De vorming van deeltjes, sterren en de menselijke geest, en van Teilhards punt Omega
Verschenen in het blad Gammadelta, jrg. 05/nr. 1, januari 2018,Tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin
Verkrijgbaar op de website van de Stichting: teilharddechardin.nl
Freek van Leeuwen
Over het verband tussen de verdichting van deeltjes in een aangeslagen natuurkundig veld, de stervorming in het heelal door verdichting van waterstofgas, de verdichting van de menselijke geest in de algeest en de verdichting van de mensheid rondom het punt Omega volgens Piere Teilhard de Chardin.
Inhoud
1. De deeltjesvorming in het heelal door verdichting van krachtlijnen in een veld
2. De stervorming in het heelal door verdichting van waterstofgas
3. De vorming van de menselijke geest door verdichting in de algeest
4. Teilhard de Chardin: de vorming van de mensheid als eenheid door verdichting rond het punt Omega
5. Nawoord
6. Literatuur
1. De deeltjesvorming in het heelal door verdichting van krachtlijnen in een aangeslagen veld 1) 3) 4) 5)
De oerknaltheorie
Volgens de oerknaltheorie uit de kosmologie ontstonden er na de veronderstelde hete 'oerknal' de ruimte en de tijd, en daarin het nu zichtbare heelal. Dit alles werd gevormd uit wat in de natuurkunde een 'singulariteit' wordt genoemd; dit woord betekent 'vreemdheid', omdat een oneindig klein punt, dat oneindig heet en dicht is, en waaruit dan toch de onafzienbare ruimte en onvoorstelbare massa van het heelal voortkomen, onbegrijpelijk is. Bovendien is de oorzaak van dit punt niet bekend; er wordt daarom aangenomen dat het uit het niets ontstond, wat echter een ongerijmdheid is. Ook het medium waarin dit punt zich vervolgens uitzette na de oerknal, is onbekend.
Maar terugredenerend vanuit hun bevindingen in het huidige heelal komen astronomen erop uit, dat er iets dergelijks moet zijn gebeurd.
Het oerveld
Meteen na de oerknal bestond het jonge heelal eerst uit een hete, energierijke straling. De toestand van de ruimte in het oerbegin, was in de termen van Faraday een 'veld'. Door de uitzetting en de daarmee gepaard gaande afkoeling van de straling werden in dat oerveld door 'condensatie' (verdichting) eerst de elementaire deeltjes gevormd en daarmee later de subatomaire deeltjes. Door verdere afkoeling vormden zij samen de eenvoudigste atomen: gasvormige waterstof- en heliumatomen, waarmee de ruimte op dat tijdstip gelijkmatig was gevuld.
Aangezien de grondslag van het heelal een veld was in de zin van Faraday, moet de vraag worden gesteld wat zo'n veld is.
De veldentheorie
Tot de klassieke natuurkunde behoort de veldentheorie, opgesteld door Faraday. Het natuurkundige begrip 'veld' beschrijft een toestand van de ruimte, waarin voorwerpen een kracht ondervinden, doordat er in die ruimte een kracht werkzaam is; daardoor is er in die ruimte sprake van een 'krachtveld'. Iedere natuurkundige kracht wordt in de veldentheorie beschreven door het erbij behorende veld: zo is er bijvoorbeeld een zwaartekrachtveld en een elektrisch en magnetisch veld (het woord 'veld' is in feite niet goed gekozen, want het gaat om een ruimte).
Een krachtveld wordt veroorzaakt door een 'krachtbron' (bijv. een radiozender). Het daardoor opgewekte krachtveld vertoont een golfgedrag (straling, radiogolven) en plant zich door de ruimte voort langs golvende krachtlijnen, die van de krachtbron uitgaan. Met het begrip 'veld' wordt beschreven, hoe een krachtbron, zonder een voorwerp aan te raken, toch op dat voorwerp in zijn omgeving inwerkt. Faraday beschreef hiermee het onverklaarbare verschijnsel, dat een magneet een aantrekkende of afstotende werking op een stuk ijzer in zijn omgeving kan uitoefenen.
Een veld bevat een 'veldenergie', waardoor het energie kan overbrengen (bijv. van een radiozender naar de antenne van een radio-ontvanger). De krachtbron kan middels het uitgestraalde, golvende veld op afstand in die ontvanger een werking uitoefenen.
Van de bekende velden hebben het elektrische en magnetische veld de bijzondere eigenschap dat zij een wisselwerking vertonen en daardoor samen het elektromagnetische veld vormen (waarvan de golven loodrecht op elkaar staan). Door die wederzijdse inwerking wekken zij (na in gang te zijn gezet) elkaar afwisselend op en daardoor planten zij zich zelfstandig door de ruimte voort in de vorm van elektromagnetische straling, zoals bijvoorbeeld met licht en radiogolven het geval is.
De kwantumveldentheorie
Nadat in de moderne natuurkunde de 'kwantummechanica' (de leer van 'deeltjesbeweging') tot ontwikkeling was gekomen, ontstond er ook een kwantumveldentheorie (de veldentheorie van een 'kwantum': een 'hoeveelheidje' of 'deeltje'): alle in de deeltjesfysica bekende deeltjes ontstaan vanuit de 'aangeslagen toestand' van hun veld (bijvoorbeeld elektronen uit een elektronenveld, fotonen uit een elektromagnetisch veld).
In de bewoordingen van de kwantumtheorie verkeren al deze deeltjesvelden in een bepaalde 'energietoestand'; de laagste is de grondtoestand. Deze grondtoestand (a) kan door een aantal oorzaken worden 'aangeslagen' (geëxiteerd). Daardoor ontstaan 'trillingstoestanden' in het veld, die met een 'energie-pakketje' (b, c) overeenkomen: de straling in het veld wordt daardoor 'gekwantiseerd'.
Dat kwantum doet zich in de proefopstelling van de onderzoeker voor in de vorm van wat een deeltje (d) wordt genoemd, als die besluit met zijn opstelling een deeltje te willen onderzoeken; zo niet, dan vindt de onderzoeker een golf.
De golfdeeltjedualiteit
Zoals gezegd, is het natuurkundige verschijnsel dat een deeltje wordt genoemd de aangeslagen toestand van zijn veld: het deeltje komt uit het veld voort! Velden zijn daardoor de grondslagen van de deeltjes... en daardoor ook van het stoffelijke heelal dat uit de singulariteit van de 'oerknal' voortkwam.
Hiermee hangt ook de zogenoemde 'golf-deeltjedualiteit' van bijvoorbeeld licht samen. Licht is als veld een elektromagnetische straling en als deeltje een foton... dat door verdichting uit dat veld voortkomt. Afhankelijk van de wijze van onderzoek doet licht zich de ene keer voor als straling (vastgesteld door Huygens) en de andere keer als deeltje (vastgesteld door Newton).
de 'golf-deeltje dualiteit': a golf in veld, b, c golfpakketje, d deeltje; deze veldtoestanden vormen samen een evenwicht
Het ontstaan van een deeltje kan als de plaatselijke 'verdichting' (de term is: 'condensatie') van een veld worden beschreven, maar daarbij blijven veld en deeltje onwrikbaar met elkaar samenhangen. Deze zogenoemde 'golf-deeltjedualiteit' is in feite een 'golfdeeltjetwee-eenheid'.
