Het elementaire deeltjesrijk, de andere rijken en hun verhouding tot de geestelijke vermogens

en Teilhard de Chardins geestelijke binnenkant der dingen

Inhoud

Inleiding
1. De rijken van Linnaeus: het mineralen-, planten- en dierenrijk, en de mensheid
2. De mensheid en de eigenschappen van de geestelijke vermogens
3. Het deeltjesrijk van de deeltjesfysica: het Standaardmodel
4. De vorming van elementaire deeltjes door verdichting van licht en warmte
5. De indeling van het deeltjesrijk en de overeenkomst met de geestelijke vermogens
6. De indeling van de engelenrijken en de overeenkomst met de geestelijke vermogens
7. De zeven rijken van levensgeesten en de geestelijke vermogens
8. Literatuur

Inleiding

De éne bron van het al
Daar er in het heelal overal dezelfde wetmatigheden gelden en er overeenkomsten en samenhangen zijn te vinden, gaan niet alleen de natuurwetenschappen, maar ook de geesteswetenschappen ervan uit, dat het heelal een eenheid is doordat het uit één bron afkomstig is. Aan alles wat uit een bron afkomstig is, worden de eigenschappen van die bron immers meegegeven; zo zijn bijvoorbeeld in het licht van de zon de eigenschappen te ontdekken van de elementen, waaruit de zon, als de bron van dat licht, bestaat.
Door die gezamenlijke oorsprong is het ook mogelijk de levensvormen op aarde te ordenen en samenhangend in te delen, zoals Linnaeus deed; ook gezien het feit dat de moleculaire biologie ervan uitgaat, dat er ooit één oercel moet zijn geweest, daar alle cellen waarmee die levensvormen zijn opgebouwd, in hoofdlijnen dezelfde opbouw en dezelfde biochemische processen vertonen.

De alomtegenwoordige ontwikkeling
Daarnaast is - uitgaande van de éne bron - het verschijnsel evolutie alomtegenwoordig, zowel op stoffelijk gebied in het heelal en bij levensvormen op aarde, alsook op geestelijk gebied in mens en mensheid.
De evolutie (van Latijn ‘e-volvere’: uitrollen) of ontwikkeling is mogelijk, doordat mensen en dieren het vermogen bezitten van hun opgedane ervaringen te leren en daardoor steeds beter in staat zijn zich aan veranderende omstandigheden op aarde en ook in de maatschappij, aan te passen.
Daarbij doet zich het verschijnsel voor dat er ook een oveeenstemming is tussen de ontwikkeling van de levensvorm, de complexiteit ervan en het aantal verrichtingen dat ermee kan worden uitgevoerd, en de mate van geestelijke ontwikkeling van het levende wezen dat van die levensvorm gebruik maakt.

De Franse jezuïet, theoloog en paleontoloog Pierre Teilhard de Chadin nam dit gegeven als uitgangspunt voor zijn spirituele beschouwingen over de betekenis van de evolutie, waarmee hij de evolutietheorie met de theologie in overeenstemming trachtte te brengen.
Hij ging daarbij uit van wat hij het ‘psychisme’ noemde, de ‘geestelijke binnenkant der dingen’, die in ontwikkeling toeneemt met de toename van de complexiteit der levensvormen. De ontwikkeling van deze geestelijke binnenkant komt in de toekomst door de christogenese (een geestelijke ontwikkeling die naar het Christusbewustzijn leidt) uit bij Christus - een doel dat Teilhard het Punt Omega noemt: de hereniging met de oorsprong. 1) 2) Maar om op deze wijze dat eindpunt te bereiken, moet er een samenhang zijn tussen geest en stof, waardoor de geestelijke ontwikkeling naar dat eindpunt door stoffelijke levensvormen kan worden gedragen en bevorderd.
In het hiernavolgende laat ik deze samenhang zien vanuit geestkundig gezichtspunt, ter ondersteuning van Teilhards gedachtengoed.

terug naar de Inhoud

1. De rijken van Linnaeus: het mineralen-, planten- en dierenrijk, en de mensheid

In zijn boek Systema naturae 3) verdeelde de Zweedse arts, dier- en plantkundige Carl Linnaeus, de natuur in drie rijken: het mineralenrijk (Regnum lapideum), plantenrijk (Regnum vegetabile) en dierenrijk (Regnum animale). De eerste van de zes klassen van het dierenrijk omvatte de viervoeters, waar Linnaeus de mens (de anthropomorpha) bij indeelde als behorend bij de primaten.
Zijn bedoeling was alleen een beschrijvende, hij streefde ernaar Gods schepping in te delen. Hij voegde planten en dieren, en later mineralen bij elkaar vanwege hun overeenkomsten; het ging hem niet om een evolutionaire verwantschap tussen die soorten.
Op grond van de verwantschap door afstamming worden er tegenwoordig wel nog boven de rijken uitgaande domeinen (gebieden) onderscheiden, omdat schimmels en bacteriën moeilijk waren in te delen in de oude rijken; maar toch hebben die laatste in grote lijnen nog steeds hun plaats en bekendheid. Alleen ontbreekt nu het mineralenrijk, omdat mineralen in de natuurwetenschappen niet als een levensvorm worden gezien.

Het mineralenrijk hangt echter rechtstreeks samen met het Standaardmodel van de deeltjesfysica (onderdeel van de moderne natuurkunde), dat de deeltjes beschrijft en indeelt, waarmee niet alleen alle levensvormen uit de rijken zijn opgebouwd, maar ook die mineralen. Om het mineralenrijk toch weer aan de andere toe te kunnen voegen om zo de samenhang tussen de rijken te kunnen beschrijven, moet men zich tot de esoterische literatuur wenden. 4) 5) 6) 7) Daar is namelijk ook sprake van een evolutie zoals in de natuurwetenschappen, maar daar is het de ontwikkeling die de géést doormaakt die vervolgens in de aardse lévensvormen en rijken tot uitdrukking komt: de hier zichtbare stoffelijke evolutie heeft een onzichtbare, geestelijke oorzaak.
De levensvorm waarvan de geest in deze wereld voor zijn ontwikkeling gebruik maakt: mineraal, plant, dier of mens, is een weergave van de ontwikkelingstrap waarop de geest, die van die levensvorm gebruik maakt, zich bevindt. Alle geesten doorlopen tijdens hun ontwikkeling vanaf hun oorsprong uit de algeest alle rijken en hun levensvormen beginnen, volgens de esoterische literatuur, in de minerale toestand in het mineralenrijk (ook als die toestand aanvankelijk nog een ónstoffelijke, want etherische vorm heeft).

Volgens de esoterische literatuur werden vanuit de goddelijke algeest golven van geesten voortgebracht. Eerst werden de drie engelenordes of -rijken gevormd, dan de menselijke geesten, vervolgens de dieren- en plantengeesten, en als jongste ten slotte de mineralengeesten.
De geesten van de drie engelenordes hebben zich al volledig ontwikkeld door zich liefdevol voor elkaar en voor de mensen- en andere geesten in te zetten; daardoor is voor hen het eindpunt, de goddelijke geestestoestand, weer bereikt. Daardoor is in de ordening van de engelenrijken de goddelijke, drievoudige verhouding van de vier geestelijke vermogens ook te herkennen: het waarnemen/willen als de eenheid van de geest als bewuste levenskracht, die in zichzelf denkt en voelt (zie hiervoor §2).
De na de engelen volgende groepen: mensen-, dieren- en plantengeesten zijn nog onderweg, vandaar dat bij hen door eenzijdigheden in de persoonlijkheid, nodig voor hun persoonlijke ontwikkeling, deze goddelijke, evenwichtige verhouding van de vermogens zich nog niet helemaal heeft gevormd. Natuurwetenschappelijk onderzoek naar de levensverrichtingen van dieren en planten laat echter zien, dat ook zij over eigenschappen beschikken, die geestelijk kunnen worden genoemd en die overeenkomsten hebben met de eigenschappen van de geestelijke vermogens bij de mens; het betreft bijvoorbeeld de waarneming van elkaar en de overdracht van berichten, en het zich behulpzaam voor elkaar inzetten. 8)

Bij de mineralengeesten is de eerste stap naar zelfstandigheid nog maar net gezet, waardoor bij hen nog nauwelijks persoonlijke verschillen zijn opgetreden en de oertoestand van de genoemde, drievoudige verhouding van de vermogens, nog steeds bestaat. Daardoor komt de goddelijke verhouding van de vermogens bij de engelen, de volledig ontwikkelde toestand, toch overeen met die van de mineralen, die nog in de drievoudige oervorm zijn; en diezelfde oervorm is te vinden de indeling van het elementaire deeltjesrijk uit de deeltjesfysica: het Standaardmodel. De mensheid staat tussen de eindtoestand en de begintoestand van engelen en mineralen in en bevindt zich nu in een toestand van geleidelijke ontwikkeling.
Daar een mens niet alles tegelijk goed kan doen, komt meestal één van de vermogens nadrukkelijk in de persoonlijkheid naar voren, wat weliswaar tot een mogelijk storende eenzijdigheid leidt, maar waardoor de eigenschappen van de vermogens in de persoonlijkheid wel heel herkenbaar zijn, bijvoorbeeld het denken of voelen, het waarnemen of willen en de uit- of ingekeerde toestand waarin ze zich bevinden. Daardoor kunnen ze hier goed worden bestudeerd, wat niet alleen de zelfbewustwording bevordert, maar ook de herkenning van hun voorkomen bij vertegenwoordigers uit de andere rijken: de geesten, die voor hun ontwikkeling van de levensvormen uit die rijken gebruik maken.

terug naar de Inhoud

2. De mensheid en de eigenschappen van de geestelijke vermogens 9)

De éne bron van de vermogens: de algeest 
De grondslag van het al (en daarmee van de engelen, de mensheid, de andere rijken en ook van het deeltjesrijk in het heelal) is de genoemde algeest, die zich voor mijn geopende geestesoog uitstrekt in de eeuwige oneindigheid. Bij het geestelijke ervaren van de algeest zijn daarin twee verschillende geestestoestanden te onderscheiden. In de eerste, de begintoestand of ongevormde oertoestand, is er eerst in de algeest een geestestoestand van diepe ‘rust’ doordat er in de algeest dan geen tegendelen werkzaam zijn. De oertoestand van rust doet zich aan het geopende geestesoog voor als een geestelijke, aangename ’donkere koelte’ en daardoor kan er niet iets worden onderscheiden. De algeest in die rusttoestand is daardoor de uiterste eenvoudigheid, de toestand van volstrekte éénheid. Een toestand die naar de maatstaven van de moderne natuurkunde een ‘singulariteit’ (vreemdheid) zou kunnen worden genoemd.

