in het middelpunt.
Door de aanvangstoestand van onbewustheid van de geest van zichzelf, wordt dit feit in sommige wereldbeschouwingen niet gezien. Dit is er de oorzaak van dat in de natuurwetenschappen (die zich op eenzijdige wijze tot de stoffelijke helft van Gods schepping beperken) wordt gesteld, dat hoe 'objectiever' men is, hoe meer men de waarheid van iets benadert. Door de onbewustheid van zichzelf als geest wordt niet gezien, dat er zonder het kennende subject, de geest, van kennis van het object geen enkele sprake zou zijn.

Kennis is niet 'een inhoud van het bewustzijn', maar een 'inhoud van de geest', die zelf door waar te nemen 'bewust is geworden', die zich door waar te nemen in een tóestand van 'zich bewust zijn' bevindt. Door waar te nemen stelt de geest zich open voor een bepaalde zaak, waardoor een beeld daarvan in het licht van de geest wordt gevormd. De waarnemende geest komt daardoor in een toestand van 'zich bewust zijn' van de waargenomen zaak. Met andere woorden: 'zich bewust zijn' is een toestand van de geest, die ontstaat door waar te nemen, door ergens 'kennis van te nemen'. Het daardoor in de geest afgedrukte beeld is kennis.
Daar kennis alleen kennis is, doordat het als een beeld in de geest bestaat, hangt het ook onverbrekelijk samen met de overige eigenschappen van de geest. Er kunnen nu twee dingen gebeuren:
a. De geest neemt het waargenomene 'voor kennis-geving aan'. In dat geval blijft de kennis (voorlopig) op zichzelf staan en wordt door het denken niet verbonden en vergeleken met reeds in het geheugen aanwezige kennis. De werkzaamheid van de geest beperkt zich dan tot 'zuiver waarnemen'. Het kan daarna wel komen tot een vastlegging van het ervaringsbeeld in het geheugen, maar het komt niet tot een begrips- of gevoelsmatige beoordeling ervan.
b. De geest begint over het waargenomene te denken door dit verstandelijk te ontleden in hoofd- en bijzaken, deze te vergelijken met overeenkomstige ervaringen en kennis uit het geheugen en het vervolgens door de rede daarmee samen te voegen tot een begripsmatig oordeel over het waargenomene, tot een nieuw denkbeeld over bepaalde, met het waargenomene samenhangende zaken.
Is de geest al denkend werkzaam geworden en heeft de geest een begripsmatig oordeel over het waargenomene gevormd, dan kan de geest met behulp van het gevóel de verkregen kennis ook gevoelsmatig gaan waarderen. Wordt de kennis en de ermee samenhangende gedachten als een waarheid ervaren, dan kan de geest liefde gaan voelen voor deze kennis en zich deze ook persoonlijk eigen gaan maken. Hoe groter het persoonlijke belang van de nieuwe kennis is, hoe inniger de geest zich met deze kennis bewust verbonden zal gaan voelen.
Door deze persoonlijke verbondenheid wordt het kénnen van de kennis ten slotte ook tot een kúnnen. De geest kan met kennis alleen iets gaan dóen, als die er niet alleen begripsmatig, maar ook gevoelsmatig achter staat. De geest kan alleen iets met kennis doen, na die kennis begríps- en gevóelsmatig te hebben verwerkt tot een redelijk en zedelijk oordeel, en vervolgens een daarmee overeenkomend besluit heeft genomen. Alleen onder dit voorbehoud is kennis macht, doordat het de geest dan in staat stelt er iets nuttigs mee te doen.


terug naar de woordenlijst K






^