zevenvoudigheid
De goddelijke algeest wordt gekenmerkt door drievoudigheid (zie aldaar). Doordat God de algeest is, zijn er voor de goddelijke geest niet de twee instellingswijzen (de in- en uitgekeerde instelling) nodig, zoals bij de menselijke geest. Alles gebeurt immers ín God, binnen de algeest. Vandaar dat de werkzaamheid van de goddelijke geest wordt gekenmerkt door het drietal en het viertal, en niet zoals bij de mens door het zevental in de vorm van de zevenvoudigheid.
Worden de vier vermogens in de ménselijke geest werkzaam, binnen de bolvormige wolk van licht en warmte die de menselijke geest is, dan kan die werkzaamheid zich geheel bínnen de geest afspelen, wat de ingekeerde instelling is of zich naar búiten richten, wat de uitgekeerde instelling is. Daardoor komt er bij de menselijke geest iets heel wezenlijks bij, verschillend van de algeest, namelijk de beide instellingswijzen. Maar bovendien komt er ook een aanduiding bij voor de geest als geheel, als de eenheid van de met elkaar samenhangende en elkaar aanvullende tegendelen in die bolvormige wolk. Dit is nodig om de persoonlijke zelfstandigheid, eenheid en eigenheid te kunnen bewaren ten opzichte van alle andere geesten, doordat de menselijke geest zich door de uitgekeerde instelling in de buitenwereld zou kunnen verliezen en ook eenzijdig zou kunnen worden door de eigenschappen van de tijdelijke persoonlijkheid. Dit is iets, wat bij de algeest niet nodig is, daar de algeest niet anders kán zijn dan één.
Bij de menselijke geest als algeestvonk, als vonk in de algeest, doet zich daardoor een zevental van kerneigenschappen voor: de geest als geheel, de vier vermogens en de beide instellingen. Dit is een beschrijving van de 'oertoestand' of 'rusttoestand' van de vermogens, waarin de vermogens zelf in een enkelvoudige, níet samengestelde toestand verkeren (zie de 'negenvoudigheid', waarin de vermogens in een sámengestelde toestand verkeren met betrekking tot de persoonlijkheid).
De zevenvoudigheid van de vermogens is er de oorzaak van dat als de menselijke geest zich gaat ontwikkelen, er ook sprake is van een zevenvoudige opgang naar de goddelijke algeest. De geestelijke ontwikkeling van de mens kent daardoor zeven treden van ontwikkeling. Daarbij gaat het om de zeven eigenschappen van de geest, in tegenstelling tot de negen eigenschappen van de persoonlijkheid.
De mysticus Jacob Boehme beschrijft de menselijke geest als de 'zevengeest'. Hij ziet de geest als een eenheid van zeven wielen, die door elkaar heen draaien in één naaf. Gezamenlijk vormen zij daardoor een bol. Bovendien bezit ieder wiel alle zeven eigenschappen van de geest, maar heeft in ieder wiel één van de vermogens de nadruk.
In de astrologie vertegenwoordigt de Zon de geest als geheel, de Maan het waarnemen, Mercurius het denken, Venus het voelen, Mars het willen, Jupiter de uitgekeerde en Saturnus de ingekeerde instelling. De zeven planeten vertegenwoordigen de zeven kenmerken van de menselijke geest.
Ook in de acht trigrammen van de I Tjing zijn de eigenschappen van de geest in de énkelvoudige, niet samengestelde toestand, wat blijkt uit hun beschrijving in de I Tjing. Tjièn en Koen vertegenwoordigen samen de geest als geheel. Tjièn en Koen duiden de mannelijke (jang) en vrouwelijke (jin) eigenschappen van de zich ontwikkelende geest aan en deze geest is Tao, zoals vermeld in de oertekst van de I Tjing. Doordat zij bij elkaar horen vormen zij een eenheid, zodat er toch sprake is van een zevenvoudigheid. Li is het waarnemen, Kan het willen, Tsjen het denken, Soen het voelen, Twéi de uitgekeerde en Ken de ingekeerde instelling.
terug naar de woordenlijst Z
^