In de daarop volgende geestestoestand van de algeest komt er uit de rust een beweging voort, die zich uitdrukt als een geestelijke, ‘lichtende warmte’ en die daarvóór blijkbaar in de rust ‘opgelost’ was geweest. Nadat die beweging en zijn lichtende warmte tot een toestand van zelfstandigheid was gekomen, verbinden de geestestoestand van de rust en haar donkere koelte en de geestestoestand van de beweging en zijn lichtende warmte zich weer met elkaar. Daarbij doordringt de beweging de rust en de rust laat zich doordringen; het licht doordringt het donker en dat laat zich doordringen, de warmte doordringt de koelte en dat laat zich doordringen.
In die nieuw ontstane, geestelijke eenheidstoestand is er een ‘verwarmende koelte’(!) ervaarbaar. De beweging en zijn lichtende warmte heeft nu de rust en haar donkere koelte in zich opgenomen, en houden zij elkaar in evenwicht; er heeft een ompoling plaatsgevonden, de oertoestand is omgekeerd van rust naar beweging. Deze vereniging heeft ten slotte een nieuwe toestand van een getemperde, rustige beweging tot gevolg, die zich uitdrukt als een gematigde, lichtende warmte - met zijn doordringende eigenschappen - maar die nu op zijn beurt de rust en haar donkere koelte - en haar doordringbare eigenschappen - in zich heeft opgenomen en er één mee is geworden.

De menselijke geest
Tijdens de vereniging van de beweging en zijn lichtende warmte met de rust en haar donkere koelte, zag ik als het ware tussen hen in door verdichting een bolvormige wolk van licht ontstaan, een gedachte in de algeest, die later liefdevol met warmte werd doorstroomd. Daardoor kwam die bolvormige wolk tot leven en zag ik de voortkomst van mijzelf als menselijke geest, door verdichting uit en in de algeest; en door die verdichting met (in aanleg) dezelfde eigenschappen als de algeest.
(Dit is eenzelfde soort verdichting als die, welke wordt beschreven door de kwantum-veldentheorie uit de kwantumfysica: het deeltje komt door verdichting voort uit een aangeslagen veld en blijft daar altijd mee in wisselwerking; dit wordt hieronder behandeld. In het groot komt dit overeen met de verdichting van waterstofgas in het heelal, waardoor een ster ontstaat.)

De geestelijke vermogens
Naar later bleek, hangt met het geestelijke licht de geestestoestand ‘zich bewust zijn’ samen en met de warmte de geestestoestand ‘kracht’, waardoor de algeest zich voordoet als de ‘bewuste levenskracht’: de levenskracht, die zich bewust kan zijn. De algeest komt in de bewuste kracht tot uitdrukking als de tweevoudigheid, de toestand van twéé-eenheid, een eenheid in verscheidenheid. Daardoor is er sprake van een twee-eenheid van bewustzijn en kracht, die zich niet alleen uitstrekt in de eeuwige oneindigheid, maar door de verdichting ook in de menselijke geest (en alle andere geesten) aanwezig is.
Die bewuste kracht doet zich in de geestelijke wereld aan het geopende geestesoog voor als geestelijk licht en geestelijke warmte en ook dat licht en die warmte kunnen zich - door de eerder beschreven vereniging - in twee, tegenovergestelde toestanden bevinden: in een doordringbare, vormbare toestand (die samenhangt met de rust) en in een doordringende, zelfvormende en zelfscheppende toestand (die samenhangt met de beweging). Met het feit dat licht en warmte binnen de geest in die vormbare en zelfvormende toestand kunnen worden gebracht, hangen de vier geestelijke vermogens samen: waarnemen is de geestestoestand van vormbaar licht, denken is zelfvormend licht, voelen is vormbare warmte en willen is zelfvormende warmte, alles binnen de werkzame, bolvormige geest.

Door waar te nemen laat de geest, binnen zichzelf als de bolvormige wolk, het innerlijke licht tot ervaringsbeelden vormen; door te denken vormt de geest zelf in zichzelf lichtbeelden, die denkbeelden zijn; door te voelen laat de geest de innerlijke warmte vormen tot een gemoedstoestand, een gevoel en door te willen verhoogt de geest zijn warmtetoestand tot wilskracht.
Zo doet de innerlijke wérkzaamheid van de algeest en van de menselijke geest zich voor als een bewuste levenskracht als het licht en de warmte van het waarnemen en willen; en deze bewuste kracht kan de waargenomen zaken verwerken door die in zichzelf te overdenken en te doorvoelen, en van daaruit te willen handelen.
Door de tweevoudigheid van die bewuste kracht, die toch ook een eenheid vormt, kan de geest worden beschreven als een dríevoudig wezen: als een bewuste kracht die overdenkt en doorvoelt;
maar kan de geest ook worden beschreven als een víervoudig wezen dat de dingen waarneemt, die overdenkt en doorvoelt en er dan iets mee wil doen.

terug naar de Inhoud

3. Het deeltjesrijk van de deeltjesfysica: het Standaardmodel

Inleiding
Met de relativiteitstheorie van Einstein en het onderzoek naar radioactiviteit door het echtpaar Curie begin 20e eeuw, ontstond er in de natuurkunde een geheel nieuw vakgebied: de kwantumfysica (of kwantummechanica: bewegingsleer van deeltjes). Naast de reeds bekende subatomaire deeltjes proton, neutron en elektron, werden later in het laboratorium door botsingsproeven met deeltjesversnellers veel andere deeltjes ontdekt. Ook werd gevonden dat protonen en neutronen uit nog weer kleinere deeltjes moesten bestaan, met de fantasienaam quarks. Tegen het einde van die eeuw kon een indeling worden gemaakt van de tot dan toe gevonden elementaire deeltjes: het Standaardmodel van de deeltjesfysica, dat uitgebreid is getest en tot nu toe staande is gebleven, evenals Einsteins relativiteitstheorie.

Het Standaardmodel 10) 11) 12)
Hieronder is het huidige schema van het Standaardmodel te vinden, de beschrijving van drie elementaire soorten krachten en twaalf elementaire deeltjes, maar waarvan er drie het zichtbare heelal vormen.
1. De deeltjes die de bouwstenen van het heelal zijn, worden fermionen genoemd (naar de fysicus Fermi). De 12 fermionen zijn verdeeld in twee groepen: leptonen (‘heel klein’) en de quarks. Deze groepen zijn op hun beurt weer onderverdeeld in drie ‘generaties’ deeltjes, waarvan de 1e generatie stabiel is en in de natuur aanwezig; de twee andere vertonen zich alleen zeer kort bij botsingsproeven in het laboratorium.
2. Bij de drie elementaire krachten horen de krachtuitwisselende deeltjes, die bosonen worden genoemd (naar de fysicus Bose). De bosonen zijn de verbindende krachten die tussen de fermionen werkzaam zijn; daardoor worden
3. atomen gevormd (een drietal quarks vormen de protonen en neutronen in de atoomkern, en daar omheen bevinden zich de elektronen) en met die atomen vervolgens
4. moleculen, weefsels, organen en levensvormen.
Samen met de zwaartekracht - die in het Standaardmodel geen plaats kan krijgen - vormen zij het heelal (de ‘zwaartekracht’ is volgens de relativiteitstheorie van Einstein geen ‘kracht’ in de gebruikelijke zin van het woord, maar een toestandsverandering van de tijdruimte).


Hoe groot de verscheidenheid van vormen van de materie in het zichtbare heelal ook mag zijn, uiteindelijk is alles opgebouwd uit de 1e generatie van drie fermionen: het elektron en de up(u)- en down(d)-quark, en van de drie soorten bosonen: fotonen, gluonen en W±, Z-bosonen.

Van alle deeltjes met een + of - lading (elektronen, quarks/protonen, W-deeltjes) bestaat ook een antideeltje met een tegenovergestelde lading; terwijl van de deeltjes zonder lading (neutraal) wordt gesteld dat zij ‘hun eigen antideeltje’ zijn, zoals de fotonen, gluonen en de Z-deeltjes (dit zijn alle bosonen, krachten).
De deeltjes vormen de materie van het zichtbare heelal, terwijl de antideeltjes gewoonlijk niet in de natuur aanwezig zijn, maar wel in het laboratorium kunnen worden gemaakt. Deeltjes van dezelfde soort zijn volkomen gelijkvormig: ze bezitten dezelfde eigenschappen en zijn niet van elkaar te onderscheiden.