In verband hiermee heeft de natuurkundige Erwin Schrödinger erop gewezen dat elementaire deeltjes in de kwantumtoestand niet in een individueel gedefinieerde toestand verkeren; zij bezetten collectieve toestanden en die toestanden zijn altijd met elkaar 'verstrengeld'; met andere woorden:
de golf is in het deeltje en het deeltje is in de golf (zie de afbeelding golf-deeltje dualiteit).
Dit natuurkundige gegeven komt later op een ander gebied opnieuw ter sprake.
De vorming van deeltjes en krachten uit het oerveld
In de eenheid van het oerbegin (de genoemde singulariteit) vormen de vier bekende elementaire natuurkrachten en de zeven soorten elementaire deeltjes (zes soorten quarks en elektronen) eerst een homogeen geheel, waarin zij niet zijn te onderscheiden; maar door de verdergaande afkoeling in het jonge heelal en in de volgorde: zwaartekracht, sterke kernkracht, elektromagnetische kracht en zwakke kernkracht scheiden de krachten zich uit die oorspronkelijke eenheid af en worden zelfstandige krachten in het heelal; terwijl tegelijkertijd de elementaire deeltjes quarks en elektronen zich ook afscheiden.
De elementaire deeltjes vormen de bouwstenen van het jonge heelal (zij worden fermionen genoemd), terwijl de elementaire krachten (bosonen genoemd) die bouwstenen samenvoegen tot grotere eenheden; de krachten worden door krachtdeeltjes tussen twee bouwstenen uitgewisseld.
Uit twee van de zes quarks (up-quarks en down-quarks) worden door de sterke kernkracht eerst de subatomaire deeltjes protonen en neutronen gevormd, terwijl de elektromagnetische kracht er vervolgens de oorzaak van is dat elektronen zich om de protonen en neutronen heen gaan bewegen, waardoor atomen worden gevormd. Voor het grootste deel zijn dat in het jonge heelal waterstofatomen (een proton met een elektron) en voor een kleiner deel heliumatomen (twee protonen, twee neutronen en twee elektronen).
a golf in het heelal; b, c golfpakketje; d elementaire en subatomaire deeltjes; e atomen
terug naar de Inhoud
2. De stervorming in het heelal door verdichting van waterstofgas 2)
Men neemt aan dat de zwaartekracht in het aanvankelijk gelijkmatig over de ruimte van het jonge heelal verdeelde waterstofgas en heliumgas, 'fluctuaties' veroorzaakte (de oorzaak daarvan is onbekend) waardoor er beroeringen in dat gas voorkwamen. Daardoor kwamen er - als gevolg van plaatselijke opeenhoping van waterstofatomen door toenemende massa en daardoor toenemende zwaartekracht - toenemende verdichtingen van waterstofgas door aantrekking van gas uit de omgeving. De beroeringen veroorzaakten een impulsmoment, dat samen met de door de zwaartekracht veroorzaakte verdichting tot gevolg had, dat de gasophopingen langzaam uitgroeiden tot ronddraaiende sterren, die later sterrenstelsels vormden, waarvan de spiraalvormige ook draaien.
Voorlopige samenvatting
Van de eerste gebeurtenissen in de ruimte van het jonge heelal is door natuurkundigen de voorstelling gemaakt van een 'veld' uit de kwantumveldentheorie en van deeltjes die verdichtingen van krachtlijnen in zo'n kwantumveld zijn (deze vorm van verdichting beschrijft het ontstaan van de microkosmos).
Dit beeld komt overeen met het beeld van de ruimte van het latere heelal, dat gevuld is met waterstofgas en daarna met sterren die door verdichtingen van waterstofgas zijn ontstaan: de sterren als de verdichte hemellichamen in de ruimte van het heelal (deze vorm van verdichting beschrijft het ontstaan van de macrokosmos).
Door toenemende verdichting van de massa in de kern van sterren en de daardoor toenemende toevloed van waterstofgas door de zwaartekracht, neemt de druk in de kern van jonge sterren toe en daarmee de temperatuur. Bij een zekere temperatuur en druk treedt kernfusie op: de versmelting van kleinere atoomkernen tot grotere. Daardoor worden de scheikundige elementen gevormd, die door Mendelejev in het Periodiek Systeem der Elementen zijn gerangschikt.
In sterren van gemiddelde grootte neemt de druk van buiten naar binnen toe, waarbij naar de kern toe steeds zwaardere elementen worden gevormd; dit proces gaat door tot het element ijzer is gevormd, het stabielste atoom in het heelal. Voor nog zwaardere elementen zijn grotere drukken en hogere temperaturen noodzakelijk, die in bovengemiddeld grote sterren worden bereikt doordat zij op een bepaald moment in hun bestaan (als een groot deel van hun waterstof is omgezet) eerst imploderen en dan exploderen (supernova), waardoor alle zo gevormde elementen door de gehele ruimte worden verspreid. Deze supernova's kwamen vooral in de beginfase van het heelal veelvuldig voor.
Hun uitscheidingsproducten waarin alle elementen aanwezig waren, vormden in de ruimte van het heelal de sterrenstof, waaruit zich later - opnieuw door verdichting - nieuwe sterren hebben gevormd, maar nu met een protoplanetaire schijf van sterrenstof om zich heen. Door de aantrekkingskracht van de zon bevinden de zwaardere elementen zich daarin dichter naar de zon toe, de lichtere verder van de zon af. Daardoor konden door verdergaande verdichting in de schijf gasvormige buitenplaneten en rotsachtige binnenplaneten tot ontwikkeling komen.
Uit sterrenstof is ons huidige zonnestelsel tot stand gekomen, waaronder de aarde, met daarop voldoende scheikundige elementen en ook de juiste natuurkundige omstandigheden om levensvormen te kunnen laten onstaan, die in feite net als de aarde uit sterrenstof zijn opgebouwd.
terug naar de Inhoud
terug naar de verdichting in de Woordenlijst
3. De vorming van de menselijke geest door verdichting in de algeest 6)
De beschrijving van het ontstaan van deeltjes in de kwantumveldentheorie en van het ontstaan van sterren en planeten in het heelal in de astronomie, komt overeen met wat aan mij in de geestelijke wereld is getoond over het ontstaan van de menselijke geest uit en in de algeest.
De verdichting van de menselijke geest uit en in de goddelijke algeest
Deze geestelijke ervaringen begonnen in mijn vroege jeugd tijdens mijn avondgebed tot God. Tijdens mijn gebed raakte ik als geest in vervoering; ik trad uit mijn lichaam en werd verplaatst naar de geestelijke wereld, die onzichtbaar voor de mens in dit stoffelijke bestaan, deze wereld geheel doordringt. Ik was daar aanwezig als niet meer dan een punt van helder bewustzijn. Om mij heen strekte zich een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte uit - voor mijn gevoel tot in de oneindigheid. Dit was niet beangstigend, in tegendeel, ik voelde mij daar volkomen thuis, zelfs meer dan in de aardse toestand.
