mystiek
Het woord 'mystiek' is afkomstig van het Griekse werkwoord 'muoo', dat 'zich inkeren' en 'zichzelf hervinden' betekent. Er wil mee worden gezegd, dat het kenmerkende van de mysticus is, dat hij of zij zich naar binnen richt wanneer het gaat om het beleven van het geestelijke, godsdienstige. De mysticus is esoterisch (naar binnen gericht), in tegenstelling tot het exoterische (naar buiten gerichte) van de uitwendige vormendienst door priesters in kerkgebouwen of tempels.
De Nederlandse mystiek is alomvattend. In de 13e, 14e en 15e eeuw maakte de mystiek in de Lage Landen een grote bloei door: er wordt gespoken van de Nederlandse School. De bekendste namen zijn: Beatrijs van Nazareth, Hadewijch, Jan van Ruusbroek, Jan van Leeuwen, Hendrik Herp, Geert Groote, Thomas van Kempen, Gerlach Peters, Zuster Bertken, een anonieme schrijfster uit Oisterwijk en Frans Vervoort. Het peil van hun werk is vergelijkbaar met welke andere mystieke stroming dan ook in Oost en West, en wordt in het bijzonder gekenmerkt door een indringende eenvoud en duidelijkheid. Over hun leven is niet zo veel bekend en ook zij zelf vestigen in de eerste plaats de aandacht op hun innerlijke ervaringen.
Er is een rechtstreekse samenhang met het Christendom. Voor de mysticus is de innerlijke ervaring van de samenhang met het goddelijke het doel van zijn streven. Uitgaande van die ervaringen beschrijven Nederlandse mystici hoe God als onze Vader de schepping en daarmee ook de menselijke geesten, baart of 'uitgeest' zoals zij zeggen; hoe God als Jezus vervolgens als leraar tot de mensheid kwam; en hoe God nu in de vorm van de heilige Geest bij ons en in ons is. Jezus als mensheidsleraar betekent voor de mysticus het voorbeeld van de door Jezus voorgeleefde Weg; de heilige Geest, die van God uit Gods schepping doordringt en die in stand houdt, betekent de mogelijkheid om door over die Weg te gaan het goddelijke in zichzelf te ervaren door zich ervoor open te stellen.
Zoals Jezus immers zegt (Johannes Evangelie) zal hij "ons niet als wezen achterlaten". Ook Jezus ziet zichzelf daarom als onze Ouder. Hij belooft verder "een andere Trooster te zenden". Jezus ziet zichzelf daarom als heilige Geest. Deze 'trooster', 'helper' of 'aanmoediger', wat het Griekse 'parakleitos' onder andere betekent, zal volgens hem "bij ons en in ons zijn". Met andere woorden, de heilige Geest is al bij ons en in ons, en wij als menselijke geesten zijn daarom in de heilige Geest en worden door die heilige Geest doordrongen.
Vervolgens bidt God als Jezus tot God als onze Vader: "Laat hen één zijn, zoals wij". Het enige en heilige doel van de mysticus is nu rechtstreeks dat 'bij ons en in ons zijn' van de heilige Geest te ervaren en de eenheid ermee te bereiken. Hij beseft uit God te zijn voortgekomen en verlangt ernaar zich te herenigen met Dat, waaraan hij in wezen gelijkwaardig is.
Om die eenheid te bereiken is volgens de Nederlandse mystici noodzakelijk: onthechting, zelfbezinning en gebed. Het innerlijk moet worden geordend en de neigingen worden beheerst. Met kracht moet het denken, voelen en willen van zichzelf als de persoon rechtstreeks op God worden gericht. De mens moet de strijd aanbinden met zichzelf. De geest moet de dingen van de aarde gebruiken, maar tegelijkertijd de blik leren afwenden van al het geschapene en van elk schepsel, om die in vrijheid te kunnen richten op God, die het scheppende is. Het mystieke doel eist van de mens een onthechting van de stof en een verheffing van de geest, die heel de persoon, het denken, voelen en streven omvat.