Om later de overeenkomst tussen het Standaardmodel van de kwantumfysica, de engelenordes volgens Dionysios de Areopagiet 13) en de vier geestelijke vermogens te kunnen laten zien, is het nuttig in het nu volgende eerst wat dieper op een tiental bijzondere, transcendent te noemen uitkomsten van de kwantumfysica in te gaan, want de moderne natuurkunde vond in de onderzochte diepere lagen van de natuur allerlei bóvennatuurlijke eigenschappen.
- Opmerking 1. De deeltjes waarvan wordt verondersteld dat zij hun eigen antideeltje zijn en neutraal zijn, verkeren in de overeenkomstige toestand van de verenigde tweelinggeesten, waarbij de mannelijke en vrouwelijke geest van een bij elkaar behorend paar in liefde geheel in elkaar op zijn gegaan en een twee-eenheid vormen.

a. De eigenschappen van krachtvelden en hun deeltjes
Wat in de natuurkunde (verwarrend genoeg) een ‘veld’ of ‘krachtveld’ wordt genoemd, kan worden omschreven als een ‘trillende energietoestand’ van een bepaalde ruimte; door de trilling heeft de energietoestand in die ruimte een golvend karakter (zie afb. a). Wat een ‘deeltje’ wordt genoemd, is een excitatie (prikkel) op een bepaalde plaats in die ruimte (b); daardoor wordt uit én in het ‘veld’ een ‘energiepakketje’ gevormd in de vorm van een condensatie of verdichting van de golven op die plaats (c). Het krachtveld en de deeltjes (d) die daarin door excitatie worden gevormd, blijven daardoor onverbrekelijk met elkaar samenhangen. Zij vormen een ‘golf-deeltjedualiteit’ of ‘golf-deeltjetweeheid’… maar beter kon worden gesproken van ‘golf-deeltjetwee-eenheid’. Daarbij geldt dat het veld de oertoestand is en het deeltje door verdichting uit het veld voortkomt.
Ieder deeltje heeft daardoor zijn eigen ‘veld’; het foton bijvoorbeeld is een exitatie van het elektromagnetische veld, een elektron van het elektronveld. Als bijvoorbeeld over ‘het elektron’ wordt gesproken, moet zijn onafscheidelijke eenheid met het elektronveld in gedachten worden gehouden.

Het woord ‘deeltje’ wordt gebruikt omdat het ‘iets’ is dat ‘deel uitmaakt’ van een groter geheel, namelijk de golvende ruimte; maar men kan er niet een duidelijke voorstelling van maken, want het deeltje is in feite niets dan een ‘mathematische voorstelling’. Het is namelijk de uitkomst van de basisvergelijking van de kwantumfysica: de vergelijking voor de ‘golffunctie van een deeltje’, die door de fysicus Schrödinger is opgesteld. Het deeltje wordt namelijk gekenmerkt door de golf-deeltjedualiteit: het deeltje is een energietoestand, die golf en deeltje tegelijk is, het is een verschijnsel dat zowel ‘deeltje-achtig’ als ‘golfachtig’ is; het kan massa en lading hebben, maar geen vast omlijnde afmetingen; er is een geleidelijke overgang met het veld.
- Opmerking 2. Het ‘deeltje’ is eerder een ‘wolkje’ te noemen, omdat de genoemde basisvergelijking op statistische wijze de kans berekent, dat het deeltje ergens in de ruimte kan worden aangetroffen en door die kansberekening krijgt het een wolkachtige vorm. Dit komt overeen met wat vanuit de geestelijke wereld aan mij is getoond over het ontstaan van de menselijke geest als een wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, waarvan de eigenschappen zodanig zijn, dat zij de geestelijke vermogens daarin mogelijk maken.

Ook de uitkomst van de Schrödingervergelijking voor de eenvoudigste ‘orbitaal’ (schil- of baanachtige) rond de kern van een atoom, de s-orbitaal genoemd (die de eerste twee elektronen kan bevatten), is een bolvormige wolk als de statistische kans het elektron op een bepaalde plaats daarin aan te treffen. Het elektron kan echter ook nog op meerdere plaatsen tegelijk worden aangetroffen; twee van de orbitalen van het atoom, de p- en d-orbitalen, zijn driedimensionaal samengesteld, symmetrisch en haltervormig, en volgens genoemde vergelijking kan één elektron in beide haltervormige ruimtes tegelijkertijd worden aangetroffen. Het ene elektron is over beide ruimtes verdeeld, wolkachtig ‘uitgesmeerd’. Bovendien is het zo dat als de plaats wordt berekend, dat dan niet tegelijkertijd de snelheid kan worden bepaald en het omgekeerde is ook het geval.
De chemische binding van atomen kan met deze orbitalen geheel worden verklaard en beschreven.
- Opmerking 3. Hier is sprake van een verschijnsel dat in de parapsychologie als ‘bilocatie’ bekend staat: een persoon als geest kan op meerdere plaatsen tegelijk werkzaam zijn.

b. Kwantumverstrengeling
Twee deeltjes die in dezelfde omstandigheden zijn ontstaan of samen hebben verkeerd, blijken, als ze uit elkaar worden gehaald en één ervan op een andere plaats wordt gebracht, zich toch als een éénheid te gedragen. Wordt er in de kwantumtoestand van de een iets veranderd (b.v. de spin), dan heeft dat tegelijkertijd een tegenovergestelde verandering bij het andere deeltje tot gevolg, hoe ver ook van elkaar verwijderd. Dit verschijnsel heet kwantumverstrengeling.
- Opmerking 4. In de parapsychologie is dit bekend als telepathie: rechtstreekse overdracht van gedachten of gevoelens van de ene op de andere persoon, ook over grote afstanden. Bij de elementaire deeltjes wordt dit veroorzaakt doordat beide deeltjes verdichtingen zijn uit en in de algeest, waardoor zij, eens verenigd, door de algeest heen toch met elkaar verbonden blijven.

Spookachtige verschijnselen
Deze en andere bijzondere uitkomsten van de kwantumfysica waren volgens Einstein ‘spookachtig’ en ook de deterministisch ingestelde Schrödinger (en vele anderen met hem) kon het nauwelijks geloven; later kreeg hij zelfs spijt een formule te hebben opgesteld die zulke vreemde uitkomsten gaf. Einstein nam door deze uitkomsten aan dat de kwantumfysica nog niet af was, er moest nog een vervolg komen, een laag eronder worden ontdekt die weer wetmatigheid en vastheid zou geven, want, volgens hem: “God dobbelt niet!” Ook de Nederlandse fysicus Gerard ’t Hooft neemt aan dat er zo’n laag moet zijn en heeft die beschreven als een ‘cellulaire automaat’, een wiskundige constructie die weer orde doet ontstaan.
Maar in tegenstelling tot die veronderstelde orde, stelt de kwantum-veldentheorie, een later ontwikkeld onderdeel van de kwantumfysica, niet alleen dat bijvoorbeeld het elektronveld en het elektron altijd een vorm van wisselwerking behouden (de golf-deeltjedualiteit), maar dat ook schijnbaar ‘uit het niets’ en ‘spontaan’ (dus bij toeval) een elektron en zijn anti-elektron (ook positron genoemd) in dat veld kunnen ontstaan. Dit deeltje-antideeltje-stel heft zichzelf vrijwel meteen ook weer op (annihilatie genoemd), maar in de korte tijd van hun bestaan kunnen zij toch een kleine invloed op hun naaste omgeving uitoefenen.

Met het voortschrijden van de ontdekkingen op het gebied van de kleinste deeltjes bleek, dat kwantumfysica, ondanks zijn paranormale eigenschappen, toch een hecht samenhangend en betrouwbaar bouwwerk is. Men besloot toen maar verder niet meer over de diepere betekenis van die vreemde verschijnselen na te denken en zich te beperken tot het toepassen van de succesvol gebleken theorieën en formules, en die gewoon te gebruiken om er berekeningen mee te maken. Over de filosofische vragen die de kwantumfysica opwierp, werd door fysici zelf niet meer nagedacht.
- Opmerking 5. Dat is jammer want het moge duidelijk zijn, dat volgens geestkundige inzichten deze veronderstelde orde brengende laag de algeest weergeeft, die de grondslag is van het al. Een aantal natuurkundigen heeft zich door deze uitkomsten daarom op het godsdienstige vlak begeven, o.a. Lawrence Fagg, John Polkinghorne, Jean Charon en Brian Greene, terwijl Werner Heisenberg de oorzaak daarvan aangaf: “De eerste slok uit de beker der natuurwetenschap maakt atheïstisch, maar op de bodem van de beker wacht God.”

