De Levensboom of Asherah en Sjechiena
(bron: Wikipedia)1. Asherah
Asherah of Ashera(t) was de oudste Moedergodin van Kanaän, identiek aan de Ugaritische Godin Athirat. In een Sumerische inscriptie uit 1750 v.Chr. komt zij voor als vrouw van Anu of El (de vadergod van het Kanaänietisch pantheon). Baäl is een van haar kinderen. Zij is ook "De Vrouw die de Zee doorkruist" en "De Moeder van de Goden". Ze wordt afgebeeld in de vorm van een boom.
Het woord asherah met kleine letter betekent zoveel als pilaster of alleenstaande zuil of paal, symbool van de Moedergodincultus dat veelvuldig in Kanaänietisch gebied is aangetroffen. Het is tevens de aanduiding van een heilige boom, een groene boom die als referentieteken van leven gold en waarbij meestal een lokale boomcultus werd voltrokken, zoals ook in India nu nog vaak gebeurt. Meestal stonden er twee van zulke bomen bij een tempel. Ezechiël meldt over de aanhangers van de cultus: Zij brachten een tak (van de heilige boom) aan hun neus. Asherim waren oorspronkelijk vijgenbomen, de sycamore, die in het Oude Egypte beschouwd werd als 'het lichaam van de Koningin op Aarde'. Vandaar ook de 'vijgenboom' van Adam en Eva.
In Ugaritische teksten van voor 1200 v.Chr. wordt de Godin Athirat driemaal vernoemd: ʼatrt ym, ʼAtirat yammi, 'Athirat van de Zee' of in vollediger vertaling 'Zij die handel drijft op zee'. De naam wordt door de meeste vertalers en commentatoren beschouwd als afkomstig van de Ugaritische wortel 'atr', 'strijd' verwant met de Hebreeuwse wortel 'shr' met dezelfde betekenis.
In genoemde teksten is Athirat de partner van de god El en wordt een referentie gemaakt naar 'de zeventig zonen van Athirat', waarschijnlijk dezelfde als 'de zeventig zonen van El'. Zij wordt niet echt onderscheiden van Ashtart (Astarte), en Ashtart wordt verbonden met de Mesopotamische Godin Ishtar. Ze wordt verder ook nog Elat genoemd, de vrouwelijke vorm van El, die heerseres betekent en Qodesh: 'Heiligheid'. Quadeshu waren heilige vrouwen of tempelpriesteressen (vgl. Naditu).
Belangrijke cultusplaatsen naast Ugarit waren de havensteden Sidon en Tyrus, waar zij de plaatselijke stadsgodin was. De god Baäl werd er als een van haar kinderen aanzien.
Deze godin komt ook als Ashratum of Ashratu af en toe voor in Akkadische bronnen.
Bij de Hittieten komt deze godin voor als Asherdu(s) of Asertu(s), of ook nog Aserdu(s), gemalin van Elkunirsa en moeder van ofwel 77 ofwel 88 zonen.
Archeologen vonden dat tot in de 6e eeuw v.Chr. huisaltaren werden ingericht of op zijn minst beeldjes werden gehouden van Asherah, die in alle vindplaatsen opmerkelijke overeenkomsten vertonen.
Bijbel
In de Bijbel wordt 40 maal naar 'Asherah' gerefereerd (naar 'Astarte' slechts 9 keer). Astarte zou haar dochter zijn of een ander aspect van haar zuster Anath (de zuster-vrouw van Baäl).
In Deuteronomium 7:5 staat: "Zo zul je met hen doen: hun pilaren zul je vernietigen; hun Asheirim zul je omzagen; en hun afbeeldingen zul je in vuur verbranden." De belangrijkste joodse bijbelcommentator, Rashi, legt uit dat 'Asheirim' (meervoud van 'Asherah') verwijst naar bomen die aanbeden worden door de Kanaänieten. De bron hiervoor is het Talmoed-tractaat Avodah Zarah, pagina 48b.
In Deuteronomium 16:21-22 staat: "U mag naast het altaar dat u voor de HEER, uw God, gaat bouwen geen Asjerapaal of wat voor gewijde paal ook plaatsen en ook geen gewijde steen, want de HEER heeft daarvan een afschuw."