Op twintigjarige leeftijd kwam ik op een avond tijdens mijn gebed eerst terecht in een toestand, die kan worden omschreven als een geestelijke, aangename donkere koelte, die gepaard ging met een diepe rust. De rust van deze donkere koelte deed zich aan mij voor als een 'aanwezigheid', als een zelfstandigheid die zich persoonlijk met mij verbond en die mij liet delen in de verheven toestand van haar rust.
Daarna ontstond er in de rust een beweging, die uit de rust en haar donkere koelte voortkwam, en die zich aan mij voordeed als een lichtende warmte. Ook deze beweging en zijn lichtende warmte deed zich aan mij voor als een zelfstandige aanwezigheid, die zich persoonlijke met mij verbond en mij liet delen in de verheven vreugde van zijn beweging.
Daarna verbond de beweging en zijn lichtende warmte zich weer met de rust en haar donkere koelte, waarbij de beweging de rust doordrong en de rust zich liet doordringen; er was sprake van een evenwichtige samenwerking. Er ontstond zo een nieuwe eenheidstoestand, maar waarbij door ompoling nu de lichtende warmte de donkere koelte in zich had opgenomen en daardoor om zo te zeggen de zichtbare buitenkant vormde. Deze lichtende warmte strekte zich nu zichtbaar voor mij uit als de oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte, zoals ik die eerder had mogen ervaren: de goddelijke algeest.
Tijdens deze vereniging van beide - naar wat later zou blijken - mannelijke en vrouwelijke oertegendelen, ontstond er als het ware tussen hen in eerst een verdichting van het licht van de algeest tot een bolvormige wolk; daarna werd die wolk van licht liefdevol van alle kanten met warmte doordrongen. Het licht en de warmte - met daarbinnen opgenomen de donkere koelte - begonnen nu te wervelen en zo kwam die bol van licht en warmte tot leven.
Mij als waarnemende geest werd ingegeven, dat ik getuige was van de voortkomst van mijzelf als menselijke geest door verdichting van licht en warmte uit en in de goddelijke algeest. Ik was getuige van een gebeurtenis uit een ver verleden en had mogen zien, hoe de algeest een zelfbeeld van zichzelf uit liefde tot aanschijn en leven bracht; en een grote vreugde maakte zich van mij als de waarnemende geest meester.
De volgorde in het verloop van deze gebeurtenis wordt weergegeven door de meest wezenlijke zin voor iedere mens: "Gods algeestvonk ben ik." Want duidelijk werd mij getoond: wij als menselijke geest - de bewuste levenskracht die nú de betekenis van deze woorden tot zich door laat dringen - wij zijn door verdichting uit de goddelijke algeest voortgekomen. Daardoor is er ook een naadloze overgang tussen de algeest en de menselijke geest: de algeest is in de menselijke geest en de menselijke geest in de algeest; er is sprake van een innige - maar nog onbewuste - verstrengeling.
Ikzelf mocht de voortkomst van mijzelf als geest door verdichting uit de goddelijke algeest voor mijzelf persoonlijk zien, maar de mysticus en schrijver Jozef Rulof heeft deze verdichting voor de hele schepping mogen zien, op dezelfde wijze als het mij vergund was te zien. 7)
De geestelijke vermogens
De oereigenschappen van de geest zijn het geestelijke licht en de geestelijke warmte, met daarin opgenomen het geestelijke donker en de geestelijke koelte. Mij is later gebleken dat het licht en de warmte zelfvormend en doordringend werkzaam zijn, terwijl het daarin verborgen donker en de koelte doordringbaar en vormbaar zijn. Dientengevolge worden het licht en de warmte van de geest zowel gekenmerkt door de zelfvormende, doordringende eigenschap alsook door de doordringbare, vormbare eigenschap.
Met de vormbare en zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte van de geest, hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen. Als de menselijke geest zichzelf in de waarnemende toestand brengt, is het innerlijke licht van buitenaf vormbaar, in de denkende toestand is de geest met het innerlijke licht zelfvormend werkzaam, in de voelende toestand is de innerlijke warmte van buitenaf vormbaar en in de willende toestand is de geest in zijn warmte zelfvormend werkzaam.
Als de menselijke geest waarneemt, dan stelt die zichzelf open voor indrukken, voor inwerking uit de buitenwereld en daardoor wordt het licht binnen de geest verdicht tot lichtbeelden, wat ervaringsbeelden zijn. Daardoor wordt de geest zich bewust van de gebeurtenissen in de omgeving (het 'zich bewust zijn' - wat gemakshalve wordt vereenvoudigd tot het 'bewustzijn' - is een gééstestoestand, het is niet een zelfstandigheid; het is de werkzame géést die zich van een onderwerp bewust wordt door dat te hebben waargenomen en daardoor zelf in een geestestoestand van 'zich bewust zijn' komt te verkeren).
Als de geest denkt, dan verdicht de geest zelfwerkzaam zijn innerlijke licht tot lichtbeelden, die in dat geval denkbeelden zijn die in woorden kunnen worden opgeschreven of uitgesproken.
Als de geest voelt, dan stelt die zich open voor de gemoedstoestand van anderen, waardoor de eigen innerlijke warmte tot een met de hunne overeenkomende gemoedstoestand wordt verdicht en de geest met hen kan meevoelen, meeleven.
Als de geest wil, dan verdicht de geest zijn eigen warmte tot een zodanige innerlijke krachtstoestand is bereikt, dat de geest zijn in zichzelf gevormde gedachten en gevoelens kan uitspreken of ze in gedrag tot uitdrukking kan laten komen (etymologisch hangt 'kracht' samen met kramp en krimpen: verdichten).
Op dezelfde wijze als de goddelijke algeest de menselijke geest in zichzelf heeft gevormd door verdichting van licht en warmte, is daardoor ook de menselijke geest in staat het eigen licht en warmte zelf in zichzelf te verdichten of te laten verdichten, waarmee zijn geestelijke vermogens samenhangen.
Door de werkzaamheid van deze vermogens in zichzelf te ervaren, kan iedere menselijke geest zich onmiddellijk van het bestaan van zichzelf als geest bewust worden. Wie bijvoorbeeld beseft te denken, bewijst daarmee voor zichzelf onmiddellijk het bestaan van zichzelf als de denker, de menselijke geest. Denk aan de hiermee overeenkomende uitspraak van René Descartes: "Ik denk na, dus ik besta!"
De geestelijke ontwikkeling
Deze vermogens zijn in de menselijke geest in áánleg aanwezig, zodat zij door de geest zelf tot ontwikkeling kunnen worden gebracht; deze mogelijkheid is nodig voor zijn zelfbewerkte verzelfstandiging, nodig om uiteindelijk weer in overeenstemming met de algeest te kunnen komen. Dat gebeurt in de stoffelijke schepping, de leerschool die door de algeest door de eerder genoemde verdichtingen met dat doel is geschapen. Daarin kan de menselijke geest door geboorte op aarde aanwezig zijn in een daarvoor geschikte levensvorm, het lichaam als voertuig voor de stoffelijke wereld.