De 'zelfbezinning door geestelijke inkeer' - in feite de betekenis van het woord mystiek - die daarop moet volgen, is volgens de Nederlandse mystici de grondwet van het inwendige leven. De geestelijke vermogens bestaan volgens hen uit de vermogens van het waarnemen ('memorie' genoemd naar Augustinus), het verstand, het gevoel en de wil. Het zijn deze krachten, die de mens moet inkeren tot een eenheid in het hart. Dit hart wordt beschouwd als het middelpunt van het innerlijk. In het hart is de mens als geest aanwezig, als de 'wezenheid der ziel' en in zichzelf als geest wortelen de geestelijke vermogens. Die vermogens moeten door zelfbezinning op zichzelf worden gericht, dan keert de mens als geest in tot een persoonlijke eenheid, welke de mens in overeenstemming brengt met de goddelijke geestesgesteldheid.
Het kernpunt van Ruusbroecks leer is, dat God als heilige Geest tegelijkertijd met de menselijke geest in het hart aanwezig is en daar door de mens, als de zich op zichzelf bezinnende geest te ervaren is, als de mens zichzelf in de juiste gemoedstoestand brengt. Die godservaring wordt mogelijk gemaakt door wat Hendrik Herp noemt: het verzuchtende gebed. Deze gebedsoefening bestaat uit het stil voor zichzelf herhalen van bepaalde 'verzuchtingen', innige, korte, zelfgekozen gebeden. Volgens Herp brengt dit gebed de mens in die geestesgesteldheid, die een 'gelijkendheid' met de goddelijke geest mogelijk maakt, waardoor de mystieke hereniging met de heilige Geest kan worden ervaren.
Als biddende geest ervaart de mens dan hoe die door een kracht van buitenaf in beweging wordt gebracht. Verder ondervindt de mens het instromen van de vrede Gods, die de gemoedsgesteldheid in een toestand van weldadige, onaardse rust brengt. Vervolgens begint het innerlijk in beweging te komen, wat merkbaar is aan de stromen van kleuren, die aan het geestesoog in het innerlijk voorbijtrekken. Die kleuren hangen duidelijk samen met de gemoedsgesteldheid en zijn voornamelijk blauw en goudgeel. Uiteindelijk kan de mens ervaren dat het goddelijke Licht binnenstroomt, de mens geheel omgeeft en in zich opneemt, terwijl de geest een innerlijk licht is geworden. De mens ervaart dan zelf de belofte van Jezus, dat de heilige Geest 'bij' en 'in' de mens zal zijn. In de Bijbel wordt God omschreven als Geest, Kracht, Licht, Liefde, Vrede en Waarheid. Door de beoefening van het 'verzuchtende gebed' kan ieder, die zich daarvoor wil inspannen, deze eigenschappen in zichzelf onmiddellijk ervaren.
Door deze zelfbezinnings- en gebedsoefeningen keert de mens in tot de bron, waar allen uit zijn voortgekomen en die allen in leven houdt door de kracht van de heilige Geest, die eruit voortkomt. Die bron begint door deze oefeningen ook in het hart te stromen en de mens kan dan niet anders meer dan medemensen vriendschappelijk en op voet van wezenlijke gelijkwaardigheid tegemoet te treden. Alleen wie zichzélf zoekt door 'meditatie' wordt wereldvreemd, maar wie God zoekt door gebed na tot zichzelf te zijn gekomen door zelfbezinning, kan niet anders dan zich inzetten voor zijn medemensen, omdat allen immers uit dezelfde bron zijn voortgekomen. Naastenliefde wordt dan een natuurlijke, innerlijke aandrang vanuit het eigen geweten.
Die naastenliefde is ook een kenmerk van het kerkelijke Christendom, maar de grondgedachte van de Nederlandse mystiek is de 'voorbeeldigheid'. Hiermee wordt bedoeld, dat de menselijke geest is geschapen naar het voorbeeld van de goddelijke geest. In de menselijke geest wordt het beeld van de heilige Drievuldigheid weerspiegeld, doordat de kenmerken van de drie 'personen' te herkennen zijn in de vermogens van de menselijke geest. Jezus vertegenwoordigt als wijsheidsleraar het denken, de heilige Geest is als Trooster, Helper en Bemoediger het liefdevolle voelen, de Vader is als bewust scheppende kracht het waarnemen (waardoor bewustwording mogelijk wordt) en het willen (als scheppingskracht).
terug naar de woordenlijst M
^