liefde oorzaak van de schepping
God is de alomtegenwoordige algeest, ervaarbaar als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte. Door die alomtegenwoordigheid is er aan God geen grens. God zelf is onbegrensd, oneindig en daardoor zonder ruimte om zich heen: God zelf is ruimteloos.
Daardoor kan er niet een ruimte 'buiten God' zijn, waar een oorzaak zou kunnen zijn van God. God zelf is niet alleen oneindig en ruimteloos, maar daardoor ook oorzaakloos. Zonder oorzaak kan er vóór God geen begin zijn geweest. Er is daardoor niet een tijd vóór God, waarin God er niet was: God zelf is zonder tijd, tijdloos. Door de ruimteloosheid is er geen ruimte, waar God ooit in op zou kunnen gaan om tot een einde te komen. Er is daardoor ook niet een tijd ná God, waarin God er niet meer zou zijn. God zelf kent geen verleden en geen toekomst, maar God is het eeuwige nú.
Daardoor is God zowel oneindig als eeuwig: God is de eeuwige oneindigheid. Door de eeuwigheid en de oneindigheid te zijn, is er niet een plaats 'naast God' of een tijd 'vóór of ná God' en er is daardoor geen tweede als God mogelijk; dat betekent dat God als de alomtegenwoordige algeest één is.
Door het één-zijn is God volmaakt zelfstandig. Door die zelfstandigheid kan God niet anders dan volmaakt zelfwerkzaam te zijn. God doet alles volkomen uit zichzelf en op zichzelf, zonder bij iets of iemand te rade te gaan.
Die zelfwerkzaamheid betreft het gebruik dat God van Gods eigen geestelijke vermogens maakt. Waarnemen, denken en willen kan God geheel in zichzelf, zonder daarbij een ander nodig te hebben; ook het vormen van een zelfgevoel, bijvoorbeeld vreugde om de eigen scheppende werkzaamheid en de geschapen werelden. Maar God kan in zichzelf niet liefhebben. Om lief te kunnen hebben, is een ander nodig, omdat liefhebben een meevoelen is met een ánder, wat in een persoonlijk gedrag naar die ander toe tot uitdrukking komt.
Om met die ander een duurzame liefdesband te kunnen vormen, is het noodzakelijk dat de ander even zelfstandig is als God zelf. Alleen door die zelfstandigheid kan er sprake zijn van gelijkwaardigheid en daardoor van een evenwichtige wederkerigheid. Wederkerigheid is een voorwaarde voor een duurzame liefdesband, omdat die alleen dan door beiden op evenwichtige wijze in leven wordt gehouden.
Om een ánder te kunnen liefhebben, vormde de éne goddelijke algeest in zichzelf - door puntvormige verdichtingen van zichzelf - het tegendeel van zichzelf, de ontelbare algeestvonken die de menselijke geesten zijn. De menselijke geesten zijn nu op een - in wezen zelfverkozen(!) - ontwikkelingsweg naar zelfbewerkte geestelijke zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid. Alleen door die zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid zélf te verwerven, worden zij gelijkwaardig aan de zelfstandigheid van God.
Het doel van die weg van zelfverwerkelijking is hereniging met God door God te leren liefhebben. God verlangt naar de zelfstandigheid van de menselijke geesten en bevordert die, door de invloed van Gods engelen en door de invloed van zichzelf als heilige geest, want God verlangt naar een liefdesband met Gods eigen godenkinderen, die de menselijke geesten in wezen zijn. Daarom wíl God de menselijke geest, daarom dénkt God de menselijke geest, daarom zíet God de menselijke geest. Want de menselijke geest is er een van God.
Om die ontwikkelingsweg naar zelfverworven geestelijke zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid mogelijk te maken, moeten de menselijke geesten schijnbaar aan zichzelf overgelaten worden, om daardoor de vrijheid van keuze te hebben. Alleen als zij vrij worden gelaten om zélf te kunnen kiezen, wordt datgene wat zij door hun eigen inspanning verwerven een éigenschap van zichzelf, wordt het hun onvervreemdbare eigendom. Alleen in een toestand van zelfstandigheid als die van God zelf, in een toestand van schijnbare afgescheidenheid van God, zijn de menselijke geesten in de gelegenheid als God te worden, zelfstandig en zelfwerkzaam.
God schiep de stoffelijke schepping, opdat de menselijke geesten een stoffelijke vorm konden krijgen om daarin die schijnbare afgescheidenheid van God en daardoor persoonlijke zelfstandigheid en vrijheid van keuze, te kunnen beleven. Dit is de oorzaak en de betekenis van het feit, dat de stoffelijke schepping er is.
Door de schijnbare afgescheidenheid kunnen de menselijke geesten worden aangezet tot zelfwerkzaamheid, doordat de tijd als stroom van gebeurtenissen hen in omstandigheden plaatst, die hen noodzaken hun eigen geestelijke vermogens bewust en beheerst te gaan gebruiken om zich staande te kunnen houden in die stroom. Alleen daardoor groeien de menselijke geesten in vrijheid toe naar geestelijke zelfstandigheid.
Hebben zij zo hun oorspronkelijke, geestelijke geaardheid zelf verwerkelijkt en zijn zij zich bewust geworden van hun wezenlijke, geestelijke zelfstandigheid, dan ontstaat in de geesten zelf een heilige onrust en de drang naar hereniging met hun oorsprong. Die drang zet de menselijke geesten aan tot zelfbezinning en gebed, en hun inzet daarvoor, hun zoeken naar hun oorsprong is op zichzelf al een liefhebben van God, die hun oorsprong is. Zo maken zij uit zichzelf een begin om Gods liefde voor de menselijke geesten met hún liefde te beantwoorden, om Gods ouderliefde met hun kinderliefde te beantwoorden en zo de liefdevolle hereniging van schepper en schepsel mogelijk te maken. Dit is de verwerkelijking van het doel van het zelfstandige bestaan van de menselijke geesten in een lichaam in de stoffelijke schepping.
Doordat de schepping vanuit Gods geest is geschapen, is ook vanuit de eigenschappen van de geest - de geestelijke vermogens - te begrijpen, wat het doel en de zin van Gods schepping is.
De schepping kan niet door toeval zijn ontstaan, zoals in sommige levensbeschouwingen wordt geloofd (darwinisme), want wat toevallig ontstaat, heeft een even grote kans toevallig ook weer te vergaan. Door toeval kan wel chaos ontstaan, maar geen kosmos.
terug naar de woordenlijst S
^