De één- en twee-spletenproef van Thomas Young
Licht als golven en/of deeltjes, en het 'meetprobleem', vanuit geestkundig gezichtspuntAan mij is getoond dat de schepping door verdichting uit en in de goddelijke algeest is gevormd; de schepping is door de algeest in zichzelf gedacht en wordt door de algeest liefdevol in stand gehouden, zolang dat voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid van de menselijke geest nodig is. 1)
Vanuit de algeest als bron komen daardoor geestelijke eigenschappen in de stoffelijke schepping tot uitdrukking, wat wordt weergegeven door de spreuk 'zo boven, zo beneden'. Ook in het zogenoemde 'meetprobleem' uit de natuurkunde (optica), komt deze verhouding tot uitdrukking in de verhouding tussen twee zelfstandigheden: de menselijke geest als de onderzoeker aan de ene en de elementaire deeltjes (fotonen of elektronen) als de onderzoeksobjecten aan de andere kant. Bij het uitvoeren van de twee-spletenproef van de Engelsman Thomas Young, blijken zij een buitengewone samenhang te vertonen, die natuurkundig niet is te verklaren.
Max Planck (Duitse natuurkundige): "De wetenschap kan het uiteindelijke raadsel van de natuur niet oplossen, want waar we tot nu toe zijn gekomen, blijken wij zelf een deel te zijn van het geheim dat we trachten te ontdekken."
Hij zei dat de buitenwereld volkomen met onze binnenwereld is verstrengeld. Dat betekent dat we naast die buitenwereld evengoed onze binnenwereld, d.w.z. onszelf moeten leren begrijpen.
Werner Heisenberg (Duitse natuurkundige): "Mijns inziens heeft de moderne fysica definitief in het voordeel van Plato beslist. Want de kleinste deeltjes van de materie zijn inderdaad geen fysische objecten in de gewone zin van het woord, het zijn vormen, structuren, of - in de geest van Plato - ideeën, waar men slechts in een wiskundige taal ondubbelzinnig over kan spreken."
Inhoud
De twee-spletenproef
Het meetprobleem
De plaats van het elementaire-deeltjesrijk in de schepping
De verbondenheid van alle wezens
Teilhard de Chardin: de psychische binnenkant der dingen
De twee-spletenproef vanuit geestelijk gezichtspunt
Een telepathische verbinding
Literatuur
De twee-spletenproef 2) 3)
Dat licht zowel uit golven als uit deeltjes bestaat, is aan te tonen met de twee-spletenproef, die in 1805 door de Engelse natuurkundige Thomas Young werd ontwikkeld.
1. Neem een scherm met daarin één zeer smalle spleet en laat op die spleet licht vallen, dus een stroom fotonen. Op een tweede scherm erachter komt dan al het licht terecht, dat door de spleet is gegaan. Op dat scherm verschijnt één, iets bredere band van licht recht achter de spleet, doordat licht zich hier als deeltjes gedraagt: fotonen (de verspreiding treedt op door diffractie (afbuiging) op de rand van de spleet).
2. Als vlak naast die eerste spleet een tweede wordt geopend, verschijnt op het tweede scherm niet de verwachte tweede band naast de eerste, maar iets geheel anders, namelijk een interferentiepatroon: op bepaalde plaatsen valt veel licht, op ander plaatsen niets. Dit kan alleen worden verklaard als het licht zich dan als golven gedraagt, die elkaar tijdens hun gang naar het tweede scherm op bepaalde plaatsen versterken of uitdoven.
3. Ook als er vervolgens zeer weinig licht als een zeer zwakke stroom van afzonderlijke fotonen wordt gebruikt, ontstaat toch het interferentiepatroon: ieder afzonderlijk naar het eerste scherm gestuurd foton, blijkt nu als een golf door beide spleten tegelijk te gaan: het foton breidt zich als het ware uit als golf en gaat door beide spleten tegelijk, waardoor ook dan op het tweede scherm een interferentiepatroon ontstaat. Bij twee spleten gedragen ook enkelvoudige deeltjes zich als een golf.
4. Om er achter te komen wat hier gebeurt, kan de vraag worden gesteld of kan worden gemeten, of het foton door één van beide spleten gaat. Daartoe worden de spleten van detectoren voorzien waarmee kan worden bepaald, door welke spleet er een foton gaat.
