oeraanvang
De oeraanvang is de toestand, waarin de algeest vanuit rust in beweging komt om de schepping te scheppen.
De oeraanvang van de geestelijke werkzaamheid doet zich om te beginnen aan het geestesoog voor als een toestand van diepe rust, waarin de eeuwige oneindigheid van de algeest aanwezig is als een geestestoestand van donkere koelte. Deze donkere koelte is op aarde ervaarbaar als een toestand van aangename, schaduwrijke koelte, zoals in de ochtend voor zonsopgang. Vanuit de rustende toestand van de algeest begint de geestkracht te bewegen, waardoor zich uit de donkere koelte door beweging de lichtende warmte ontwikkelt. Deze lichtende warmte is eveneens alomtegenwoordig in de eeuwige oneindigheid. De lichtende warmte doordringt vervolgens de donkere koelte, die zelf wordt doordrongen, waarbij het licht het donker doordringt en de warmte de koelte.
Uit deze vereniging van de doordringende, lichtende warmte, het oermannelijke, met de doordringbare, donkere koelte, het oervrouwelijke, komt een nieuwe, beweeglijke eenheidstoestand voort, waarin het licht en het donker, en de warmte en de koelte elkaar temperen, elkaar aanvullen en elkaar in evenwicht houden: de werkzame toestand van de algeest. De algeest is met andere woorden een eenheid van tegendelen: het huwelijk van het mannelijke en vrouwelijke in God. De algeest doet zich voor als licht en warmte, maar dan als licht en warmte die de eigenschappen van de donkere koelte in zich op hebben genomen. Daardoor kunnen het licht en de warmte in twee, tegenovergestelde toestanden voorkomen: in een vrouwelijke, doordringbare, beweegbare en vormbare toestand, en in een mannelijke, zelfbewegende, zelfvormende en doordringende toestand.
Door de vereniging van de mannelijke en vrouwelijke tegendelen in God worden uit de algeest de menselijke geesten geboren, als vonken in de algeest, als brandpunten van datzelfde licht en diezelfde warmte, die alle eigenschappen van de beide ouders in zich verenigen. Het begin van de schepping is de geboorte van de menselijke geesten als Gods godenkinderen uit het huwelijk van de goddelijke vader en moeder in het goddelijke gezin: het geheel van God als vader en moeder en de mensheid als al Gods godenkinderen.
Met de geestelijke oereigenschappen: het licht en de warmte, die beide vormbaar en zelfvormend kunnen zijn, hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen. Waarnemen is: het licht van buitenaf door de omgeving laten vormen tot een ervaringsbeeld; denken is: het licht van binnenuit zelf vormen tot een denkbeeld; voelen is: de warmte van buitenaf laten vormen tot een gevoel; willen is: de warmte van binnenuit zelf vormen tot wilskracht. Met behulp van deze vermogens kunnen ervaringen worden waargenomen, overdacht en doorvoeld en kan er vervolgens iets mee worden gedaan, waardoor zij worden verwerkt en er aanpassing aan veranderde omstandigheden kan plaatsvinden.
licht | warmte | |
vormbaar | waarnemen | voelen |
zelfvormend | denken | willen |
De werkzaamheid van de vermogens kan door iedere geest rechtstreeks in zichzelf worden ervaren en is daardoor het onmiddellijke bewijs voor het bestaan van zichzelf als menselijke geest.
Dit hangt samen met Descartes' uitspraak: "Ik denk na, dus: ik besta!"
Door de eigenschappen en de werkzaamheid van de vermogens is de geest een uit zichzelf scheppende vormkracht en een bron van uitstraling om zich heen in de vorm van een krachtruimte: de ziel. De éigenschappen van de geestelijke vermogens komen in deze uitstraling ieder in een bepaalde vorm tot uitdrukking in de vormenkrachtruimte. Deze vormenkrachtruimte doet zich voor als de geestgedaante. Deze geestgedaante kan de aardse bouwstof vasthouden, waardoor de mens in de stoffelijke schepping zichtbaar wordt in de vorm van het lichaam.
In die menselijke gestalte komen de eigenschappen van de goddelijke algeest rechtstreeks tot uitdrukking. Dit komt overeen met de uitspraak in Genesis: "Laten wij mensen maken naar ons beeld en gelijkenis."
terug naar de woordenlijst O
^