De Theosofie en haar leeringen - Vier voordrachten door Dr. Annie Besant
1. De Leeringen der Theosofie beschouwd uit een geschiedkundig oogpunt
Bron: www.theosofie.nl/besant/leeringen-geschiedkundig
Inhoud
Inleiding
Overeenkomst der godsdiensten
Theosofie onderzoekt de overeenstemmingen
Atlantis als bakermat
Pythagoras en Plato
Teloorgang der innerlijke wijsheid
Helena Blavatsky
Theosofie als dienst aan de mensheid
Nabeschouwing
Zeven aforismen van Annie Besant
Inleiding
Er is een moeilijkheid, die gij en ik hedenavond te overwinnen hebben: een vreemde taal is tusschen ons en zelfs voor hen die de taal kennen, waarin ik spreek, is het moeilijk het ongewone geluid te volgen. Moeilijk ook is het voor mij als spreekster, want de taal is voor een spreker het instrument, dat hij bespeelt. Door de taal bereikt hij de harten en hoofden zijner hoorders, en indien het instrument ongewoon voor hen is, wordt de kracht van den spreker verzwakt en vermindert de mogelijkheid dat hij de gedachten en gevoelens zijner hoorders bereikt. Toch moeten wij hedenavond met die ongewone taal doen wat wij kunnen en terwijl ik spreek zoo helder en eenvoudig als mogelijk is, en gij uwe aandacht leent, zullen wij samen trachten onze moeilijkheid te overwinnen en het onderwerp begrijpelijk te maken.
Ik ga tot u spreken over de Theosofie en hare leeringen, en daar ik morgen te Haarlem over het zelfde onderwerp zal spreken, splits ik het in twee deelen, hoewel ik ieder deel als een afzonderlijke voordracht volledig zal maken. Ik zal hedenavond en morgen een verschillenden gedachtegang volgen, voor het geval dat sommigen uwer beide voordrachten mochten willen hooren.
terug naar de Inhoud
Overeenkomst der godsdiensten
Diegenen onder u, die gedurende de laatste twintig jaren den ontwikkelingsgang van het denken in Europa hebben gevolgd, weten dat er één bijzondere richting van studie is, welke veel wordt gebruikt als een wapen tegen den godsdienst: de studie van Oostersche talen en Oostersche godsdiensten. De heilige boeken der Chineezen, der Hindoe's, der oude Egyptenaren zijn bestudeerd door geleerden uit de verschillende landen van Europa en bij het onderzoeken dezer godsdiensten hebben zij gezien hoeveel die allen op elkander gelijken. Zij hebben bemerkt, toen zij de verschillende Schriften der Chineezen, der Perzen, der Egyptenaren ter hand namen, dat deze alle dezelfde leering gaven:
- zij spreken omtrent God op volkomen dezelfde wijze, zij spreken van God als Eén, het Ene Bestaan, zij spreken van God als immer geopenbaard in drie-eenheid, in drievoudig aanzicht, terwijl iedere persoon in die drie-eenheid zijn eigen hoedanigheden heeft;
- en men zag dat al deze Schriften op dezelfde wijze spreken omtrent den mensch en zijnen aard; zij leeren dat de ziel des menschen onsterfelijk is, dat zijn aard samengesteld is, en bestudeerd moet worden om te kunnen worden begrepen;
- men zag dat in al deze Schriften der menschen ontwikkeling wordt geleerd, de ontwikkeling der ziel, welke de openbaring van den geest is in den mensch.
- Men zag dat al deze Schriften leeren dat enkele menschen hunne ontwikkeling hebben voleindigd, hunnen groei als geestelijke wezens hebben voltooid en volmaakt zijn geworden als mensch, goddelijk in hunne hoedanigheden, in hunne vermogens van hoofd en van hart;
- en in al deze Schriften vond men geleeraard dat de menschen van heden kunnen groeien, gelijk die menschen uit het verleden zijn gegroeid, dat zij ook volmaakt kunnen worden en goddelijk, dat zij zich ook kunnen ontvouwen, stap na stap, leven na leven, zoodat ieder, hoe onontwikkeld ook, kan ontwikkelen tot den volmaakten, goddelijken mensch.