Als de detectoren aan worden gezet voor een meting, ontstaat er op het tweede scherm een patroon waaruit blijkt, dat de fotonen zich nu weer als deeltjes gedragen (twee lichtbanden naast elkaar, achter elke spleet één); maar als de detectoren uit worden gezet, dan ontstaat weer opnieuw het interferentiepatroon dat met licht als golven samenhangt.
Deze natuurkundeproef werkt zowel met fotonen (bosonen), als met elektronen (fermionen), alsook met atomen en fullerenen (bolvormige moleculen, buckyballs).
Het meetprobleem
Deze proef werd door Young voor het eerst uitgevoerd in 1805 en is sindsdien door alle natuurkundigen op de wereld herhaald, want niemand weet hoe dit kan en iedereen wil het met eigen ogen zien gebeuren. Want de onderzoeker bepaalt hier zélf de uitkomst van de proef: door beide spleten te openen (licht gedraagt zich als golf) of er één te sluiten (licht gedraagt zich als deeltje), of door de detectoren in de spleten uit te zetten (licht gedraagt zich als golf) of aan te zetten (licht gedraagt zich als deeltje). Dit, in de afgelopen tweehonderd jaar onopgeloste vraagstuk, wordt het 'meetprobleem' genoemd.
De proef laat ook duidelijk de zogenoemde 'golf-deeltjedualiteit' zien: het verschijnsel dat deeltjes, ook met een massa, zich als een golf kunnen voordoen en omgekeerd golven als deeltjes.
Het laat ook zien dat de onderzoeker niet kan weten of het foton tussen de lichtbron en de spleet zich in de toestand van een deeltje bevindt of in die van een golf. Dat wordt pas zichtbaar na de doorgang door de spleet.
Een poging tot verklaring is gedaan door te veronderstellen dat het verloop van een golf wordt beschreven door een formule, een wiskundige waarschijnlijkheidsberekening middels de 'golffunctie' (dat is een kwantummechanische vergelijking, die door Schrödinger is ontwikkeld) en te stellen dat: de golffunctie wordt verstoord (er wordt gezegd: 'stort in') door een meting middels detectoren. De meting is er immers de oorzaak van dat de onzekere toestand van waarschijnlijkheid wordt opgeheven, doordat er een toestand van zekerheid ontstaat: de zekere uitkomst van de meting. De golffunctie verdwijnt dan en daarmee de golf, en in plaats daarvan verschijnt er een deeltje.
Maar dat betekent dan weer dat de (subjectieve) onderzoeker bepaalt hoe een objectief, natuurkundig gebeuren gaat verlopen door een persoonlijke, subjectieve beslissing en een persoonlijke ingreep in de opstelling van de proef. De vraag kan dan worden gesteld hóe het foton 'blijkbaar weet' dat er één of twee spleten open zijn of dat de detectoren aan of uit zijn?!
Dit verschijnsel is een groot vraagstuk voor die natuurkundigen, die voor een materialistische, deterministische opvatting over de betekenis van dit bestaan hebben gekozen. Hoewel geestelijke verschijnselen in dit bestaan bij mens en dier duidelijk ervaarbaar zijn, zijn zij toch van mening dat zij slechts denkbeeldig zijn en terzijde kunnen worden geschoven, omdat zij later toch fysisch zullen worden verklaard. Hun opvatting hangt echter samen met de toestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan, waarin de menselijke geest hier verkeert, waardoor zij zich slechts op één helft van de ervaarbare werkelijkheid richten, de stoffelijke helft. 1)
terug naar de Inhoud
De plaats van het elementaire-deeltjesrijk in de schepping
De voor deze proef gebruikte deeltjes zijn elementaire deeltjes of de daarmee gevormde atomen. Welke is hun plaats in de verschillende rijken die in de stoffelijke schepping zijn te onderkennen, zoals: mensheid, dieren- en plantenrijk?
Uit de esoterische literatuur 4) 5) 6) is bekend dat er in de schepping meerdere golven van geesten zijn, die na elkaar door de algeest zijn verdicht en daarna aan hun geestelijke ontwikkeling zijn begonnen: eerst de geesten van de drie engelenrijken, dan die de mensheid, het dieren- en plantenrijk, en ten slotte die van het mineralenrijk, opgebouwd uit enkel atomen.