Op zijn levensweg door dit bestaan werpt het leven in deze stoffelijke toestand weerstanden op, die alleen kunnen worden overwonnen door de geestelijke vermogens te gebruiken. Door zoveel als mogelijk is de hier opgedane levenservaringen te verwerken, neemt het bewuste en beheerste gebruik dat de geest van zijn eigen vermogens maakt toe, waardoor zij uiteindelijk worden ontwikkeld tot het geweten en de deugden. Daardoor nemen het licht en de warmte binnen de menselijke geest toe en komen zij uiteindelijk in overeenstemming met het licht en de warmte van de goddelijke algeest.
Doordat er bij de vorming van de menselijke geest sprake is geweest van verdichting uit en in de goddelijke algeest, blijft er een naadloze overgang tussen de algeest en de menselijke geest bestaan en kan door de toename van het eigen licht en de eigen warmte de hereniging met de algeest, maar nu als zelfstandig geworden geest, plaatsvinden.
De onbewuste aanvangstoestand
De menselijke geest als de bewuste, vermogende levenskracht is het enige levende. De mens treedt de leerschool van dit stoffelijke bestaan binnen door zich iedere ochtend met het voertuig voor dit bestaan, het lichaam, te verbinden. Dat lichaam bestaat echter uit de levenloze sterrenstof, waardoor de geest als het levende zich moet verbinden met het tegendeel van zichzelf, de dode stof van de aarde. Daardoor kan de geest hier zichzelf niet zijn en wordt hier onbewust van het bestaan van zichzelf als de menselijke geest, de levenskracht, die zich hier uitsluitend bewust is van zijn omgeving.
Daardoor wordt de menselijke geest in dit bestaan schijnbaar aan zichzelf overgelaten, maar is daardoor ook in de gelegenheid om op eigen kracht zijn geestelijke aanleg, de geestelijke vermogens, zelf tot ontwikkeling te brengen. De menselijke geest verkeert hier weliswaar in een toestand van onbewustheid van zichzelf, van zijn eigen afkomst en bestemming, maar daardoor heeft de mens hier ook de mogelijkheid vrij en zelfstandig beslissingen te nemen, en zo zelf zijn vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken en zijn geestelijke zelfstandigheid te verwerkelijken.
De levenloze stof
De kwantumveldentheorie en de kosmologie beschrijven de wijze, waarop God in zichzelf als de algeest door verdichting deeltjes (fermionen en bosonen) laat ontstaan en daarmee deze stoffelijke schepping vorm geeft. Door zo'n zelfde verdichting laat God in zichzelf ook de menselijke geesten ontstaan, voor wie deze stoffelijke schepping is bedoeld. Het wezenlijke verschil is dat de menselijke geest een verdichting van geestelijk licht uit en in de algeest is - een denkbeeld Gods - dat daarna liefdevol met warmte is doorstroomd en zo tot leven is gebracht, alsook tot blijvende zelfstandigheid!
Een fermion als bouwsteen is echter een verdicht lichtdeeltje zonder warmte, een boson als verbindingskracht is een verdicht warmtedeeltje zonder licht. Daardoor bezitten zij geen zelfstandigheid als zij geen wisselwerking met een ander deeltje aangaan. Zonder wisselwerking vallen zij door hun betrekkelijke onzelfstandigheid terug in de aangeslagen toestand van het veroorzakende veld.
Daardoor is de stof een levenloze, dode toestand en is de geest het enige levende. Maar als de dode stof een vorm heeft - een atoom, molecuul, cel of een levensvorm zoals het lichaam - dan is er een levende geest mee verbonden, die door zijn levenskracht de vorm ervan in stand houdt en laat voortbestaan. Zo niet, dan valt iedere vorm uiteen en vergaat tot stof, tot een vormloze massa atomen en moleculen.
De hulp van Gods heilige geest bij de geestelijke ontwikkeling van de mens
Om toch vorderingen te kunnen maken op zijn moeizame weg door dit afremmende bestaan, behoeft de menselijke geest hulp van de goddelijke algeest (God in de ongevormde oertoestand). Deze biedt die hulp liefdevol aan, daar ook de algeest verlangt naar de hereniging met alle menselijke geesten. Om die hulp te kunnen bieden, verdicht de algeest zich in zichzelf - overal waar dat nodig is om de mens te begeleiden - tot een bijzondere algeestverdichting, het algeestmiddelpunt, waarin de geestelijke vermogens in volledig ontwikkelde toestand aanwezig zijn, overeenkomend met de toestand van de algeest zelf.
Deze geest is daardoor een 'heilige geest', een alreeds volmaakte geest (God in de gevormde toestand met een menselijke vorm, de geestgedaante, voorafbeelding voor het menselijke lichaam), in tegenstelling tot de menselijke geest, die een nog onvolmaakte, een zich nog ontwikkelende geest is. Gods heilige geest is een helper, een ondersteuner voor de mens, in het Grieks de 'parakleitos', maar die in stilte en op de achtergrond werkzaam is vanuit de geestelijke wereld, en zo de vrije keuze van de mens op aarde eerbiedigt.
Deze heilige geest is één keer als mens op aarde geweest en heeft als geest in de mens Jezus de mens ook op de aarde bijgestaan in zijn strijd om zichzelf te vervolmaken, om zich - maar dan bewust en beheerst geworden - weer met God te herenigen. Jezus was daarbij voor de mens op aarde als een nastrevenswaardig voorbeeld, een doel om naar toe te werken en te worden zoals Jezus.
Daarnaast moest Gods heilige geest zich als mens zelf in de mensheid begeven om de geestelijke ontwikkeling daarvan, die door zelfzucht, hebzucht en heerszucht tot stilstand dreigde te komen, weer op gang te brengen. Daarvoor was het noodzakelijk de bestaande zelfzúcht in de mensheid ongedaan te maken door het volstrekte tegendeel daarvan ook op aarde te brengen: het zelfóffer door de dood aan het kruis, door het toedoen van diezelfde, zelfzuchtige mens. Dit gebeurde binnen de algeest en daardoor werd het evenwicht in de schepping hersteld en de mensheid uit zijn dreigende geestelijke stilstand bevrijd... door 'Jehova shua' - 'Joshua' - 'Jezus' - 'God redt'. 8)
Het doel van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid, de toestand van innige verstrengeling tussen de algeest, de heilige geest en de menselijke geest, werd door Jezus verwoord in zijn toespraak tot zijn leerlingen tijdens het Laatste Avondmaal, vlak vóór zijn zelfverkozen zelfoffer:
"Ik ben in de Vader en de Vader is in mij." (Joh. 14:11)
[...] "Ik ben in mijn Vader en jullie zijn in Mij en Ik ben in jullie." (Joh. 14:20)
"Indien iemand Mij liefheeft, [...] wij zullen tot hem komen en bij hem wonen." (Joh. 14:23)
"Vader, laat hen één zijn zoals wij, de Vader in mij, ik in de Vader en zij in ons." (Joh. 17:21)
"Opdat zij één zijn zoals wij één zijn." (Joh. 17:22)
Deze toestand van innige, persoonlijke verstrengeling, hield Jezus zijn leerlingen en ons voor als het uiteindelijke doel van Gods schepping: de terugkeer in het ouderlijke huis van Gods door geestelijke ontwikkeling volwassen geworden godenkinderen. Jezus herinnert ons aan dat kind-zijn in Joh. 10:34: "Ooit heb ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen van de Allerhoogste." (Psalmen 82:6)
Deze uiteindelijke hereniging in het ouderlijke huis had Teilhard de Chardin voor ogen toen hij een beschrijving gaf van wat hij het 'punt Omega' noemde: het doel van de ontwikkeling die de mensheid meemaakt in de stoffelijke schepping.
