panentheïsme
Panentheïsme is een theologische stroming. Het woord is afkomstig van het Griekse pan (alles), en (in) en theos (God). Het betekent letterlijk: 'alles in God' of 'alles is in God'.
De term, die werd ingevoerd door de filosoof K.Chr.F. Krause (1781-1832), wordt gebruikt ter aanduiding van opvattingen die een middenpositie zoeken tussen theïsme en pantheïsme. Beide worden afgewezen omdat zij de verhouding tussen God en wereld op eenzijdige wijze zouden weergeven.
Het bezwaar tegen het theïsme is dat het God en de wereld te scherp van elkaar onderscheidt en onvoldoende op elkaar betrekt. De kritiek op het pantheïsme is precies omgekeerd: het onderscheidt God en wereld onvoldoende van elkaar door beide met elkaar te laten versmelten, en betrekt God en wereld zodoende te veel op elkaar. Door te stellen dat 'alles in God is', zoekt men naar een middenpositie in het denken over de verhouding tussen God en wereld.
Auteur: Dirk van Keulen uit: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005)
Geestkundige beschouwing
Tijdens mijn eerste ervaringen met de algeest, raakte ik door mijn gebed tot God in vervoering en kwam als een punt of vonkje van bewustzijn terecht in een oneindige ruimte, die geheel bestond uit niets anders dan een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte. Daarin waren nog geen vormen te onderscheiden.
Bij het verschijnen van een vorm in die oneindige zee maakte ik het volgende mee. Ik raakte door mijn gebed weer in vervoering, maar nu kwam ik als dat vonkje bewustzijn terecht in een aangename, donkere koelte, die door een diepe rust werd gekenmerkt. Die rust en haar donkere koelte waarin zij zich uitdrukte, verbond zich liefdevol met mij en liet mij persoonlijk delen in de vreugde van haar diepe rust.
Daarna ontstond er in de ruimte van die donkere koelte een beweging en deze beweging drukte zich uit in een lichtende warmte. Ook deze beweging en zijn lichtende warmte verbond zich liefdevol met mij en liet mij persoonlijk delen in de vreugde van zijn beweging.
Daarna merkte ik dat de beweging en zijn lichtende warmte zich weer verbond met de rust en haar donkere koelte. Daarbij doordrong de beweging de rust en de rust liet zich doordringen, de warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen, het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen.
Er ontstond een nieuwe toestand van vereniging waarbij zij niet alleen elkaar temperden, maar waarbij er ook een ompoling had plaatsgevonden; de beweging en zijn lichtende warmte was nu als het ware de buitenkant geworden, die de rust en haar denkere koelte liefdevol in zich had opgenomen.
Tijdens die vereniging zag ik op een bepaalde plaats, als het ware tussen hen in, een verdichting van het geestelijke licht ontstaan, als een bolvormige wolk. Daarna stroomde er vanuit de ruimte geestelijke warmte naar die bolvormige wolk toe, die de wolk geheel doordrong. Het licht en de warmte in die bolvormige wolk vermengden zich geheel zoals in de algeest en begonnen zacht te wervelen.
Door de doorstroming met warmte was die wolk van licht tot leven gekomen. Op dat ogenblik ervoer ik tot mijn grote vreugde dat ik als menselijke geest, als die bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, door verdichting uit het licht en de warmte van de algeest ontstaan, tot leven kwam.
Ik was getuige geweest van de geboorte van mijzelf als menselijke geest als een vorm uit de goddelijke algeest en ik zag mijzelf als die bolvormige wolk in de eeuwige oneindigheid van die zee van licht en warmte die ik vroeger altijd had gezien. Daar ik door verdichting van Gods licht en warmte - met daarin verborgen de donkere koelte - uit de goddelijke algeest was voortgekomen, maar niet anders kon dan geheel in de goddelijke algeest te verblijven, was ik als menselijke geest uit en in de goddelijke algeest. Er was door die verdichting zowel sprake van een volstrekte eenheid alsook van een zeker onderscheid: God was de goddelijke algeest en ik was daarin de kleine geest, de menselijke geest. Het was een eenheid in verscheidenheid.
De goddelijke algeest had mij als menselijke geest in zichzelf als geest als een lichtbeeld, als een denkbeeld van zichzelf gedacht en had dat denkbeeld van zichzelf met warmte als liefde doorstroomd en zo tot leven gebracht.
Door de verdichting is de goddelijke algeest inwonend in de menselijke geest, dus immanent, maar tegelijkertijd ook onderscheiden van de menselijke geest, die de kleine geest - die bolvormige wolk - was in de grote geest, in de eeuwige oneindigheid van de goddelijke algeest, die daardoor transcendent, t.o.v. de menselijke geest overstijgend was.
terug naar de woordenlijst
terug naar het weblog
^