Al deze dingen worden geleerd in alle Schriften der verschillende volkeren, en toen deze vertaald waren in verschillende Europeesche talen, begreep men dat de wereld-godsdiensten veel gemeen hebben en dat de meeste leerstellingen van een godsdienst zooals het Christendom, ook gevonden worden in het Hindoeïsme, het Boeddhisme, de leeringen van Confucius en Lao-tse. Zij hebben alle zooveel gemeen, dat wij niet één godsdienst van de andere kunnen afscheiden. Toen deze ontdekking door de geleerden werd gedaan, toen deze boeken waren vertaald in verschillende talen en de menschen ze begonnen te lezen en er over te spreken, was het eerste besluit, waartoe velen kwamen, dat alle godsdiensten als zij in den grond hetzelfde waren, één oorsprong moesten hebben, en dat zij geen goddelijke openbaring konden zijn, maar dat een andere bron moest worden gevonden, waaruit de verschillende godsdiensten waren gevloeid.
Vele geleerden nu, die den godsdienst niet goed gezind waren, trachtten hunne ontdekkingen te gebruiken om allen godsdienst te vernietigen en zeiden: Zij zijn alle voortgekomen uit de menschelijke onwetendheid, uit de wijze waarop de mensen de natuur beschouwt: hij heeft de natuur verpersoonlijkt en er wezens in gezien; en daar die wezens machtiger waren dan hij, aanbad hij ze: Daar de wind zijne bouwwerken dikwijls vernietigde, daar hij den zon niet beheerschen kon, hoewel zijn leven en gemak van hem afhing, daar de regen niet kwam op zijn bevel, hoewel hij zonder regen niet leven kon, noch zijn oogst groeien, moest de mensch in zijn onwetendheid denken dat al deze dingen goddelijke krachten, goden waren; en hij aanbad ze om zoo de voordeelen te verkrijgen, die zij konden geven. En die geleerden zeiden dat zóó alle godsdienst was opgegroeid, dat hij steeds zijnen oorsprong vond in Fetisch-dienst of animisme, en dat de godsdienst geen hoogeren grondslag had dan de menschelijke onwetendheid.
Deze bewijsgrond tegen de waarde van den godsdienst heeft veel kwaad gesticht, want hij scheen te berusten op feiten. Het was waar dat alle godsdiensten hetzelfde leeren, dat zij alle dezelfde denkbeelden verkondigen, het was waar dat de groote leeraars allen hetzelfde zeiden, de een na den ander. De feiten, welke die geleerden aanhaalden, waren waar, maar hun gevolgtrekkingen waren verkeerd. In het eerst begrepen de menschen het onderscheid niet tusschen deze beide dingen en dachten dat alle godsdiensten zouden worden vernietigd door hun onderlinge overeenkomst.
terug naar de Inhoud
Theosofie onderzoekt de overeenstemmingen
Toen kwam de Theosofie. Zij beschouwde de gelijkheid der verschillende godsdiensten van een ander standpunt en zeide: ja, het is waar dat de leerstellingen van alle godsdiensten dezelfde zijn, dit is een feit dat door niemand, die de geschiedenis heeft bestudeerd, kan worden ontkend.
Wij zullen als voorbeeld een van de heilige boeken der Chineezen nemen, het "Klassieke Boek van de Reinheid," [Voetnoot: Ook in het Nederlandsch vertaald, in het Maandblad "Theosophia". Deel 5 (1897) blz. 206.] een wonderbaar boekje van enkele bladzijden, vol wijsheid, vol diepe geestelijke leering, dat ons verklaart hoe God zich in den mensch geopenbaard heeft, hoe de aard des menschen drievoudig is als die van God, hoe des menschen geest dezelfde is als de goddelijke geest, hoe echter het menschelijk verstand troebel is door begeerten, die tusschen zijn verstand en de zuiverheid van den goddelijken geest in hem staan, hoe de hartstochten van zijn lichaam zijn vooruitgang tegenhouden, en hoe slechts wanneer zijn lichaam en zijn verstand tot stilte zijn gekomen, de wijsheid van den goddelijken geest kan nederdalen in den mensch.