terug naar de Inhoud
4. Teilhard de Chardin: de vorming van de mensheid als eenheid door verdichting rond het punt Omega
De Franse jezuïet, theoloog, geoloog en paleontoloog Piere Teilhard de Chardin was de eerste die aan het verstarde christelijke geloof van de toenmalige kerk een doelgerichte, geestelijke ontwikkeling wilde geven. Hij streefde dat na door de stoffelijke evolutie die hij als geoloog en paleontoloog bestudeerde, als theoloog met het christelijke geloof te verbinden. Hij deed dat door te stellen dat in de stoffelijke levensvormen een 'geestelijke binnenkant' aanwezig was, die zich ontwikkelde tesamen met de stoffelijke ontwikkeling die in de evolutie zichtbaar was. Die geestelijke ontwikkeling hing samen met de toename in complexiteit van de stoffelijke levensvormen.
Voor hem was onze aanwezigheid in deze stoffelijke wereld een uitdaging om de weerstanden die het stoffelijke bestaan opwerpt, te overwinnen en daardoor geestelijke te groeien. 9) Voor hem als theoloog en diep gelovig mens was Christus daarbij het nastrevenswaardige voorbeeld, waardoor hij die geestelijke ontwikkeling de 'christogenese' noemde. Wat daarbij eerst ontstond was een verenigende 'gedachtenwereld' boven de mensheid, de 'noösfeer' ('geest-gebied'). Het uiteindelijke doel daarvan is een samenkomen van alle menselijke geesten in een gemeenschappelijke toestand rondom wat hij het 'punt Omega' noemde, naar de laatste letter van het Griekse alfabet en in overeenstemming met de uitspraak van Christus dat hij de alfa en de omega is. (Openbaring 1:8, Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige.)
In het volgende uittreksel uit zijn hoofdwerken wordt de gelovige denker Piere Teilhard de Chardin zoveel mogelijk zelf aan het woord gelaten.
1. De betekenis van Gods schepping en de opbouw ervan 10)
De stoffelijke schepping is door God geschapen met een zuiver geestelijk doel: een leerschool te zijn voor de menselijke geest. Door de traagheid die de stof opwerpt, wordt een weerstand opgeroepen, die de mens voor problemen stelt. Door de inspanningen die de geest zich moet getroosten die te overwinnen, groeit de menselijke geest naar zelfstandigheid. Maar doordat er een wisselwerking is, werkt de geest ook aan de ontwikkeling van de stoffelijke schepping(!).
In het gedachtengoed van Teilhard "... wacht God op ons in zijn schepping, zo God ons er al niet in tegemoet komt." De schepping "... is een manifestatie van zijn verheven aanwezigheid ... die de mensheid tot haar ware vorm en haar voltooiing opstuwt." En "Wanneer dat is gebeurd, zullen wij zien dat de wereld en ons leven vol van God zijn" (15) en zullen wij ons bewust worden "van de wonderbaarlijke eigenschappen van dit alom aanwezige en toch boven alles uitgaande (goddelijke) milieu - het enige waaruit wij gevormd zijn ..." (16)
De aarde is voor de mens een leerschool, want "Op aarde worden de dingen u slechts gegeven als oefenstof, waarop ge uw geest en uw hart als in een spel oefent." (22) Door zijn arbeid werkt de mens mee aan Gods schepping, "het werk zelf van onze geesten, onze harten en onze handen ... met ieder werk draagt de mens een oneindig klein deeltje bij tot de opbouw van iets definitiefs, dat wil zeggen tot het werk van Uzelf, mijn God. Dit is een fundamentele wet van het handelen. Iedere inspanning draagt eraan bij de wereld 'in Christo Jesu' te voltooien. De bestemming van ons wezen is Christus." (23)
In die leerschool, "In ons heelal, waarin alle geest naar God gaat in Christus, is al het waarneembare op zijn beurt voor de geest. Ons geestelijke wezen voedt zich onophoudelijk met de talloze energieën van de tastbare wereld." (26)
Hoe lang is de mens hier al? "De wortels van ons wezen? Die reiken allereerst tot in het meest onpeilbare verleden. Welk een mysterie is dat van de eerste cellen die op een dag door de adem van onze geest tot een verhoogd leven zijn gebracht! In welk een onontcijferbare synthese van opeenvolgende invloeden zijn wij voorgoed opgenomen! Door de stof wordt in elk van ons gedeeltelijk de geschiedenis van de wereld weerspiegeld." (28)
"Tijdens heel zijn leven ontwikkelt de mens zijn geest en tegelijkertijd werkt hij mee aan een ander werk, dat ... zijn persoonlijk welslagen oneindig te boven gaat: de voltooiing van de wereld. Want men mag bij een uiteenzetting van de christelijke heilsleer ook dit niet vergeten: in haar geheel, dat wil zeggen in de mate waarin ze een hiërarchie van zielen vormt - die slechts één voor één verschijnen, die zich slechts collectief ontwikkelen, die zich slechts als een eenheid zullen voltooien - ondergaat ook de wereld een soort grote 'ontogenese', waarvan de ontwikkeling van iedere ziel, begunstigd door de waarneembare werkelijkheid, slechts een harmonische verkleining vormt." (29)
Er is geen andere weg mogelijk, "... geen enkele geest herenigt zich met God zonder door de stof heen een bepaalde weg te hebben afgelegd die in zekere zin een afstand is die scheidt, maar in een andere zin ook een weg die naar hereniging leidt." (82)
Welke betekenis heeft de stof voor de mens? "De kracht van Christus is in de stof overgegaan. Sleep mij mee door uw aantrekking, voed mij met uw sap. Hard mij door uw weerstand. Bevrijd mij door uw verrukkingen. Door alles wat ge zijt ten slotte, vergoddelijk mij." (83) "De stoffelijke wereld is geschapen opdat de geest daarin leeft en op haar prikkels reageert, om zich zo te ontwikkelen." (93)
2. De geestestoestand van onbewuste vereenzelving met de aarde
Door de verzonkenheid in de aardse stoffelijkheid verkeert de menselijke geest hier in een slaaptoestand, waardoor die onbewust is van zijn eigen geestelijke zelfstandigheid en mogelijkheden. Alleen het vuur (de lichtende warmte) van de goddelijke geest kan licht brengen in de toestand van geestelijke duisternis, waarin de menselijke geest hier verkeert.