c. Neutrino’s
Neutrino’s zijn leptonen die altijd samen met de bij hen behorende elektronen (of met hun mu- of tau-deeltje, twee elektronachtige deeltjes) worden gevormd. Het zijn partners, maar neutrino’s maken zich van hun partner los zodra ze zijn gevormd. Zij komen daardoor in grote aantallen vrij bij kernreacties, zoals in de zon en in alle andere sterren. Zij zijn ongeladen en gelden (voorlopig) als hun eigen tegendeeltje.
De drie soorten neutrino’s komen in de natuur voor, maar zij bevinden zich in een toestand van ‘resonantie’: zij kunnen in elkaar overgaan. Zij zijn vrijwel gewichtloos en bewegen zich na hun gezamenlijke vorming van hun elektronpartners weg met bijna de lichtsnelheid. Zij gaan alleen een wisselwerking aan met de zwakke kernkracht, waardoor zij alleen worden geremd als zij op een atoomkern stuiten; zo niet, dan bewegen zij zich overal doorheen.
Neutrino’s zijn informatiedragers te noemen door hun eigenschappen: momentum, spin en polarisatie, die onderzoekers in de toekomst meer kunnen vertellen over hun ontstaan en daarmee over de ontstaansgeschiedenis van het heelal.
- Opmerking 6. Neutrino’s vormen een heelalvullende zwerm gegevensdragers (kennis) die zich voortbewegen (kracht) en hebben daardoor overeenkomst met de geest als bewuste kracht (waarnemen/willen).

d. Quarks: protonen, neutronen en mesonen
Quarks zijn als elementaire deeltjes de bouwstenen van protonen en neutronen, en van de kleinere, krachtdragende deeltjes die mesonen (‘er tussenin’) zijn genoemd. Protonen en neutronen bestaan uit drie quarks, mesonen uit twee: een quark en zijn antiquark.
Quarks zijn ontvankelijk voor de sterke kernkracht. Deze verbindt de drie quarks in bijvoorbeeld een proton op een zodanige wijze, dat, als zij zich uit elkaar zouden bewegen, de sterke kernkracht (middels gluonen) toeneemt. Daardoor worden quarks weer naar elkaar toegedreven en zijn zij niet van elkaar los te maken; zij worden als het ware in het proton opgesloten. Zij komen niet op zichzelf voor, maar doen aan groepsvorming en zijn altijd in twee- of drietallen in subatomaire deeltjes aanwezig.
Hoe dichter de quarks echter bij elkaar komen, hoe zwákker de aantrekking door de sterke kernkracht wordt, tot die op een zeker ogenblik zelfs omkeert, waardoor de quarks, ook als ze dicht bij elkaar zijn binnen hun groepje, toch over een zekere vrijheid blijven beschikken: de asymptotische vrijheid; daardoor zijn protonen en neutronen zeer stabiele, subatomaire deeltjes. Ook protonen en neutronen bevinden zich in de toestand van resonantie; zij gaan voortdurend in elkaars toestand over en zijn in feite één deeltje, dat zich in twéé toestanden kan bevinden: de geladen proton- en ongeladen neutrontoestand.
- Opmerking 7. De sterke kernkracht (de deeltjes zijn de gluonen) heeft daardoor de kenmerken van het voelen: de liefde, daar liefde zowel samenbindt, als tegelijkertijd ook vrijlaat. Liefhebben is vasthouden met open handen. Daarentegen heeft de zwakke kernkracht de ontledende eigenschappen van het denken.

e. Spin
Het begrip spin heeft in de kwantumfysica een andere betekenis dan in de klassieke mechanica; daar is het: impulsmoment van een draaiend deeltje. In de kwantumfysica is spin het aantal malen dat men een deeltje moet draaien om het weer in zijn uitgangstoestand terug te brengen. De spin van een elementair deeltje is één der vier ‘kwantumgetallen’ (kwantumfysische eigenschappen): fermionen hebben een spin half en bosonen een spin nul of een.
De kwantumfysische spin hangt nauw samen met het zogenaamde uitsluitingsprincipe van Pauli. Dit houdt in dat deeltjes met spingetal half, die - wat de overige kwantumgetallen betreft - indentiek zijn, niet dezelfde kwantumtoestand kunnen bezitten. Dit principe geldt voor fermionen: elektronen, quarks, protonen en neutronen, de deeltjes waaruit materie is opgebouwd. Door dit principe kunnen twee elektronen zich alleen dan samen in een bepaalde orbitaal rondom de kern van een atoom bevinden, als ze verschillen in hun spinkwantumgetallen. Dit heeft een rechtstreekse invloed op de vorm van de orbitalen rondom het atoom en daarmee op de chemische eigenschappen en bindingsmogelijkheden (dit principe bepaalt ook hun plaats in het scheikundige elementenschema: het Periodiek Systeem van Elementen van Mendelejev).
Voor de bosonen met spin nul of een geldt dit principe niet, waardoor bosonen (bijvoorbeeld fotonen: lichtdeeltjes) met grote aantallen in dezelfde ruimte aanwezig kunnen zijn en elkaar daarbij niet storen.
- Opmerking 8. Bosonen treden gezamenlijk op en vormen gemeenschappen, terwijl elektronen (fermionen) elkaar uitsluiten en zelfstandig willen zijn.

f. Massa
Het verschijnsel dat deeltjes massa kunnen hebben, hangt samen met een kwantumveld dat overal in de ruimte aanwezig is. Dit veld is naar de ontdekker ervan, Higgs, het higgsveld genoemd; de kwanta (deeltjes) ervan zijn de higgsbosonen.
De massa van deeltjes zoals elektronen of quarks hangt af van de wisselwerking met het higgsveld. Al naar de mate van wisselwerking met dit veld wordt het deeltje in zijn beweging vertraagd en deze vertraging komt tot uitdrukking in het verschijnsel ‘massa van het deeltje’.
- Opmerking 9. Het begrip ‘massa’ is daardoor een energieverschijnsel (denk aan Einsteins formule E=mc2 uit de relativiteitstheorie, de ‘betrekkelijkheids’theorie). Het is alleen door de werking op de zintuigen dat de menselijke geest de indruk krijgt dat ‘massa iets is’; maar het is alleen een ‘werking’, de werking van een kracht op de zintuigen en uiteindelijk is de bron van die kracht de algeest. De mensheid leeft in een gedachtenwereld, die de algeest liefdevol voor ons in stand houdt met als doel de menselijke geest de gelegenheid te geven zich zelfstandig te ontwikkelen en volwassen te worden.

g. Symmetrie en symmetriebreking
Symmetrie (Grieks ‘sum metron’: met overeenkomende afmeting) is een kernbegrip in de natuurkunde. Uitgaande van de oorspronkelijke eenheidstoestand bij het ontstaan van het heelal (de singulariteit), moet symmetrie aan de natuur ten grondslag liggen. Naast de hier nu zichtbare deeltjes zouden daardoor tijdens de z.g.n. oerknal (zie hieronder) evenveel antideeltjes moeten zijn ontstaan; daardoor kan de vraag worden gesteld wat er de oorzaak van is, dat die hier nu niet meer aanwezig zijn. Een antwoord hierop werd gegeven door Sacharov e.a., die lieten zien dat het zogenaamde ‘breken van de CP-symmetrie’ noodzakelijk was voor de vorming van protonen en neutronen, en daarmee voor het ontstaan van een heelal dat alleen uit materie bestaat.
In ‘CP’ staat ‘C’ voor ‘lading’ (charge) en ‘P’ voor ‘pariteit’ (gelijkheid). Lading-pariteitssymmetrie is de ruimtelijke symmetrie van een wisselwerking tussen deeltjes en antideeltjes. Men veronderstelde namelijk dat in een gespiegelde antideeltjes-wereld dezelfde natuurkundige wetten zouden gelden als in de huidige deeltjeswereld; die wetten veranderen niet wanneer gelijktijdig de lading wordt omgekeerd (deeltjes worden omgezet in anti-deeltjes) en de pariteit wordt omgekeerd (de ruimte wordt gespiegeld, waardoor linksdraaiende spin wordt omgezet in rechtsdraaiende spin en omgekeerd). Dit wordt CP-symmetrie genoemd.

Het feit dat het verschijnsel van het ontbreken van deze CP-symmetrie in de natuur voorkomt (het ‘breken ervan), werd proefondervindelijk aangetoond en nu wordt verondersteld dat het breken van de symmetrie tussen deeltjes en antideeltjes bij het ontstaan van het heelal tot gevolg had, dat alleen deeltjes kunnen bestaan en antideeltjes niet, waardoor de huidige wereld een materiële deeltjeswereld is geworden. Waar de antideeltjes zijn gebleven, is echter onduidelijk.
Theoretisch gesproken moet de symmetrie in de natuur er nog wel zijn, maar er is een ‘uitzonderingstoestand’(! een tweede singulariteit) opgetreden om de materiële wereld mogelijk te maken. Diep in het hart van de natuur, rondom de atoomkern, is de symmetrie echter nog steeds aanwezig, want de eerste drie orbitalen (de s-, p- en d-orbitalen) zijn volkomen symmetrisch; maar op de plaats van het contact met de buitenwereld is die oorspronkelijke symmetrie overgegaan in een ‘hybridisatie’ van orbitalen (een herverdeling in de vorm van de kwantummechanische ‘sp3-hybride’), waardoor zij de tetraëdervorm krijgen om zo chemische binding met andere atomen mogelijk te maken. 14)
Daardoor is de oorspronkelijke symmetrie in de materie in het dagelijkse bestaan onzichtbaar geworden.