2. Sjechiena
Het woord Sjechiena (Hebreeuws: het wonen, zij die bij ons woont) geeft de goddelijke aanwezigheid aan, in het bijzonder in de Tempel te Jeruzalem. De werkwoordsvorm wordt expliciet beschreven in de Tenach, of de Bijbel, maar als zelfstandig naamwoord komt het in de Talmoed voor.
Tijdens de Exodus was Gods aanwezigheid, Sjechiena, duidelijk zichtbaar in de wolkkolom overdag en de vuurzuil 's nachts die de Israëlieten begeleidde. Toen de tabernakel gereed was, daalde de Sjechina neer over de tent waarin de Ark van het Verbond stond. Later in de Tempel was de Sjechiena ook aanwezig als een vuurgloed boven de Ark. Volgens joodse legenden verdween de Sjechiena kort voor de verwoesting van de Tempel in 586 voor de jaartelling en is er nooit meer teruggekeerd. Ook van de Ark van het Verbond is niets meer vernomen en men weet niet of hij verwoest is of ergens verborgen door de tempelpriesters.
Volgens de Joodse traditie is de Sjechiena verdwenen omdat de zonden en ontrouw van de Israëlieten zo erg waren geworden, dat vanaf toen de 'tijden der heidenen' begonnen. Deze tijden zullen pas eindigen met de komst van de messias, een telg uit het huis van David. De messias zal dan de Tempel weer opbouwen en de Sjechiena zal hier dan weer zijn intrek nemen.
Opmerkelijk is dat in de Tweede Tempel nooit de Ark van het verbond, met Sjechiena, aanwezig is geweest, terwijl deze toch essentiëel was voor het jaarlijkse zoenoffer voor het gehele volk. Volgens orthodoxe joden is de reden hiervoor dat de Tempelberg waar het Heilige der Heiligen was, sinds de Babylonische ballingschap nooit meer onder volledig onafhankelijk joods bestuur, onder het huis van David, is geweest. Het is volgens de Tenach en de Talmoed namelijk noodzakelijk dat de plaats van de tempel onder het soevereine gezag staat van het joodse volk onder de leiding van een afstammeling van koning David.
Gedurende de periode van de Makkabeeën en Herodianen waren de joden wel (min of meer) onafhankelijk, maar leefden ze niet onder een Davidische heerser. Ook tegenwoordig staat de Tempelberg niet onder bestuur van Israël, maar valt deze onder het islamitisch bewind van de moefti (Arabisch: rechter) van Jeruzalem. Als de tijd van het hernieuwde koningschap van David, in de persoon van de messias, aanbreekt, zal God de schuilplaats van de Ark openbaar maken zodat deze in de eveneens hernieuwde Tempel zijn plaats weer kan innemen. Hierna zal de Sjechiena de Ark opnieuw bekleden.
Rabbijnse literatuur, kabbala en traditie
Volgens de Talmoed 'rust de Sjechina waar een minjan bijeen is' (Sanhedrin 39a), 'is zij aanwezig waar drie rechters samen zitting houden' (Berachot 6a), 'verwijlt de Sjechiena aan het hoofdeinde van een zieke' (Sjabbat 12b) en 'begeleidt zij allen die gedwongen zijn om in ballingschap te gaan' (Megillah 29a). Ook geeft de Talmoed aan dat de Sjechiena verantwoordelijk is geweest voor de profetie van profeten en voor de compositie van Davids psalmen (Pesachim 117a). Profeten verwijzen in hun visioenen vaak naar Gods aanwezigheid.
De Sjechiena wordt in de traditie geassocieerd met de bruid van de sjabbat (sjabbat ha-malka). De beroemde kabbalist rabbijn Loeria heeft veel over dit thema geschreven in proza en dichtvorm. De hechte band tussen de sjabbat en het Joodse volk wordt vergeleken met de band tussen bruid en bruidegom. De traditie van de Sjechiena als sjabbat-bruid geeft ook de band weer tussen God en het Joodse volk.
De Joodse eredienst
In het Sjemoné Esré (stiltegebed) is als 17e beracha opgenomen: "... hamachazier sjechiena-to le Tsion". Hierin wordt God verzocht: "... Zijn goddelijke aanwezigheid weer naar Tsion terug te brengen."
terug naar God als man en vrouw
^