Daarom: "Heer, maak dat ik zie. Heer, wij weten en wij voorvoelen dat Gij overal om ons heen zijt. Maar het schijnt dat er een sluier voor onze ogen hangt. Doe overal uw universele gelaat blinken. Uw lichtgloed dringe diep door en verlichte tot in het hart de massieve duisternis waarin wij ons bewegen. En zend ons daarvoor uw geest, wiens vurige werking alleen bij machte is de aanvang en de voltooiing te bewerkstelligen van de grote metamorfose waartoe heel de innerlijke volmaaktheid wordt herleid en waarnaar uw schepping zucht." (107)
"Maar door uw openbaring en uw genade dwingt Gij datgene in ons dat het meest menselijk is, eenvoudig ertoe zich eindelijk van zichzelf bewust te worden. De mensheid sliep - ze slaapt nog - verzonken in de enge vreugden van haar kleine beperkte liefdegevoelens. Er slaapt in onze menigte een ontzaglijke geestelijke macht die slechts te voorschijn zal komen als wij de afscheidingen tussen onze egoïsmen weten te doorbreken en ons door een fundamentele omwerking van onze zienswijzen tot de gewone, praktische kijk op de universele werkelijkheden hebben verheven." (124)
3. De geestelijke ontwikkeling
In het bestaan op aarde gaat het volgens Teilhard om 'transfiguratie' en 'metamorfose', waarvan de betekenis echter slaat op: gedaanteverwisseling, terwijl geestelijke 'omvorming' zijn bedoeling zal zijn geweest. Het leenwoord daarvoor is het Griekse 'metanoia', van 'meta': anders en 'noos': de denkende geest. Dus: anders leren denken, in de Bijbel meestal vertaald met 'bekering'.
Bij de geestelijke groei gaat het erom, meester te worden over zijn vermogens. Bij het gebruik daarvan moet de 'goede wil' aanwezig zijn, de 'intentie' of goede bedoeling. De vrucht van die ontwikkeling is de naastenliefde en de liefde voor alles wat waar en schoon is. Uiteindelijk voert die ontwikkeling de mens omhoog naar God.
Waar het om gaat is "... de ontplooiing zelf van onze energie (waarin de kern van onze autonome persoonlijkheid aan de dag treedt)," zij is "in wezen niets dan het gehoorzamen aan een wil om te bestaan en groter te worden ... Ieder mensenleven moet op enigerlei wijze één met het leven van Christus worden."
"Het gaat om het waardig maken, verheffing en transfiguratie in God van de menselijke plicht, het zoeken naar de natuurlijke waarheid en de ontwikkeling van het menselijke handelen. ... Leg in uw handelen de wonderbaarlijke kracht van de goede wil. Zuiver uw intentie en de geringste van uw handelingen zal van God vervuld blijken." (21)
Hoe kunnen die vermogens worden ontwikkeld? "De intentie speelt de fundamentele rol, die ... de gouden sleutel is die onze innerlijke wereld voor de goddelijke aanwezigheid opent. Daardoor komt men in een soort uniek (goddelijk) milieu waarin wij ons kunnen vestigen, zonder het ooit te hoeven verlaten." (22)
"En aangezien er niets zo innerlijk is in een wezen als zijn wil, ga ik op enigerlei wijze, door mijn hart in het hart van God zelf op. Dit contact is blijvend, doordat ik steeds handel. ... ons meest volmaakte samenvallen met de Almachtige, die ons bezielt." (31)
"... de weg van de heiligheid ... is voor een schepsel ... God toegedaan zijn met heel zijn vermogen. (35)
"... iedere arbeid, hoe nederig deze ook zij, wordt door een goddelijk centrum van het heelal ontvangen en gebruikt!" (36) "... zo is de mens dienstbaar aan de vergoddelijking van de wereld in Jezus Christus." (42)
"Gij zijt het die aan de oorsprong staat van de levensdrang en aan het eindpunt van de aantrekking, waarmee ik mijn leven lang niets anders doe dan (49) dat ik de eerste stoot en de ontwikkelingsvormen ervan volg of begunstig. En Gij zijt het ook die met uw alomtegenwoordigheid (beter nog dan mijn geest het doet voor de stof die hij bezielt) voor mij de tienduizenden invloeden waaraan ik ieder ogenblik onderworpen ben, tot leven brengt. In het leven dat in mij opwelt en in deze stof die mij draagt, vind ik nog iets beters dan uw gaven: Gij zijt het zelf die ik ontmoet, Gij die me doet deelnemen aan uw wezen ... waardoor ik opstijg 'naar de geest'." (51)
"God moet, om ons in Hem op te nemen, ons omwerken, ons omsmelten, ..." (61) "Maar om verenigd te worden, is het allereerst noodzakelijk dat u bént, dat u zo volledig mogelijk uzelf bent. Daarom, ontwikkel u, ga de wereld in ten einde te zijn." "Begin met u te ontwikkelen, zegt het Christendom tot de Christen." (68) "Het is een wezenlijk christelijke plicht meester te worden over zijn talenten, ... waarvan de omvormende bekroning de naastenliefde is ... en de liefde voor alles wat waar en schoon is in de schepping..." "... de gelovige ... moet moedig de weg gaan van de arbeid, de innerlijke vernieuwing, de onophoudelijke verruiming en veredeling van zijn ideaal." (69)
"Het leven heeft een eindpunt: het legt dus een marsroute op die inderdaad door de grootst mogelijke inspanning naar de hoogste vergeestelijking blijkt te leiden." (74) "... het doel van de schepping moet niet in tijdelijke gebieden van onze zichtbare wereld worden gezocht, maar ... in een totale metamorfose van onszelf en van alles wat ons omgeeft." (75)
Wat is de betekenis van het kruis daarbij? "De koninklijke weg van het kruis is niets anders dan de weg van de menselijke inspanning, op bovennatuurlijke wijze rechtgetrokken en verlengd. (76) Al met al is Jezus, aan het kruis, zowel het symbool als de werkelijkheid van de ontzaglijke, eeuwenoude inspanning die de geschapen geest stap voor stap omhoogvoert om hem naar de hoogten van het goddelijke milieu terug te voeren. De mens voert een strijd om de geest te sterken." (79)
"Het is verrassend dat ... zo weinig geesten erin slagen zich het begrip transformatie eigen te maken." (83)
4. De betekenis van Jezus Christus
Het goddelijke 'milieu' (is: 'leefomgeving') is de goddelijke alomtegenwoordigheid, het 'pleroma', de 'volheid', dat ook een middelpunt heeft: Jezus Christus, het allerhoogste centrum. Jezus is de leidende kracht van die volheid, de zon en de koning ervan (Gods heilige geest). Christus is het voorbeeld en is het doel, waar iedere ontwikkeling op uitkomt.