De tetraëder is de ruimtelijke vorm van de genoemde sp3-hybride van de vier elektronenwolken van het koolstof-, zuurstof- en stikstofatoom in organische verbindingen. Het watermolecuul heeft dezelfde vorm en is onontbeerlijk voor de opbouw en instandhouding van alle levensvormen op aarde. Deze vorm is de bouwsteen van de gehele koolstofchemie of organische chemie en daarmee van alle levensvormen op aarde.
- Opmerking 10. Het ‘breken van de symmetrie’ hangt samen met het verschijnsel van de tweelinggeest in de geestelijke wereld. Zij kunnen namelijk in een verénigde toestand verkeren, waarbij de vrouwelijke geest liefdevol in de mannelijke is opgegaan, desondanks haar zelfstandigheid bewarend; en in een gedéélde toestand, waarin de tweelinggeesten in de vorm van een zelfstandige man en vrouw zijn, en in die toestand zelfstandig werkzaam kunnen zijn. Daar het verloop van de vermogens in de mannelijke geest het waarnemen, dénken, voelen en willen is en in de vrouwelijke geest waarnemen, vóelen, denken en willen, is de geestelijke ontwikkeling van een tweelinggeest voor ieder een andere weg gegaan, waardoor zij elkaar tijdelijk kwijt zijn geraakt; hun huwelijksband is tijdelijk ‘gebroken’.
- Opmerking 11. De sp3-hybride waarop de chemische binding in de gehele koolstofchemie berust en daarmee van alle levensvormen, heeft de tetraëdervorm. Ook silicium waarmee een groot deel van het aardse gesteente is gevormd, heeft deze vorm. Volgens de getallenleer van Pythagoras was de vier, met die tetraëdervorm, het getal waarmee de gehele schepping was gevormd. 15)

h. Supersymmetrie: de band tussen fermionen en bosonen
Een gebrek aan het Standaardmodel is, dat er niet mee kan worden verklaard waardoor in het heel vroege heelal, meteen na de ‘oerknal’, alle deeltjes en krachten die er nu zijn, een volstrekte eenheid vormden. Want nu hebben - naast de zeer zwakke zwaartekracht - de drie andere krachten uiteenlopende sterktes; wat hun bereik betreft, werken de sterke en zwakke kernkrachten alleen in de atoomkern, maar de elektromagnetische kracht en zwaartekracht in het hele heelal.
Daarnaast zijn er nog een aantal onopgeloste vraagstukken, zoals de fijnregeling van de 29 natuurconstanten: als ook maar één daarvan iets anders zou zijn afgesteld, wordt het bestaan van het heelal onmogelijk. Dit heeft een aantal natuurkundigen ertoe aangezet het ‘antropisch principe’ aan te nemen: het heelal is zo ingericht en de eigenschappen ervan zo aangepast, dat de mens wel moest ontstaan.
- Opmerking 12. Het ‘antropisch principe’ (de ‘mens als beginsel’) laat zien, dat het heelal doelgericht is ingericht en als doel heeft levensvormen te laten ontstaan als opdracht om die te behouden, waarmee geesten de gelegenheid krijgen op te groeien tot geestelijke volwassenheid. 16)

Om voor de genoemde vragen een antwoord te vinden, is de supersymmetrietheorie opgesteld. Deze theorie gaat uit van de aanname, dat de eenheid tussen deeltjes en krachten in het vroege heelal aanwezig was en dat m.a.w. het vroege heelal in natuurkundige zin symmetrisch was. Die symmetrie is echter verloren gegaan door de ‘symmetriebreking’ bij de daarop volgende ontwikkeling van het heelal.
De supersymmetrietheorie stelt nu dat bij elk fermion (bouwsteen) een supersymmetrisch boson (verbindingskracht) hoort en bij elk boson een supersymmetrisch fermion. Het supersymmetrische boson krijgt een s voor de naam: sboson; het supersymmetrische fermion krijgt de uitgang -ino: fermino.
Het elektron (een fermion) bijvoorbeeld heeft als supersymmetrische partner het selektron (een boson), terwijl het foton (een boson) als partner het fotino heeft (een fermion). Dat betekent dat het deeltjesrijk twee keer zo groot wordt. Bovendien volgt uit de theorie dat de superpartner veel zwaarder moet zijn dan het deeltje dat in dit heelal aanwezig is.

In de veronderstelde zeer hete oerwolk in het vroege heelal vormden de beide supersymmetrische deeltjespartners nog een massaloze eenheid; toen het heelal echter uitzette en afkoelde, werd deze eenheid van tegendeeltjes verbroken en daarmee ook hun symmetrische toestand. De beide partners raakten verdeeld, gingen hun eigen weg en kregen hun eigen massa. De supersymmetrische partner raakte daarbij, net als het antideeltje, in dit heelal uit het zicht.
- Opmerking 13. Dit is een uitbeelding van de tweelinggeesten in de gedeelde toestand; zoals gezegd: daar de mannelijke partner in het verloop van de geestelijke werkzaamheid eerst denkt en daarna voelt, en de vrouwelijke partner eerst voelt en daarna denkt, zijn beiden tijdens hun ontwikkeling andere paden gegaan en zijn uit elkaar gegroeid, maar zullen uiteindelijk, door hun begeleide zelfverwerkelijking, weer worden herenigd.

De aanname van deze theorie loste een aantal prangende vraagstukken op een wiskundig elegante wijze op: de massa van het toen nog veronderstelde, maar later gevonden higgsdeeltje bijvoorbeeld werd er goed mee benaderd; de beide kernkrachten en de elektromagnetische kracht vallen volgens de theorie alle drie nauwkeurig samen tot één kracht op hetzelfde tijdstip in het vroege heelal; de berekende massa van alle supersymmetrische deeltjes samen komt overeen met de veronderstelde hoeveelheid donkere materie in het heelal; met deze theorie is te verklaren waardoor quarks in protonen, neutronen en mesonen zitten opgesloten; bovendien is de onbegrijpelijke nauwkeurigheid waarmee de 29 natuurconstanten op elkaar zijn afgestemd om deze toestand van het heelal mogelijk te maken, met supersymmetrie goed te verklaren; en zo waren er meer antwoorden op bestaande vragen, zelfs op vragen buiten de kwantumfysica.
Een eenvoudige theorie die al deze los van elkaar staande vragen op verrassende wijze goed beantwoordt, bezit een hoge mate van betrouwbaarheid. De wiskundige schoonheid van de theorie maakt op kenners een diepe indruk en men is het erover eens dat de theorie op een fundamentele eigenschap wijst. Ook worden de aanwijzingen bij het verdere onderzoek ten gunste van supersymmetrie sterker. Er is alleen één onopgelost probleem… er is geen experimenteel bewijs voor, het blijft - voorlopig - alleen een zeer betrouwbaar overkomende theorie.

i. Het ontstaan van de deeltjes: de betekenis van de singulariteit
Natuurkundige beschouwingen gaan ervan uit dat het heelal - en daarmee ruimte en tijd, en deeltjes (fermionen) en verbindende krachten (bosonen) - begon met de ‘oerknal’; dit zou een zeer heet punt van oneindige dichtheid moeten zijn geweest, dat in de natuurkunde een ‘singulariteit’ (vreemdheid) wordt genoemd. Daarvóór zou er niets (‘niet iets’) zijn geweest. Dit is echter een onmogelijkheid, want waar ‘niet iets’ is, kan ook geen zelfstandigheid aanwezig zijn die de oorzaak is van ‘iets’; aangezien de inhoud van een bron zich meedeelt aan al wat uit die bron voortkomt, kan uit niets alleen niets voortkomen. Zij die menen dat uit ‘niets’ toch wel ‘iets’ zou kunnen voortkomen, passen alleen de betekenis van het woord ‘niets’ aan in het voordeel van hun persoonlijke mening.
Het feit dat er in het hier en nu wél ‘iets’ is, houdt in dat er altijd iets moet zijn geweest, ook vóór de zogenaamde ‘oerknal’ (Engels ‘big bang’: ‘grote knal’). Die naam is trouwens geen wetenschappelijke, maar een journalistieke benaming om het begin van dit heelal mee aan te duiden. Het voorvoegsel ‘oer’ voor het Nederlandse woord hangt etymologisch samen met ‘eerst’, maar uit de eerdere vaststelling dat er niet iets uit niets kan ontstaan en er daarom altijd iets moet zijn geweest, moet ook het verschijnen van dit heelal een er achter gelegen oorzaak hebben, die er eerder was. (Bovendien moest zoiets als de lucht waarin een ‘knal’ kan optreden, nog worden gevormd.)

Het woord ‘oerknal’ is een betekenisloze aanduiding (en dat geldt nog meer voor ‘big bang’) van een gebeurtenis waar ook de moderne natuurkunde geen raad mee weet, want daar wordt zoals gezegd deze gebeurtenis een ‘singulariteit’ genoemd, dat ‘vreemdheid’ betekent. Maar uitgaande van het verschijnsel dat het heelal uitdijt, werd de gevolgtrekking gemaakt dat er dan ook een begin moet zijn geweest, waarin dit hele zichtbare heelal was samengeperst in één enkel punt, in de vorm van straling en van een oneindige dichtheid en een oneindig klein volume.
Deze aanname is echter strijdig met fundamentele wetten uit de natuurkunde, want de ‘ruimte-tijd’ is hierin zo sterk gekromd, dat ruimte en tijd ophouden te bestaan: reden waarom dit punt een singulariteit wordt genoemd. Als er echter nog geen ruimte is, waarin heeft dit punt dan wel kunnen uitdijen? Als er in de singulariteit geen ruimte en tijd aanwezig waren, waardoor zijn die er dan nu wel?