In de hedendaagse wetenschappelijke literatuur 7) verschijnen verslagen van onderzoeken naar de overeenkomsten in eigenschappen tussen de geesten van de verschillende rijken. Vanaf de mens tot aan de bacteriën toe vertonen levende wezens geestelijke eigenschappen, die met elkaar overeenkomen in de vorm van de vermogens: in waarneming, in een vorm van (aan de soort aangepaste) overdenking en doorvoeling, en in handeling (willen). Na de esoterische wetenschappen komt ook de huidige natuurwetenschap tot de ontdekking, dat de verschillende rijken graden van ontwikkeling vertegenwoordigen van bewustzijn en beheersing van de vermogens, van op aarde levende wezens. Ook dieren en planten blijken over geestelijke eigenschappen te beschikken, die tot voor kort alleen aan menselijke wezens werden toegeschreven.
terug naar de Inhoud
Pythagoras: de Wet van Harmonie (overeenstemming)
Met deze wet leert Pythagoras (± 580-500 v.Chr.) dat in wezen alles en iedereen uit één enkele bron moet zijn voortgekomen en dat daardoor iedereen met alles en iedereen verbonden is en blijft.
Dat kan alleen als er sprake is van een wezenlijke overeenstemming.
De verbondenheid van alle wezens
Alle geesten in alle rijken van levensvormen op aarde zijn verdichtingen uit en in de goddelijke algeest 1), waardoor zij in wezen alle, maar nog onbewust, met elkaar zijn verbonden; maar door hun persoonlijke geschiedenis hebben zij al wel verschillende graden van ontwikkeling in de vorm van bewustzijn en beheersing over hun vermogens bereikt.
De engelengeesten beschikken als levensvorm alleen over een geestgedaante (het voertuig voor de geestelijke wereld) en hebben hun ontwikkeling bereikt door zich liefdevol voor de geesten in de andere rijken in te zetten, i.h.b. voor de mensheid. De geesten van de overige rijken beschikken naast hun geestgedaante ook over een stoffelijke levensvorm op aarde; en aan die stoffelijke levensvormen ligt het elementaire deeltjesrijk ten grondslag (in de moderne natuurkunde beschreven als het Standaardmodel), onderdeel van het mineralenrijk.
Bij die elementaire deeltjes zijn twee groepen te onderscheiden: de bosonen - de kracht overdragende deeltjes - en de fermionen - de bouwstenen van de natuur die door de bosonen bij elkaar worden gehouden; daardoor wordt het stoffelijke weefsel mogelijk gemaakt waaruit zowel de stoffelijke schepping als de stoffelijke levensvormen zijn opgebouwd.
In die schepping zijn door de ontwikkeling (of 'evolutie': van 'e-volvere', uitrollen) de grote verscheidenheid van levensvormen tot stand gekomen, waar de geesten die tot de genoemde rijken behoren, zich mee kunnen verbinden. Daardoor kunnen zij van die levensvormen gebruik maken om op aarde leerzame ervaringen op te doen en zich - door die te verwerken - geestelijk te ontwikkelen tot zelfstandigheid.
De meest eenvoudige geschapen vormen zijn de deeltjes van de elementaire deeltjesgeesten: de fermionen en bosonen. Zij doen in de schepping dienst om de levensvormen van de andere rijken (elementen, mineralen, planten, dieren en mensen) op te bouwen. Door op deze wijze aan de andere geesten uit de andere rijken dienstbaar te zijn, doen elementaire deeltjesgeesten hun levenservaringen op, doordat zij de ervaringen van de andere geesten (moeten) meebeleven.
Door de ontwikkeling die de verschillende soorten geesten zo meemaken, leren zij steeds beter bewust en beheerst met hun stoffelijke levensvorm om te gaan. De menselijke geesten zijn hierin op aarde het verst gevorderd - er zijn al geesten die zelfbewust zijn geworden en hun lichaam met zijn zintuigen geheel weten te beheersen - maar de geesten van de elementaire deeltjes zijn hierin het minst gevorderd. Zij kunnen daardoor nog makkelijk de beheersing over hun levensvorm - het elementaire deeltje - verliezen, waardoor dit terugvalt in de grondtoestand ervan: het oorspronkelijke veld van straling, waaruit het deeltje door verdichting is voortgekomen. Alleen als er een hecht weefsel is ontstaan in de vorm van grotere moleculen, blijft hun levensvorm - door het verband met de anderen - bestaan.