"... onze geest is geheel en al aan Christus gewijd, hij heeft in Hem haar middelpunt. De krachten van vrijheid en geweten vormen de eigenlijke, natuurlijke werkelijkheid van de menselijke geest. (26)
"En wij zien dan duidelijker boven onze innerlijke wereld de grote zon van Christus Koning ... van de Universele Christus opgaan. Stap voor stap verenigt zich tenslotte alles met het allerhoogste Centrum - 'in wie alles vast staat'. Elk van onze werken draagt, door de min of meer verreikende en rechtstreekse weerslag die het op de geestelijke wereld heeft, ertoe bij Christus in zijn mystieke totaliteit te vervolmaken." (31) "Door de duurzame waarde van onze arbeid... voltooien wij in ons het voorwerp van de goddelijke vereniging; en wij vermeerderen ... het goddelijk eindpunt van deze vereniging, onze Heer Jezus Christus." (33)
"Alles is heilig voor hem die in ieder schepsel het uitverkoren wezensdeeltje onderscheidt dat onderworpen is aan de aantrekking van de op weg naar zijn voltooiing, zijnde Christus." (35)
"De vereenzelviging van de Zoon des Mensen met het goddelijke milieu. Een eerste, volstrekt onbetwistbare stap doet men door op te merken dat de goddelijke alomtegenwoordigheid waarin wij gedompeld zijn, een handelende alomtegenwoordigheid is. God omhult en doordringt ons door ons te scheppen en te bewaren." (96)
"Het actieve centrum, de levende band, de organiserende geest van het pléroma is Hij in wie alles zich verenigt en alles zich voleindigt, Hij aan wie heel het bouwwerk der schepping zijn samenhang ontleent: de gestorven en verrezen Christus, Wie alles in de volheid bezit, in Wie alles bestaat." (96)
"Het goddelijke milieu is een alomtegenwoordigheid die op ons inwerkt door ons met zich te verbinden: in de eenheid van het Lichaam van Christus. Alles wat de mens, met geloof en liefde, aan beproeving en dood ondergaat, maakt hem iets inniger tot een zich verenigend deeltje van zijn mystieke Lichaam. Alles wordt getransformeerd in Christus." (97)
"Ja, de menselijke laag van de aarde staat in haar geheel en duurzaam onder de organiserende invloed van de geïncarneerde Christus: ze verschijnt als een gebied van aanhoudende geestelijke transformatie, waar alle werkelijkheden en lagere krachten gesublimeerd worden tot gewaarwordingen, gevoelens, ideeën en vermogens tot kennen en liefhebben." (99)
5. De hereniging met God
"... alle dingen kunnen de gelovige helpen zich met God te verenigen." (52)
"In de zorgen die de mens aan zijn persoonlijke vervolmaking wijdt, is er niets dat hem afhoudt van zijn opgaan in God, mits dit streven het begin van een 'mystieke ontlediging' is. Er is dan geen aanleiding meer om een onderscheid te maken tussen een menselijk 'middelpunt' en een goddelijk 'middelpunt', zodra het menselijke centrum wordt gezien en bemind als samenvallend met (dat wil zeggen: zich bewegend naar) het goddelijke centrum." (71) "Men zou eraan moeten herinneren dat het bovennatuurlijke de vorderingen van onze natuur verwacht en steunt." (72)
"Ik bereik God in hen die ik liefheb, naarmate zij en ik elkaar hoe langer hoe meer vergeestelijken. Zo bereik ik Hem ook in het wezen van de schoonheid en de goedheid, naarmate ik deze steeds verder, met onophoudelijk gezuiverde vermogens, nastreef ..." (86)
"Deze vuurhaard, deze bron, is dus overal aanwezig. Juist doordat Hij oneindig diep is en Zich als een spits voordoet, is God oneindig nabij en overal verspreid. Juist doordat Hij het centrum is, neemt Hij de hele bol in beslag. Volkomen tegengesteld aan de bedrieglijke alomaanwezigheid die de stof aan haar uiterste gedeeldheid schijnt te ontlenen, is de goddelijke alomtegenwoordigheid slechts het gevolg van haar uitermate geestelijke karakter." (87)
"Hoe onmetelijk het goddelijke milieu ook zij, het is in werkelijkheid een centrum. Het heeft dus de eigenschappen van een centrum, dat wil in de eerste plaats zeggen: het ... vermogen de wezens in zijn schoot te verenigen en bijgevolg te voltooien. In het goddelijke milieu raken alle elementen van het heelal elkaar en wel op het punt van hun diepste innerlijkheid en verste voltooiing." (87)
"Onze God ... voert de ontwikkeling van de schepselen die Hij in Zich concentreert [verdicht!], tot het uiterste. Op het hoogtepunt van hun vereniging vinden de uitverkorenen in God de vervulling van hun individuele voltooiing." (90)
"Het milieu onthult zich overal om ons heen en heeft als ... gevolg dat de meest christelijke houdingen door de goddelijke alomtegenwoordigheid gevormd wordt. De onmetelijkheid van God is het wezenlijke kenmerk dat ons in staat stelt Hem overal in ons en om ons te vatten." (95)
"De Schepper heeft ons de gave geschonken een deelhebbend wezen te zijn in de vorm van een wezenlijk verlangen naar Hem, wat ons tot één samengestelde grootheid met Hem zal maken. De handeling waardoor God ons in het domein van zijn aanwezigheid handhaaft, is een verenigende transformatie." (96)
"Deze hoogste, samengestelde realiteit waarvoor het goddelijke handelen ons gereed maakt, bestaat uit de kwantitatieve volheid en de kwalitatieve vervulling van alle dingen; het is het mysterieuze pléroma, waarin de Ongeschapen Eenheid en de geschapen veelheid zich zonder verwarring samenvoegen tot een totaliteit die, zonder iets wezenlijks aan God toe te voegen, niettemin een soort triomf en generalisatie van het zijn zal betekenen." "Het pleroma is het enig ware gezichtspunt om de wereld te begrijpen." (99)
"Het goddelijke centrum wordt benaderd ... door de inkeer, het innerlijk gebed, de reinheid van geweten, de reinheid van intentie ... zij heeft de macht het goddelijke om ons heen te verdichten[!]." (109)
"Door welke kenmerken wordt deze geestesgesteldheid ons, in de woorden en daden van de Meester, onvermoeibaar voorgehouden? Vooral, bovenal, als een werkzame macht. Wij moeten de indringende belofte van een met ons gebed verbonden tastbare werkzaamheid tot ons door willen laten dringen." (111)
6. De liefdevolle verdichting van de mensheid rondom het punt Omega 11)
"Wij deinzen aanvankelijk terug voor de verbinding van een 'ego' met dat, wat 'alles' is." (271)
Maar: "Al onze moeilijkheden en onze weerzin betreffende de tegenstellingen van het al en de persoon zouden verdwijnen, als wij maar begrepen dat de noösfeer, en meer in het algemeen de wereld, krachtens hun structuur een geheel vormen, dat niet alleen gesloten is, maar om een middelpunt geordend. De tijd-ruimte is noodzakelijkerwijs convergerend van aard, omdat zij het bewustzijn omvat en verwekt. Wanneer men derhalve haar eindeloze beddingen in de goede richting volgt, moeten die zich ergens naar voren opvouwen in één Punt - laten wij het Omega noemen - dat ze integraal in zichzelf samenvoegt en voleindigt. Hoe onmetelijk de sfeer van de wereld ook is, zij bestaat slechts en is uiteindelijk slechts grijpbaar in de richting waar haar stralen tezamen komen (al ware dit voorbij ruimte en tijd). Meer nog: hoe onmetelijker die sfeer, des te rijker, dieper, en dus bewuster mogen wij het punt veronderstellen, waar de door haar omvatte 'zijnsinhoud' zich concentreert [verdicht]: want de geest is, van onze kant gezien, wezenlijk vermogen tot synthese en organisatie [denken]."