Het ontstaan van de deeltjes: theorie van Georges Lemaître, het oeratoom
De Leuvense priester en hoogleraar theoretische natuurkunde Georges Lemaître (1894-1966) begreep als eerste dat als de opvatting dat het heelal uitdijt, juist is, het een begin moet hebben gehad; maar hij ging ervan uit dat er een 'oeratoom' moet zijn geweest (1931), waaruit het heelal (door vermenigvuldiging) is voortgekomen.
Hij ontkende dat hij die gedachte aan Genesis had ontleend. Lemaître: "Er bestaan twee wegen om tot de waarheid te komen en ik heb besloten ze allebei te volgen." Toen hem werd gevraagd waar dat oeratoom vandaan kwam, antwoordde hij: “Dat is uit God.” 17)

De beschreven kwantumfysische verschijnselen laten zien, dat de moderne natuurkunde op de grens tussen de stoffelijke en geestelijke wereld is gestoten, daar, waar de algeest de bestanddelen van de stoffelijke wereld heeft gedacht en de bouwstenen heeft gevormd, waarmee aan de stoffelijke wereld vorm kan worden gegeven. Het woord ‘stof’ hangt etymologisch samen met ‘stoppen’ in de zin van ‘volstoppen’. Dat volstoppen met stof gebeurt hier met de geestelijke lichtbeelden of denkbeelden, waarmee de algeest denkend deze wereld vorm heeft gegeven.

terug naar de Inhoud

4. De vorming van elementaire deeltjes door verdichting van licht en warmte

De bouwstof van de stoffelijke schepping
Door mijn geestesoog te openen, hebben begeleiders mij laten zien dat de stoffelijke wereld er één is van de vele werelden, die er in de algeest zijn. De bouwstof waarmee deze wereld is samengesteld, is óók gevormd met Gods licht en warmte, maar dat licht en die warmte bleven hier lós van elkaar, een tweeheid, van elkaar gescheiden, waardoor de bouwstof die zij samen vormen, levenloos is.

De algeest vormde zoals beschreven de menselijke geesten door in zichzelf, door te denken, geestelijk licht te verdichten tot bolvormige wolken en die gedachten in zichzelf tot leven te brengen, door die liefdevol met geestelijke warmte te doorstromen. Bij de vorming van de stóffelijke deeltjes echter verdichtte de algeest weliswaar ook het licht in zichzelf tot bolvormige wolkjes, die de bouwstenen van het heelal zijn (de genoemde fermionen), maar liet de warmte daar niet invloeien.
God verdichtte ook die warmte tot deeltjes: de krachtdeeltjes van het heelal (de genoemde bosonen). Doordat fermionen en bosonen in wezen toch bij elkaar horen, staan zij met elkaar in wisselwerking; zoals beschreven, zijn de bosonen de krachten, die de fermionen met elkaar verbinden. Daardoor wordt een weefsel van deeltjes en krachten gevormd: de stof, waarmee God de goddelijke gedachten - in het geestelijke licht van zichzelf gevormd - in deze stoffelijke schepping vorm gaf, door ze hier met die stof op te vullen. Doordat deze licht- en warmtedeeltjes gescheiden blijven en alleen door wisselwerking met elkaar verbonden zijn, vormen zij de levenlóze bouwstoffen van het heelal.
Het woord 'stof' hangt etymologisch samen met 'stoppen', ‘volstoppen' en Gods gedachten zijn hier met stoffelijke deeltjes (atomen, moleculen) opgevuld, volgestopt, zodat zij hier als een vorm zichtbaar zijn. Gods gedachten staan onzichtbaar achter de stoffelijke vormen en zijn Plato’s ‘idea’: gestalte, aanblik.

De elementaire deeltjes zijn gescheiden gebleven gedachten (licht) en krachten (warmte) uit God, maar de menselijke geest is een met liefde tot leven gebrachte gedachte Gods, doordat het licht met warmte werd doorstroomd tot een eenheid. Zo komen geesten en deeltjes beide uit één en dezelfde bron voort en het is daardoor dat de menselijke geest zich thuis voelt in Gods schepping, zelfs zodanig dat die zich er ook geheel mee kan vereenzelvigen: zich er helemaal één mee voelt en al zijn aandacht en toewijding er onbewust op overdraagt en daardoor bijvoorbeeld meent de hersenen te zijn.

In het begin
Om de menselijke geesten als de lévende deeltjes van zichzelf de gelegenheid te geven een zelfstandig leven te verwerven in de stoffelijke schepping als leerschool daarvoor, plaatste de algeest in het begin - in zichzelf - één licht- en één warmtedeeltje als een denkbeeld in de oerruimte van de komende wereld van de menselijke geest: het begin van het latere heelal.
Zoals één zaadje - in de loop van jaren - zichzelf tot een oneindig aantal zaadjes vermenigvuldigt, ontstonden door eenzelfde vermenigvuldiging uit de oorspronkelijke eenvoud van die twee ‘zaadvonkjes' de verschillende soorten en het oneindige aantal elementaire deeltjes, die nodig zijn om samen het hier zichtbare heelal te vormen. Deze deeltjes vormen geen eenheid van licht en warmte en daardoor vormen zij de levenloze stof, die de bouwstof is voor Gods stoffelijke schepping.
De natuurwetenschap stelt dat in het oerbegin in de ‘singulariteit' alle mogelijke deeltjes en krachten een volstrekte éénheid vormden, die zich later ontvouwden tot de veelheid van fermionen en bosonen; dit geeft weer hoe uit de algeest het verdichte oerlichtdeeltje en oerwarmtedeeltje zich ontwikkelden en vermenigvuldigden tot de latere groepen van verschillende fermionen en bosonen, die samen het heelal vorm geven.

Doordat de levende geest in deze wereld leeft in zijn tegendeel, de levenloze stof, kan de menselijke geest hier zichzelf niet zijn en is hier onbewust geworden van zichzelf als geest en van zijn geestelijke oorsprong; maar daardoor is de geest hier in een geestestoestand, dat die schijnbaar aan zichzelf is overgelaten en zo in de gelegenheid om op eigen kracht zich van zichzelf bewust te worden, door zich te leren onderscheiden van zijn tegendeel, de levenloze stof van het lichaam, dat uit dit levenloze heelal is voortgekomen. Bij die ontwikkeling wordt de mens begeleid door Gods engelen en door vrienden en vriendinnen, die thuis zijn gebleven in de geestelijke wereld.
Door hun stille begeleiding kan door geestelijke ontwikkeling zelfbewustzijn en zelfbeheersing het eigendom van de mens worden en kan zijn eigen goddelijkheid, in aanleg aan de mens meegegeven, door de mens zelf worden verwerkelijkt.
Immers, doordat de algeest de eeuwige oneindigheid is, is er geen ander naast de algeest. De algeest is geheel aan zichzelf overgelaten, kan bij niemand te rade gaan. Om zelf zijn goddelijke aanleg te kunnen vervolmaken, moest ook de menselijke geest hier aan zichzelf worden overgelaten; daarvoor dient de stoffelijkheid van deze wereld: het is oefenstof voor de geest.

terug naar de Inhoud

terug naar de verdichting in de Woordenlijst


5. De indeling van het deeltjesrijk (Standaardmodel) en de overeenkomst met de geestelijke vermogens

Doordat Gods geest de oorsprong is van de stoffelijke wereld, zijn geestelijke eigenschappen en in het bijzonder die van de geestelijke vermogens, in de eigenschappen van de stof terug te vinden. Hieronder volgt eerst een verhandeling over de overeenkomsten tussen de elementaire deeltjes en de eigenschappen van de vermogens, dan over dezelfde overeenkomst met de eigenschappen van de engelen.

Om te beginnen een samenvatting van een aantal opmerkingen
- Opmerking 6. Neutrino’s vormen een heelalvullende zwerm gegevensdragers (kennis, waarnemen) die zich snel voortbewegen (kracht, willen) en hebben daardoor overeenkomst met de geest als bewuste levenskracht (waarnemen/willen).
- Opmerking 7. De sterke kernkracht (de deeltjes zijn de gluonen) heeft de kenmerken van het voelen: de liefde, daar liefde zowel samenbindt, alsook vrijlaat. Daarentegen heeft de zwakke kernkracht de ontledende eigenschappen van het denken.

Neutrino’s behoren tot de fermionen (zie het schema, tweede rij, tweede kolom) die weliswaar samen met elektronen worden gevormd en die als elektron/neutrino’s hun partners zijn, maar die zich toch van hen losmaken zodra ze zijn gevormd. Neutrino’s zijn informatiedragers (kennis, waarnemen) die zich als een soort ‘licht’ door het hele heelal bewegen en overal doorheen gaan (kracht), behalve door de atoomkern.


De elektronen op hun beurt bewegen zich voornamelijk rondom de kern van het atoom, maar de buitenste kunnen ook uit het atoom loskomen en zich - net als neutrino’s - vrij in de omgeving bewegen (zij laten dan een geladen atoom achter, een ion). In grote aantallen door een draad gestuurd als elektrische stroom, kunnen zij een kracht uitoefenen: de elektro-motorische kracht. De eigenschappen van elektronen en neutrino’s komen daardoor overeen met het waarnemen en willen van de geest als bewuste kracht.

