ziel (aura)


De geest is een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, waarmee de geestelijke vermogens samenhangen: waarnemen is vormbaar licht, denken vormbaar licht, voelen vormbare warmte en willen zelfvormende warmte. Door de werkzaamheid met de geestelijke vermogens in zichzelf straalt de geest een vormbare krachtruimte om zich heen uit: de ziel. De geest is daardoor de bron van de ziel.
Ieder vermogen heeft een eigen uitstraling, waarin de voortbrengselen van dat vermogen worden bewaard, bijvoorbeeld kennis in de uitstraling van het waarnemen, gedachten in de uitstraling van het denken, gevoelens als kleuren in de uitstraling van het voelen, wilsbesluiten in de uitstraling van het willen.
Doordat de geest zevenvoudig (z.a.) is opgebouwd bestaat ook de ziel uit zeven uitstralingen: vier uitstralingen van het waarnemen, denken, voelen en willen; twee van het vermogen de richting van hun werkzaamheid naar binnen of naar buiten te keren, en een uitstraling van de geest als geheel, nodig om de werkzaamheid van de overige zes tot een eenheid te maken en te houden.
Wil de geest namelijk vrij zijn om voortdurend in zichzelf zelfscheppend werkzaam te kunnen zijn met zijn vermogens, dan moet de geest de voortbrengselen van de werkzaamheid uitstralen. Dat is de oorzaak van het bestaan van de ziel. Alle ervaringen en kennis, gedachten, gevoelservaringen en wilsbesluiten worden in de ziel als het geheugen bewaard. Doordat de ziel de eigen uitstraling van de geest is, kan de geest daardoor steeds over de eigen kennis en gedachten blijven beschikken.
De ziel is het inwendige, de binnenkamer, de binnenwereld, overeenkomstig de oude betekenis van het woord. Het woord 'ziel' is namelijk afkomstig van het Gotische woord 'salida', dat: woonruimte betekent, onderkomen, zaal. De geest woont in de ziel, die een uitstraling is van de geest zelf. De geest vormt zelf zijn eigen woning, letterlijk: de ziel.
Het Latijnse woord 'aura' betekent: uitwaseming. Het hangt samen met 'aurum' (goud) dat: uitstraling betekent. De woorden 'aura' en 'ziel' duiden hetzelfde verschijnsel aan.

De ziel is het overdrachtsmiddel tussen geest en lichaam. De ziel als uitstraling van de geest is een vormbare krachtruimte. Daarin bevinden zich niet alleen de voortbrengselen van de geestelijke werkzaamheid in de vorm van bijvoorbeeld denkbeelden, maar ook de gewaarwordingsbeelden van de omgeving, die door de zintuigen heen de ziel bereiken. Deze gewaarwordingsbeelden worden in de ziel 'voor de geest gesteld' en zijn daardoor de voorstellingen van de omgeving, die de geest, in het midden van de ziel verblijvend, vervolgens waarneemt.
De stoffelijke ogen zijn de camera's, die door de geest op een voorwerp worden gericht. Door de oogzenuwen heen bereikt een afbeelding van het voorwerp een aantal cellen van de hersenschors. Als deze worden geprikkeld, zenden zij een trillend magnetisch veldje om zich heen uit, waarmee de ziel gaat meetrillen en zo in de ziel wordt omgezet in een inwendig lichtbeeld. Dit lichtbeeld is een afbeelding van wat door de ogen in de buitenwereld is gezien. De ziel is als het ware het beeldscherm in de binnenwereld, waarop het waargenomen beeld van de buitenwereld volkomen natuurgetrouw wordt afgedrukt. De beelden op dat beeldscherm worden vervolgens door de geest, die in het midden van de ziel verblijft, waargenomen (zie ook: Tijdschriftartikelen > De wisselwerking tussen geest en hersenen).
De geest bevindt zich in de schedel als het ware in een geblindeerd voertuig, het lichaam. De geest bevindt zich binnen de schedel op de plaats van de voorhoofdskwabben van de hersenen en neemt van daaruit de beelden waar, die op het beeldscherm van de ziel verschijnen. Naar aanleiding van die beelden neemt de geest besluiten en bestuurt de geest het voertuig, het lichaam.

Tijdens het vierde Concilie van Constantinopel in 869-870 werd besloten, geheel ingaande tegen de oude, juiste opvatting van de gnostici, dat de mens alleen bestaat uit een ziel en een lichaam. Canon 11: De mens heeft een rationele en intellectuele ziel. Door deze uitspraak wordt een geestelijk vermogen, het denken, toegekend aan de ziel. Het kunstmatige woord 'zielsvermogen' heeft echter geen ingang gevonden.
Sinds die tijd neemt in het spraakgebruik het woord 'ziel' de plaats in van het woord 'geest'. De ziel zou de 'kern' van de mens zijn, de ziel zou het 'leven' zijn en ook de 'persoon' betekenen. Dit besluit, dat niet met de ervaarbare werkelijkheid in de geestelijke wereld overeenkomt, is de oorzaak van een diep ingrijpende begripsverwarring.
Het is door deze verwarring dat bijvoorbeeld wordt gezegd, dat de 'ziel' een 'geestelijke' ontwikkeling meemaakt of dat in de aanvangstoestand van de ontwikkeling over de mens als over de 'ziel' wordt gesproken en aan het eind over de 'geest'. Ook wordt wel de mening geuit dat de geest mannelijk is en de ziel vrouwelijk of dat de geest hoger is en de ziel lager.

In geestkunde is het de geest die met behulp van de eigen geestelijke vermogens een geestelijke ontwikkeling doormaakt naar hereniging met de bron van zichzelf: de goddelijke algeest.


terug naar de woordenlijst Z






^