"Van dit gezichtspunt uit krijgt het heelal een zeer bepaalde gestalte, zonder iets van zijn afmetingen te verliezen, zonder dus naar menselijke maat en vorm gesneden te worden: om dit heelal te denken, te ondervinden en te bewegen, zullen wij voortaan niet meer in de andere richting, maar verder dan onze zielen moeten kijken. In het perspectief van de noögenese worden tijd en ruimte werkelijk menselijk - liever gezegd: worden zij boven-menselijk. Het universele en het persoonlijke (d.w.z. het om een middelpunt geordende) sluiten elkaar geenszins buiten, maar groeien in dezelfde richting en bereiken in elkaar gelijktijdig hun hoogtepunt. Het is dus verkeerd de voortzetting van ons zijn en van de noösfeer in de richting van het onpersoonlijke te zoeken. Het toekomstig-universele kan niets anders zijn dan het hyper-persoonlijke - in het punt Omega." (272)
"Wanneer men Omega beschouwt naar zijn laatste bouwprincipe, moet zijn structuur die zijn van een afzonderlijk middelpunt dat uitstraalt te midden van een systeem van middelpunten." (275)
"Om volledig onszelf te zijn, moeten wij ... voortgaan, in de richting van een convergentie met alle anderen, in de richting van de Ander. ... Geen geest zonder synthese; de wet is altijd hetzelfde, van boven naar beneden. ... Naar het beeld van Omega die het aantrekt, wordt het deel pas persoonlijk door zich universeel te maken." (276)
"Alleen de liefde is in staat - en wel omdat alleen zij wezens in hun grond aangrijpt en samenvoegt - wezens als wezens te voltooien door hen te verenigen; dat is een feit dat wij dagelijks aan den lijve ondervinden. Verwerkelijkt de liefde niet elk ogenblik die magische handeling, die zogenaamd tegenstrijdige handeling die personaliseert door een totaal te maken: in het echtpaar, in de bezielde groep?"
"Men behoeft zich 'slechts' voor te stellen dat ons vermogen tot liefhebben zich zover ontwikkelt dat het de totaliteit van de mensen en van de aarde omvat." (279)
"... de meest fundamentele 'drift': die welke onder de druk van een heelal dat zich om zichzelf sluit, de delen naar elkaar doet stuwen tot het geheel. De kosmische affiniteit en dus het kosmische op-elkaar-gericht-zijn. Een universele liefde: dat is niet alleen psychologisch mogelijk; maar het is de enige volledige en uiteindelijke wijze waarop wij kunnen liefhebben." (280)
Het doorslaggevende belang van de liefde werd door Jezus verwoord in zijn antwoord op een vraag van de Farizeeën (Mattheüs 22: 37-40): "Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat."
terug naar de Inhoud
5. Nawoord
Teilhard de Chardin beschrijft als eindpunt van de geestelijke ontwikkeling waarmee de evolutie op aarde gepaard gaat, een verdichting van de mensheid rond het punt Omega: de liefdevolle eenheid van de mensheid rondom Gods heilige geest, als einddoel van die evolutie. Aan mij werd door mijn geestelijke begeleiders in de geestelijke wereld getoond, dat de menselijke geest zelf ook een verdichting van Gods licht en warmte is tot een algeestvonk; die geest beschikt over geestelijke vermogens, die zelf ook weer door verdichting van licht en warmte werken en die middels die evolutie tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.
Het verschijnsel verdichting blijkt ook in Gods stoffelijke schepping een doorslaggevende rol te spelen bij de vorming van elementaire deeltjes en sterren. Het verschil is dat de kracht achter verdichtingen in de geestelijke wereld de liefde is die de geest levend maakt ... wat in de stoffelijke wereld ontbreekt: de stof op zichzelf is levenloos en stoffelijke vormen zijn overgeleverd aan verval als de levenschenkende geest ontbreekt.
Maar die met de geest hier overeenkomende verdichtingen - door natuurkundigen ontdekt - zijn er, opdat de stoffelijke wereld toch een wereld is waarin de menselijke geest zich thuis kan voelen, doordat de ontstaanswijze dezelfde is; en wie zich een voorstelling wil maken van de geest in de geestelijke wereld, in de ongevormde toestand, heeft in de zon een treffend - hemels - voorbeeld. De zon is een beeld van de geest zelf: een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte.
De mens moet zich hier thuis kunnen voelen, opdat die hier zijn levensweg door zijn tijdelijke leerschool zal kunnen gaan en zo zijn geestelijke aanleg tot ontwikkeling kan brengen: het geestelijke doel van de stoffelijke schepping.
terug naar de Inhoud
6. Literatuur
1. D.C. Giancoli - Natuurkunde, deel 2, hfdst 38; Pearson Education, 2010
2. D.C. Giancoli - Natuurkunde, deel 2, hfdst 44; Pearson Education, 2010
3. C. Rovelli - De werkelijkheid is niet wat ze lijkt; Bert Bakker, 2015
4. G. 't Hooft - Bouwstenen van de Schepping; Prometheus, 2013
5. J-P. Keulen - De deeltjesdierentuin; Spectrum 2012
6. F. van Leeuwen - Geestkunde; Boekenplan 2010
7. J. Rulof - Het ontstaan van het heelal; De Eeuw van Christus, 1952
8. J. Lorber - Grote Johannes Evangelie 5, 220:1-3; De Ster, 1993
9. P. Teilhard de Chardin - Hymne aan de materie (geestkunde.net)
10. P. Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu; Het Spectrum, 1963
11. P. Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens; Het Spectrum, 1963
Freek van Leeuwen is werkzaam geweest als beherend apotheker in een openbare apotheek. Naast de natuurwetenschappen heeft hij op wijsgerig-godsdienstig gebied onderzoek gedaan naar mystieke ervaringen van anderen om zijn eigen ervaringen daarmee juist te kunnen beoordelen.
terug naar de tijdschriftartikelen
^