Fotonen (licht, bewustzijn) zijn bosonen en zijn deeltjes uit het elektro-magnetische krachtveld. Dat veld is een tweevoudig samengesteld veld (zoals ook het elektron/elektronneutrino-paar tweevoudig is).
Van dat dubbelveld verspreidt het elektrische deel van het ‘veld’ (is in feite een ruimte) zich over het óppervlak van voorwerpen, waardoor die a.h.w. in het veld (d.w.z. in de ruimte ervan) worden opgenomen; op overeenkomende wijze neemt ook de geest door waar te nemen iets in zich op. Daarnaast is de elektrische veldsterkte klein en beperkt.
De magnetische veldsterkte daarentegen is veel krachtiger, dringt overal doorheen en zet zich wijd in de ruimte voort, en komt daardoor overeen met de wilskracht.
Daardoor vertoont ook het foton, het deeltje uit het elektro-magnetische veld overeenkomsten met de geest als bewuste levenskracht.
De quarks zijn fermionen die gevoelig zijn voor zowel de zwakke als de sterke kernkracht.
De zwakke kernkracht (met de deeltjes W±, Z-bosonen) is de oorzaak van het radioactieve uiteenvallen van een atoom en (als tegendeel van de sterke kernkracht) de oorzaak van het ontleden daarvan, waardoor kernreacties mogelijk zijn en de zon licht en warmte kan uitstralen; waardoor de zwakke kernkracht met het verstandelijke, ontledende denken overeenkomt.
De sterke kernkracht (met de deeltjes gluonen) is in staat drie quarks samen te binden tot een proton of neutron en houdt ze in liefde, maar toch in vrijheid vast, waardoor dat met het vermogen te voelen overeenkomt.

Slotsom
In het atoom bewegen zich om de kern heen de vertegenwoordigers van het waarnemen en willen: de elektronen (die gevoelig zijn voor het elektro-magnetische krachtveld). Zij bieden ook de mogelijkheid voor chemische binding met andere atomen in de omgeving (door de gevoeligheid voor mogelijke bindingen met andere atomen a.h.w. waar te nemen en die dan te willen). In de trillende, maar op zijn plaats blijvende atoomkern bevinden zich de vertegenwoordigers van denken (de ontledende W±, Z-bosonen) en voelen (de samenbindende gluonen);
Daardoor is het atoom een stoffelijke uitbeelding van de vermogende geest, die de dingen om zich heen waarneemt, ze in zichzelf, in zijn kern overdenkt en doorvoelt, en er dan weer iets mee gaat doen in de buitenwereld.

De geestelijke binnenkant der dingen
In de algeest en in alle door verdichting daaruit voortgekomen geesten, zijn het geestelijke licht en de warmte geheel in elkaar opgegaan tot een eenheid, waardoor de vormbare en zelfvormende eigenschappen van licht en warmte de werkzaamheid en daardoor de geestelijke, innerlijke levendigheid van de vier vermogens in hen mogelijk maken. De geest is een eenheid van licht en warmte en daardoor een levende eenheid.
Bij de fermionen (verdicht licht uit de algeest) en de bosonen (verdichte warmte) is dat anders, zij vormen geen eenheid, maar een tweeheid, waardoor in de stof licht en warmte gescheiden blijven; er zijn ook twee zintuigen voor. Deze verdeeldheid, deze levenloze tweeheid zet zich in de stoffelijke schepping voort; maar, doordat stof en geest beide uit de éne algeest afkomstig zijn en daardoor veel eigenschappen delen, kan de geest er wel mee in wisselwerking staan. Met alles, wat een bepaalde vórm heeft, kan zich een overeenkomende géést verbinden. Een toestand die verwijst naar Teilhards opvatting over het psychisme: het bestaan van de ‘geestelijke binnenkant der dingen’. Daardoor zijn de stoffelijke evolutie van de levensvormen op aarde en de geestelijke ontwikkeling van de mensheid, met elkaar verbonden.

In dat geval, door een bestaan op aarde mee te maken, staat de geest in wisselwerking met het tegendeel van zichzelf, waardoor de geest hier niet zichzelf kan zijn en op aarde onbewust wordt van het bestaan van zichzelf. Daardoor is de geest hier - schijnbaar los van zijn oorsprong - in de gelegenheid zich op eigen kracht te ontwikkelen door zelfverwerkelijking, door aardse vraagstukken te overwinnen en zich uiteindelijk met zijn oorsprong te herenigen… het Punt Omega waar Teilhard de Chardin op wijst.

terug naar de Inhoud

6. De indeling van de engelenrijken en de overeenkomst met de geestelijke vermogens 18) 19) 20)

Geestelijke begeleiding
Bij zijn gang over de aarde, die een leergang is, een levensweg, wordt de mens schijnbaar aan zichzelf overgelaten. De begeleider op die weg is hier niet zichtbaar met als doel, dat de mens zijn eigen leraar kan zijn door op eigen kracht de wederwaardigheden van het dagelijkse bestaan op te lossen en te boven te komen. Daarvoor moet de mens zijn geestelijke vermogens bewust en beheerst gebruiken, waardoor ze tot ontwikkeling komen, wat tot zelfverwerkelijking leidt.
Toch is er begeleiding op die weg, maar onzichtbaar en onmerkbaar, door Gods engelen, die zich uit liefde onvoorwaardelijk inzetten voor het heil van de mens; dit is een persoonlijke ervaring die ik met anderen deel. Door hun belangeloze toewijding voor de mens, hebben zij hun ontwikkeling voltooid en de goddelijke ontwikkelingstoestand van de vermogens bereikt, die door drievoudigheid wordt gekenmerkt.
De drievoudigheid van de algeest
De algeest is in wezen een levenskracht en met die kracht hangt het willen samen, terwijl die kracht de bijzondere eigenschap heeft zich bewust te kunnen zijn, wetend te kunnen zijn en wel door het licht van het waarnemingsvermogen. Door toegenomen beweeglijkheid van de kracht als warmte, straalt die binnen zichzelf het licht uit, waardoor ín die kracht het ‘zich bewust zijn’ - in het licht van de geest - mogelijk is als een geestestoestand. Het ‘zich bewust zijn’ is daardoor nergens anders te vinden dan binnen de geest.
Doordat in God als de algeest álles zich bínnen de goddelijke algeest afspeelt, gebeurt alles binnen de bewuste kracht die God is, waardoor in God het waarnemen geen afzonderlijk op zichzelf staand vermogen is, zoals dat bij de menselijke geest wel het geval is. In de algeest blijft het 'zich bewust kunnen zijn', het waarnemen, in de oorspronkelijke eenheid met de geestkracht, het willen, voortbestaan. De algeest blijft wat die twee vermogens betreft in de oertoestand van eenheid. Doordat de gehele schepping zich binnen de goddelijke algeest afspeelt, is de goddelijke geestesgesteldheid voortdurend die van zelfbezonnenheid en daardoor van de bewuste geestesgesteldheid.
Als God als de bewuste levenskracht echter werkzaam wil worden, dan is daar wel het goddelijke denken bij nodig als beeldvormende werkzaamheid in het geestelijke licht, terwijl het goddelijke voelen nodig is om het gevormde denkbeeld met geestelijke warmte tot leven te kunnen brengen en uit te voeren. Met andere woorden, binnen de eenheid van de bewuste kracht die God is als algeest, wordt door God gedacht en gevoeld.
De goddelijke drievoudigheid, in de vorm van een drie-eenheid van drie eigenschappen, bestaat daardoor uit: het waarnemen-willen, het denken en het voelen. Eén van deze eigenschappen binnen die drievoudigheid, is zelf dus weer twee-voudig: het waarnemen-willen.

De drievoudigheid van engelen
Dit is er de oorzaak van dat God zich aan het helderziende geestesoog in de geestelijke wereld voor kan doen in de vorm van drie geestgedaanten, die volkomen aan elkaar gelijk zijn (wat mijn persoonlijke ervaring is).
De víer geestelijke vermogens, maar wel in de vórm van een dríe-eenheid, zetten zich voort in de eigenschappen van Gods engelen. Zij worden weliswaar gekenmerkt door die drie-eenheid als verschijningsvorm, maar daarin zijn de eigenschappen van de vier vermogens wel herkenbaar en ook in de literatuur (Tenach) beschreven

De drie trappen van verdichting
Om Gods godenkinderen, de mensheid, te kunnen begeleiden op hun ontwikkelingsweg naar geestelijke volwassenheid en hereniging, door hen, ongemerkt, zelf hun vermogens tot ontwikkeling te laten brengen, drukt God zichzelf uit door Gods engelen. Deze engelen zijn een weergave van de eigenschappen van de goddelijke vermogens. Zij zijn voor het geestesoog zichtbaar als een geestgedaante, die de menselijke gestalte heeft.
Deze drievoudigheid is er ook de oorzaak van dat er van God uit drie stappen van verdichting zijn die voeren tot de toestand van de menselijke geest, die als de algeestvonk op aarde is.
Langs drie trappen van verdichting, drie trappen van vermindering van het geestelijke trillingsgetal, kunnen Gods engelen, Gods krachten, tot de menselijke, kinderlijke geestesgesteldheid afdalen en zich met de geestelijke groei van de mens bezighouden. Dat doen zij door in stilte met gedachten en gevoelens op de mens in te werken en zo langzaam maar zeker, door de werkzaamheid van hun eigen eigenschappen ongemerkt op de mens over te brengen, het overeenkomstige in de mens zelf tot leven te wekken; waarbij overigens de keuzevrijheid en het karma van de mens gewaarborgd blijft. Verder laten zij de omstandigheden op aarde zodanig verlopen, dat zich in de tijd als stroom van gebeurtenissen steeds leerzame ervaringen aan de mens voordoen, doordat de mens die gebeurtenissen met zijn vermogens moet verwerken om in die stroom staande te blijven.