terug naar de Inhoud
Teilhard de Chardin - De psychische binnenkant der dingen 8)
De Franse jezuïet, theoloog en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin stelt, met het voorgaande overeenkomend, dat er sprake moet zijn van wat hij noemt de 'psychische binnenkant der dingen', die een eigenschap is van alles, wat over een bepaalde vorm beschikt. Hier volgt een samenvatting van gedeelten uit zijn 'Het verschijnsel mens', waarin hij dit onderwerp beschrijft:
De liefde is niet alleen de aantrekkingskracht tussen twee wezens, maar vormt een algemene eigenschap van alle leven. Zij is ook aanwezig in alle vormen die anorganische en organische stoffen tijdens de evolutie hebben verkregen; zij is niet alleen herkenbaar bij de mens en alle dieren, maar ook bij moleculen in de anorganische en organische natuur als de neiging tot vereniging. Wij moeten veronderstellen dat zij, in aangepaste vorm, bij alles aanwezig is dat een bepaalde vorm vertoont.
Door de krachten van de liefde zoeken eerst deeltjes en daarna delen elkaar op, zodat de wereld tot stand komt. Van deze kracht die werkelijk de natuur beweegt, is de zwaartekracht als aantrekkende kracht slechts een afschaduwing. Wil men deze samenvoegende kracht vinden, dan moet men doordringen in het innerlijke gebied van middelpuntzoekende, geestelijke aantrekkingskrachten in de psychische binnenkant der dingen. De liefde is niets anders dan de uiting van de psychische convergentie van het heelal naar zichzelf in het binnenste van ieder 'deel' en 'deeltje'.
Alleen de liefde is in staat om wezens in hun kern aan te grijpen en met andere samen te voegen, en hen daarna te voltooien door ze te verenigen. Op het ogenblik van hun vereniging vinden de delen hun bestemming, hun voltooiing. De mens wordt tot een volledige persoon door zich te verenigen met geestverwanten; en wat de liefde nu in het alledaagse leven bewerkstelligt bij personen, zal zij ooit doen voor de gehele mensheid. De liefde is de onweerstaanbare drang naar het grotere geheel, naar het 'al'; en meetrillen met het 'al' is een wezenlijk kenmerk van zuivere religie. Naast de liefde van man en vrouw, en hun liefde voor hun kinderen en vrienden, is er een drijvende kracht in de gehele schepping die alle delen naar elkaar stuwt om een geheel te vormen. Er is een kosmisch op elkaar gericht zijn, een universele liefde en dat is alleen psychologisch mogelijk.
- De oorsprong van het leven is het middelpunt van ordening (het punt Alfa), dat in elke nieuwe individuele eenheid - als een nieuw middelpunt - bewustzijn verwekt en beheerst, en daarmee verbonden blijft.
- Geleidelijk aan vindt er een ontwikkeling plaats. Als de nieuwe middelpunten daarmee zover zijn gevorderd dat zij zich op zichzelf gaan bezinnen, worden zij zich eerst bewust van zichzelf en later van hun bron, het oorspronkelijke middelpunt.
- Door het besef van hun gezamenlijke bron, groeit de gemeenschapszin, waardoor de nieuwe middelpunten zich gaan losmaken uit hun persoonlijke begrenzing (de zelfgerichtheid) en zich opnieuw, maar nu bewust, met het ene, hoogste middelpunt, Omega, willen verbinden.
- Geest en stof zijn onderling verbonden, plooibare zaken. De ontwikkeling die de stof meemaakt in de evolutie, is een ondersteuning voor de ontwikkeling van wat op de eerste plaats komt: de geest. De toename van de veelheid van de stof, de veruiterlijking, gaat gepaard met een verinnerlijking, de groei van het bewustzijn van de geest, wat uiteindelijk zal leiden tot een vereniging van allen in het punt Omega.
terug naar de Inhoud
De twee-spletenproef gezien vanuit een geestelijk gezichtspunt
Tijdens de twee-spletenproef wordt door de menselijke geest, de onderzoeker, gebruik gemaakt van losse levensvormen uit het elementaire-deeltjesrijk: fotonen en elektronen, maar ook van atomen en kleine moleculen (fullerenen). De menselijke geest van de onderzoeker en de elementaire-deeltjesgeesten van de onderzochte deeltjes, bevinden zich tijdens de proef in de éne, gezamenlijke, verbindende geest, de algeest, zowel de menselijke geest als de elementaire deeltjesgeesten die bijvoorbeeld bij de fotonen horen.
