mening


Het werkwoord 'menen' waar het zelfstandige naamwoord 'mening' van is afgeleid, hangt samen met 'manen' en is gevormd uit het Gotische 'munan' en het Sanskriet 'manas', wat 'denken' betekent (van 'manas' is ook het woord 'man' afgeleid). Een 'mening' is daardoor een gedachte of een oordeel.
In het Engels hangt hiermee samen 'to mean' (menen) en 'mind' (mening).
Door het verschijnsel van de eenzijdige vereenzelviging met het denken (zie het ingekeerde - en uitgekeerde denken) komt het voor, dat een geest door die eenzijdigheid er bij voorbaat van uitgaat, dat de eigen gedachte of mening, die over een bepaald onderwerp is gevormd, juist is. Door de vereenzelviging met het eigen denken is het vertrouwen daarin zo groot, dat er bij voorbaat niet wordt getwijfeld aan de juistheid ervan. Daardoor ontstaat het verschijnsel van de persoonlijke 'mening', die op gezaghebbende wijze als een onfeilbaar oordeel wordt verkondigd. De vereenzelviging daarmee kan zo krachtig zijn, dat er aan de waarneming van de ervaarbare werkelijkheid voorbij wordt gegaan, als blijkt dat daardoor de mening zou moeten worden bijgesteld.

Door een wijsgerige geesteshouding, samenhangend met het ontwikkelde denken, wil de geest daarentegen altijd de waarheid van het eigen denken blijven betwijfelen om zo open te blijven staan voor eventuele verbeteringen en verruiming van het inzicht. Het denken van de ontwikkelde geest blijft verbonden met het waarnemen en datgene, wat wordt waargenomen, wordt aangegrepen om er de bestaande gedachten aan te toetsen; ook als dat betekent, dat de gedachte over een bepaald onderwerp zou moeten worden herzien.
Dat zelfde geldt voor de wetenschappelijke geesteshouding. Een wetenschappelijk ingestelde geest neemt eerst waar en denkt vervolgens. De ontwikkelde geest beseft dat het denken een bewerken is van feiten, die in de binnen- of de buitenwereld eerst moeten worden waargenomen om er een juiste gedachte over te kunnen vormen.
Op het gebied van de natuurwetenschappen wordt er in het algemeen naar gestreefd een wetenschappelijke houding aan te nemen bij het vormen van denkbeelden, hoewel de meeste natuurwetenschappers zichzelf een beperking hebben opgelegd door de geestelijke helft van Gods schepping af te wijzen en zich alleen bezig te houden met de stoffelijke helft. Zij zijn van mening dat de geestelijke helft louter denkbeeldig is en slechts op geloof berust.
Op het gebied van de geesteswetenschappen houdt men zich wel bezig met het stoffelijke én geestelijke geheel van Gods schepping, maar daar bestaan veel meningen, die gestoeld zijn op slechts weinig waarnemingen, die bovendien vaak onvolledig zijn en ook niet berusten op éigen ervaring met de werkelijkheid van de geestelijke wereld.
Deze verschijnselen, die zich voordoen in het gedrag van de menselijke geest, berusten op de eenzijdige vereenzelviging met het denken.


terug naar de woordenlijst M






^