verpersoonlijking
Verpersoonlijking is het overdragen van een persoonlijk kenmerk van de geest op iets anders in de omgeving: een denkbeeld of een voorwerp. Door de overdracht verkrijgt dit denkbeeld of voorwerp een schijnbare, persoonlijke zelfstandigheid.
Verpersoonlijking kan op twee manieren plaatsvinden:
- een persoonlijk kenmerk wordt overgedragen op een denkbeeld in de ziel of op een persoon of voorwerp in de buitenwereld;
- een verdrongen inhoud uit het geheugen wordt overgedragen op een denkbeeld in de ziel of een persoon in de buitenwereld.
Zolang de eenheid en zelfstandigheid van de geest en het onderscheid tussen geest en ziel niet wordt ingezien, doordat de menselijke geest nog onbewust is van zichzelf, bestaat er de neiging om een bepaalde karaktertrek of een onverwerkte, verdrongen ervaring uit het verleden, over te dragen en te verpersoonlijken.
Wanneer bijvoorbeeld in de jeugd kwetsende, gevoelsmatige ervaringen zijn opgedaan, die door de toenmalige onervarenheid nog niet konden worden verwerkt (of om reden dat het leven nu eenmaal verder gaat), kon er niet een juiste houding tegenover worden aangenomen. Vanwege het onaangename karakter ervan gaat de geest daarom, zonder dat zelf te beseffen, ertoe over die ervaring te verdringen; de geest wil er dan niet meer van weten. Maar juist door die verdringende houding blijft die ervaring toch met de geest verbonden. Door de onverwerktheid kan die ervaring nog niet worden geplaatst in de overige ervaringen en zo in het geheugen worden opgeborgen. De geest raakt die ervaring dan niet kwijt, maar blijft die ervaring, vaag op de achtergrond, als een last op de schouders meedragen.
Door de onbewuste verbondenheid met de geest komt die oude ervaring iedere keer, als de geest in het heden in omstandigheden komt te verkeren die met vroeger overeenkomen, weer tot leven. Daardoor komt ook de huidige geestestoestand weer te verkeren in de toestand van de jeugd, in de kinderlijke geestestoestand. De geest gaat zich daardoor ook weer gedragen alsof die dat kind van vroeger nog steeds is. Dat deel van de persoonlijkheid is als het ware niet meegegroeid, is blijven steken en onvolwassen gebleven, en houdt de mogelijkheid in zich de geest te laten terugvallen in een onvolwassen, kinderlijke geestestoestand. Doordat de verdrongen ervaring door de uiterlijke ontmoeting in het heden weer met de geest wordt verbonden, komt de geest in een toestand van lijdzaamheid te verkeren, waardoor het lijkt alsof de geest te maken krijgt met een zelfstandige eenheid in zichzelf, die sterker is dan de geest en daardoor wordt overweldigt.
Er bestaat als voorbeeld een spreekwijze om een bepaald persoonlijk kenmerk, namelijk de mogelijkheid in bepaalde omstandigheden terug te vallen in een kinderlijke geestestoestand, 'het innerlijke kind' of 'het kind in je' te noemen. Een karaktertrek, een deel van de persoonlijkheid, wordt zo de waarde van een eigen zelfstandigheid toegekend, wordt verpersoonlijkt doordat het met een zelfstandig naamwoord (het innerlijke kind) wordt aangeduid.
Het beeld dat de geest zo van zichzelf krijgt, is, dat de geest als de persoon als het ware nog een tweede persoon, met een eigen zelfstandigheid, 'het innerlijke kind', met zich meedraagt. De geest loopt daardoor echter het gevaar er op een afstandelijke wijze over te gaan spreken en niet duidelijk te beseffen, dat het alleen zichzélf als de persoon, de menselijke geest betreft!
Wat er namelijke werkelijk gebeurt is, dat er een omvorming van de geestestoestand plaatsvindt. Het gaat om één en dezelfde geest, waarvan echter de geestestoestand verandert, wordt omgevormd naar die van de kinderlijke jeugdtoestand. Het is verwarrend om een toestand met een zelfstandig naamwoord aan te duiden alsof het een zelfstandige eenheid betreft.
Op dezelfde wijze wordt de mogelijkheid uit te groeien tot een volwassen persoon overgedragen op het denkbeeld 'het Zelf' of wordt de onvolmaakte geestestoestand overgedragen op het denkbeeld 'het lagere ik' of 'het ego'. De verpersoonlijking blijkt uit het spraakgebruik, dat 'het ego' iets is dat kan denken en iets kan doen, alsof het een zelfstandige eenheid zou zijn; wat wordt aangeduid doordat van het persoonlijke voornaamwoord 'ik' een zelfstandig naamwoord is gemaakt: 'het ik'.
Zie ook in het Menu: Het 'ik' en het 'zelf'?
Op dezelfde wijze vindt bij natuurvolkeren de verpersoonlijking plaats van een totempaal als zinnebeeld van de stam, of een bepaald dier, een boom, een berg of de maan. Door de overdracht bestaat er in hun ogen een onwrikbare eenheid tussen deze voorwerpen en bepaalde, door hen vereerde of gevreesde godheden, die echter alleen als denkbeelden in hun eigen innerlijke wereld bestaan.
terug naar de woordenlijst V
^