Door middel van de engelen als Gods eigen krachten, houdt God zelf zich al denkend en voelend met de loop van de schepping bezig. God leidt de schepping op onmerkbare wijze door die gebeurtenissen te laten ontstaan, die noodzakelijk zijn voor de groei van de menselijke geest. In het Grieks wordt daarom gesproken van 'angelos', wat boodschapper betekent, terwijl in het Hebreeuws wordt gesproken van 'malak Jahweh', dat 'kracht Gods' betekent. Samengevoegd is hier sprake van een 'bewuste kracht' die van God uitgaat. In India wordt gesproken van 'dhjany chohans', wat 'geesten die de schepping overdenken' of 'geesten, die zich op de schepping bezinnen' betekent. Het zijn krachten die Gods plan met de schepping vertegenwoordigen en dat plan ter plaatse uitvoeren.
Door middel van Gods engelen is God als de goddelijke algeest overal in de eeuwige oneindigheid van zichzelf werkzaam aanwezig, maar toch onmerkbaar om de mens de gelegenheid te geven op eigen kracht zijn eigen zelfstandigheid te verwerkelijken en zelf te kiezen voor de levensweg, de weg terug naar huis.

1. Ofanim, Serafim en Cherubim
In de eerste stap van verdichting doet de goddelijke werkzaamheid zich voor in de eerste engelenorde als de Serafim, het voelen, de Cherubim, het denken en de Ofanim, het waarnemen-willen. Het Hebreeuwse 'seraf' betekent namelijk branden, van liefde, de serafijnen zijn de 'vlammen-geesten' volgens Jesaja 6:1 vv; 'cherub' betekent grijpen of begrijpen, terwijl ‘chereb’ ‘zwaard’ betekent; en 'ofan' betekent handelen.
De ofanim worden in het visioen van Ezechiël 1 beschreven als 'wielen' (met de betekenis kracht, bewegen, handelen) die 'ogen' bezitten. M.a.w. deze 'wielen met ogen' verzinnebeelden: een kracht, die zich door waar te nemen van iets bewust kan zijn. De ofanim zijn weliswaar een eenheid, maar bestaan toch uit de genoemde tweeheid: de tweeheid als de bewuste kracht die de geest is. Zodoende zijn zij er de oorzaak van dat God in werkzame toestand zich weliswaar in de vorm van de drieëenheid van drie engelen aan de mens kan voordoen, maar tegelijkertijd ook door een viervoudige werkzaamheid wordt gekenmerkt: die van de vier vermogens.

2. Machten, Heerschappijen en Krachten.
De daarop volgende stap van verdichting is de tweede engelenorde van de Machten, Heerschappijen en Krachten. De Machten heten in het Grieks Exousiai, afkomstig van Grieks 'ousia': huisgezin en 'ous': gehoor. De machten helpen bij het verzoenen van tegenstellingen en bewerken overeenstemming, saamhorigheid en vrede binnen groepen mensen. Zij zijn een uitdrukking van het goddelijke voelen.
De Heerschappijen heten in het Grieks Kyriotetes, afkomstig van Grieks 'kurioo': bepalen, besluiten, beheersen. De heerschappijen (Grieks ‘kuros’ is ‘heer’) helpen bij het vormen van een oordeel en het nemen van besluiten. Zij zijn een uitdrukking van het goddelijke denken.
De Krachten heten in het Grieks Dynamis, afkomstig van Grieks 'dunameis': macht, kracht, sterkte. De krachten helpen bij de worsteling om inzicht (kennis, waarnemen) en bij het overwinnen van moeilijkheden (willen). Zij zijn een uitdrukking van het goddelijke waarnemen en willen.

3. Beschermengelen, Aartsengelen en Engelenvorsten
De laatste stap van verdichting is de derde engelenorde van de Beschermengelen, Aartsengelen en Engelenvorsten. De eersten begeleiden in het bijzonder de mens als persoon, terwijl de anderen zich bezig houden met groepen, steden of volkeren en alleen in sommige gevallen (m.n. bij mystici) met personen.
De Beschermengelen heten in het Grieks Angeloi: boodschappers. Zij begeleiden en ondersteunen het aardse bestaan van de mens als persoon, gedreven door liefde en mededogen. Zij zijn een uitdrukking van het goddelijke voelen. 
De Aartsengelen heten in het Grieks Archangeloi: aartsengelen. Zij begeleiden steden. 
De Engelenvorsten heten in het Grieks Archai: oerkrachten. Zij worden gekenmerkt door werkdrang en willen ondernemen. Zij begeleiden volken en zijn een uitdrukking van het goddelijke willen.



De eigenschappen van de geestelijke vermogens komen tot uitdrukking in Gods engelen
afbeelding vermogens en engelen
Deze engelen als Gods krachten en boodschappers begeleiden de mens op zijn geestelijke ontwikkelingsweg, die de mens eerst naar beneden voert naar een toestand van volkomen afgescheidenheid tijdens het huidige tijdperk, dat van de tegenwoordige Aarde.
In het Aardetijdperk kan de mens - schijnbaar zonder hulp of beloning - zelf zijn eigen zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid tot ontwikkeling brengen in de vorm van het geweten en de deugden. Zoals gezegd wordt de mens daarbij onmerkbaar door Gods engelen begeleid. Het doel is dat de mens op weg naar boven kan toegroeien naar hereniging met God door met God een liefdesband te vormen. Zelfverwerkelijking en hereniging zijn daarom de beide kernbegrippen van geestelijke groei.

terug naar de Inhoud

7. De zeven rijken van levensgeesten en de geestelijke vermogens

De algeest wordt door drievoudigheid gekenmerkt doordat de algeest geen binnen of buiten kent en de vermogens in de tijdloze toestand verkeren als de bewuste levenskracht (waarnemen en willen), die in zichzelf denkt en voelt.
Er zijn drie engelenordes die al door deze drievoudigheid worden gekenmerkt, doordat hun geesten zich reeds hebben ontwikkeld tot de goddelijke toestand van de vermogens. Iedere orde bestaat daardoor uit drie groepen engelengeesten; alle engelen beschikken wel over alle vermogens, maar in iedere groep hebben de eigenschappen van één van de vermogens de nadruk gekregen: het waarnemen/willen, denken of voelen.
Dan volgen de levensgeesten van de rijken op aarde: de mensheid, het dieren-, planten- en mineralenrijk, die alle nog onderweg zijn. De menselijke geesten hebben zich al ontwikkeld tot een eigen persoonlijkheid, waarin de vermogens ieder een persoonlijke nadruk hebben gekregen. De dierengeesten hebben voornamelijk een persoonlijkheid die bij de soort of een ondersoort behoort, maar sommigen hebben al wel persoonlijke kenmerken ontwikkeld. De planten- en mineralengeesten hebben een persoonlijkheid die nog geheel bij de soort behoort, al hun vertegenwoordigers gedragen zich op dezelfde wijze.
De elementaire deeltjesgeesten uit het elementaire deeltjesrijk hechten zich aan de eenvoudigste vormen: de elementaire deeltjes, de verdichtingen van licht en warmte rechtstreeks uit de algeest. Daardoor is bij hen de oertoestand, de goddelijke, drievoudige orde van de vermogens nog aanwezig in de onontwikkelde oervorm.


Het verband tussen Gods engelen en de vier ‘rijken’ op aarde: het mineralenrijk, plantenrijk, dierenrijk en de mensheid.

Er zijn drie soorten engelen en ook drie soorten elementaire deeltjes en elementaire krachten:
Bij de engelen en de fermionen is er sprake van drie ordes en drie generaties.
Bij de engelen, fermionen en bosonen is er één soort, die tweevoudig is.
Doordat geesten en elementaire deeltjes door verdichting uit dezelfde bron afkomstig zijn, kan de stof dienen als draagster van de geest en kan er tussen beiden een wisselwerking bestaan, waardoor de geest zijn levensvorm kan besturen.

terug naar de Inhoud

8. Literatuur
1. P. Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu
2. P. Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens
3. Systema naturae - Wikipedia
4. M. Heindel - Wereldbeschouwing der Rozekruisers
5. R. Steiner - Kosmische hiërarchieën
6. G. de Purucker - De hiërarchie van engelen in de theosofie
7. J. Lorber - Aarde en Maan
8. F. de Waal - Een tijd voor empathie
9. F. van Leeuwen - Geestkunde
10. D.C. Giancoli - Moderne natuurkunde, hfdst 43 Elementaire deeltjes
11. G. 't Hooft - Bouwstenen van de Schepping
12. J-P. Keulen - De deeltjesdierentuin, De deeltjessafari
13. M. ter Horst - Dionysius de Areopagiet
14. S.P. Beier, P. Dybdahl Hede - Chemistry
15. website: geestkunde.net/pythagoras-getallenleer.shtml
16. website: geestkunde.net/woordenlijst/antropisch-principe.shtml
17. Georges Lemaître - Wikipedia
18. H. Boelaars - Scivias, Hildegardis van Bingen, Boek 1
19. E. Swedenborg - Hemelse verborgenheden
20. G. Barborka - Het goddelijke plan - deel 1 hfdst 3 De Dhyani-Chohans (Engelen)
Zie ook geestkunde.net, Literatuuroverzicht in het menu bij Engelenliteratuur

terug naar het overzicht

terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu

terug naar het weblog







^