Doordat zij allen verdichtingen zijn uit en in de ene algeest, zijn zij door de algeest heen onbewust met elkaar verbonden; de geest van de onderzoeker en de elementaire-deeltjesgeesten verkeren onbewust in een toestand van 'verstrengeling' (zie de uitspraak van Max Planck hierboven).
De fotonen (dat zijn bosonen, kracht overdragende deeltjes) zijn de 'levensvormen' van de elementaire-deeltjesgeesten; zij bevinden zich nog in de onontwikkelde, slechts vaag bewuste, dromerige geestestoestand van het eerste begin: nog in de toestand van de groepsgeest of kuddegeest, waar de deeltjesgeesten nog van afhankelijk zijn. Daardoor beheersen zij hun levensvormen nog niet zelfstandig en daardoor kunnen die ook weer makkelijk in de grondtoestand van hun oorspronkelijke stralingsveld terugzinken. Zij zijn daarna weer vrije geesten in hun eigen wereld, niet aan een levensvorm op aarde gebonden en ook hun deeltje valt weer terug in het stralingsveld van het deeltje en wordt een golf.
De fermionen (elektronen en quarks) zijn verdichtingen van geestelijk licht en vormen de bouwstenen van atomen, en daarmee van de schepping; de bosonen (fotonen, gluonen en W-Z-bosonen) zijn verdichtingen van geestelijke warmte en vormen de krachten die de fermionen bij elkaar houden, zodat atomen kunnen worden gevormd. Daardat bij hen het geestelijke licht niet is doorstroomd met geestelijke warmte, vormen deze deeltjes de levenloze stof, waardoor de bij hen behorende elementaire geesten zich nog in een oertoestand van ontwikkeling bevinden.
De twee-spletenproef gezien vanuit het boven beschreven, geestelijke gezichtspunt
1. Als de menselijke geest (de onderzoeker) bij het begin van de proefneming bewust besluit tot één spleet, dan wordt dat besluit door de algeest heen ook met de groepsgeest van de elementaire-deeltjesgeesten verbonden; zij nemen immers - zij het slechts zeer vaag bewust - ook aan de proef deel. In dat geval is het voor de elementaire-deeltjesgeesten om zo te zeggen duidelijk: er is maar één spleet, dus er hoeft niet te worden gekozen. De toestand is in rust, er is geen twijfel mogelijk en de elementaire-deeltjesgeesten raken niet in verwarring. Zij kunnen daardoor hun levensvorm, het foton als verdicht kwantum uit het veld, als deeltje behouden en zij gaan dan ook samen met hun deeltjes door de ene spleet.
2. Als de menselijke geest van de onderzoeker echter besluit tot twee spleten, dan wordt dat besluit door de algeest heen ook met de groepsgeest van de elementaire-deeltjesgeesten verbonden. Zij raken daardoor in een toestand van onzekerheid: de toestand wordt twijfelachtig, want er ontstaat nu de dwang een keuze te maken. Door de zo ontstane onzekerheid verzwakken de elementaire deeltjesgeesten, die daardoor hun beheersing over hun levensvormen, de fotonen, verliezen; die gaan dan vanuit de verdichte kwantumtoestand weer over in hun oorspronkelijke stralingsveld, zij worden weer opgelost in de grondtoestand van het elektromagnetische veld: de deeltjes worden een golf in het veld. Dat veld gaat vervolgens door beide spleten tegelijk en vormt daardoor op het tweede scherm een interferentiepatroon.
De vragende toestand van boven, die van de geest van de onderzoeker, is een vragende en daardoor twijfelende toestand van beneden geworden, van de geesten van de elementaire deeltjes.
3. Als de menselijke geest vervolgens besluit tot twee spleten met werkende detectoren door zich de vraag te stellen: "Gaat het foton door de ene of de andere spleet?", dan wordt die vraag door de algeest heen ook weer met de groepsgeest van de elementaire-deeltjesgeesten verbonden. Daardoor krijgen zij om zo te zeggen een duidelijk beeld: de onderzoeker gaat ervan uit dat onze fotonen bestaan en wil weten waar wij ons met onze fotonen bevinden. Doordat de elementaire-deeltjesgeesten door die duidelijkheid hun levensvormen kunnen behouden, blijven hun fotonen als deeltjes bestaan. Door het grote aantal fotonen dat in het verloop van de proef wordt gebruikt, ontstaan er dan twee lichtbanden op het tweede scherm achter de spleten.
4. Als de menselijke geest tenslotte besluit tot twee spleten met niet-werkende detectoren door die uit te zetten, dan wordt dat besluit door de algeest heen ook weer met de elementaire deeltjesgeesten verbonden; zij moeten nu weer een keuze maken waardoor de deeltjesgeesten onzeker worden. Daardoor kunnen zij hun foton niet behouden en gaat de kwantumtoestand van hun fotonen weer in de gezamenlijke grondtoestand van het elektromagnetische veld over en worden een golf, waardoor op het tweede scherm weer een interferentiepatroon van golven verschijnt.
De elementaire deeltjesgeesten die met hun levensvormen atomen en moleculen opbouwen, ondervinden steun van de andere, mede opbouwende deeltjesgeesten. Blijkbaar is die ondersteuning bij kleine moleculen (zoals de fullerenen) nog niet zodanig sterk, dat dat kan voorkomen dat ook zij hun levensvormen nog kunnen verliezen, die dan weer in hun veld terugzinken tot de toestand van golven.
terug naar de Inhoud
Een telepathische verbinding
Dit meetprobleem wordt veroorzaakt doordat proefnemer en proefvoorwerp (licht) door de algeest heen met elkaar zijn verstrengeld. De kwantummechanische toestanden van verstrengeling zijn vanuit de geest gezien een telepathisch verschijnsel. De toestand van de natuurkundige onderzoeker tijdens deze proef kan worden vergeleken met die van een dompteur of een ruiter op een paard. De dierengeest van bijvoorbeeld het paard is nog niet helemaal ingedaald in zijn stoffelijke levensvorm, waardoor de geest van de ruiter die van het paard op telepathische wijze kan bereiken en waardoor de ruiter zijn keuze op de geest van het paard kan overbrengen. Ruiter en paard worden telepathisch een eenheid en de levensvorm van het paard doet vervolgens, wat de geest van ruiter - door de geest van het paard heen - wil.
Natuurkundigen zijn hier ongewild op de grens tussen de stoffelijke en geestelijke wereld gestoten, wat door hun natuurkundige onderzoek ook onvermijdelijk is. Zij die geen oog hebben voor de overweldigende rijkdom van de esoterische literatuur die door wijzen aan de mensheid op aarde is nagelaten (waaronder ook meerdere, bekende natuurwetenschappers zijn: Johannes Kepler, Isaac Newton, Georges Lemaître, Charles Darwin, Teilhard de Chardin, Jean Charon, Sir John Eccles, Lawrence W. Fagg, Thomas Campbell), moeten door hun keuze voor uitsluitend de stoffelijke wereld ook hun ontwikkelingsweg door alleen de stof heen, gaan. Daardoor zullen zij onvermijdelijk op de grens tussen de stoffelijke en geestelijke wereld stuiten, wat bij deze proef gebeurt (maar ook bijvoorbeeld bij de kwantumverstrengeling van elementaire deeltjes onderling).
Doordat het hierdoor opgeworpen vraagstuk, het 'meetprobleem', op stoffelijke wijze onoplosbaar is, maar zij slechts de stoffelijke helft van de schepping willen erkennen, worden zij op zichzelf teruggeworpen en - zij het vaag - aan het twijfelen gebracht. Dat opent later ook voor hen de mogelijkheid tot het ontwaken van geestelijke inzichten.
terug naar de Inhoud
Literatuur
1. F. van Leeuwen, Geestkunde
2. D.C. Giancoli, Natuurkunde, deel 2, 34.3 Het dubbelespleetexperiment
3. Wikipedia, Tweespletenexperiment
4. R. Steiner, Wetenschap van de geheimen der ziel
5. M. Heindel, Leer der Rozekruisers
6. J. Lorber, zie www.geestkunde.net/uittreksels/keune-das-wort
7. F. de Waal, Een tijd voor empathie, o.a.
8. Teilhard de Chardin, Het verschijnsel mens
terug naar de Inhoud
terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu
terug naar de woordenlijst T
terug naar het weblog
^