De leeringen van dit kleine Chineesche boekje, een der oudste geschriften die wij kennen, is even zuiver, geestelijk en waar als het beste wat wij bezitten.
Van de Chineezen overgaande tot de Indiërs vinden wij bij hen dezelfde leeringen en wanneer wij in Egypte de mummies opgraven en de banden loswikkelen waarin zij 10 à 20.000 jaar geleden werden gehuld, vinden wij geschriften die ons de bewijzen leveren dat ook in het oude Egypte dezelfde leeringen werden gegeven omtrent de onsterfelijkheid van de menschelijke ziel, omtrent de wijze waarop zij gaat door leven na leven, omtrent de lagere wereld waarin zij komt na den dood van het lichaam en de hemel-wereld waarin zij vertoeft na gezuiverd te zijn op lagere gebieden, omtrent haren daarop volgenden terugkeer naar de aarde waar zij wederom wijsheid opdoet door ondervinding.
Ja, zegt de Theosofie, bij alle volkeren vinden wij dezelfde leeringen, steeds weer door de groote leeraars herhaald. Alle godsdienst heeft slechts één oorsprong, slechts ééne bron, en die bron is het goddelijk weten; niet de menschelijke onwetendheid, zooals vele geleerden dachten, maar het goddelijk weten, dat telkens werd uitgestort over de volkeren en dat steeds door volmaakte menschen van God tot de menschheid gebracht is. Dit goddelijk weten bevat in zich de kennis van al wat is en een gedeelte ervan wordt van tijd tot tijd aan de menschheid geschonken. De hoeveelheid die gegeven wordt hangt af van de beschaving van het volk, hangt af van de kennis die reeds verspreid is onder de menschen, hangt af van den aard dergenen die deze kennis bezitten en van de kracht van hun pogen.
In overeenstemming met al deze dingen verschilt steeds de wijze, waarop dat weten gegeven wordt, maar in den grond is het toch altijd hetzelfde: altijd leert het één goddelijk Bestaan, dat zich openbaart als drie-eenheid, altijd leert het dat de mensch drievoudig is in zijn wezen gelijk God en dat hij nog verder kan worden onderverdeeld, drievoudig in zijnen oorsprong, zevenvoudig in zijne ontwikkeling; altijd leert het dat de mensch onsterfelijk is, dat hij niet zal vergaan, altijd leert het dat hij ontwikkelt en groeit, leven na leven, en dat enkele menschen de volmaking bereikten en dan leeraars zijn geworden van het ras.
Deze volmaakte menschen waren eens gelijk aan ons zelven, zwak en zondig en onvolmaakt gelijk de mannen en vrouwen van thans, maar zij ontwikkelden gelijk wij kunnen ontwikkelen en groeiden en werden sterk en bereikten eindelijk de volmaking, gelijk wij de volmaking kunnen bereiken. En toen zij volmaakt waren, begonnen zij hunnen medemenschen te leeren en vormden een groote Broederschap van leeraars; en van tijd tot tijd kwam een van hen tot de menschen, opdat aan ieder volk een godsdienst kon worden gegeven, opdat ieder ras, ieder volk een godsdienst zou ontvangen, geschikt om het te helpen en te leeren. En de reden waarom deze leeringen altijd dezelfde zijn, is dat zij altijd komen van denzelfden oorsprong. Deze Broederschap heeft bestaan, langen, langen tijd reeds voordat de beschaving van Europa ontstond, voordat zelfs Indië zijn beschaving ontving.
terug naar de Inhoud
Atlantis als bakermat
Daar, waar thans de wateren van den Atlantischen Oceaan zich vergaren, was eens een groot vastland, dat begon waar thans Afrika zich bevindt en eindigde op de plaats van het tegenwoordig Amerika. Op dit vastland had zich een hooge beschaving ontwikkeld. Sporen van die beschaving worden nog gevonden in Mexico en Midden-Amerika. Bij daar gedane opgravingen zijn overblijfsels van zeer oude steden ontdekt en daar zijn hieroglyphen en beelden aangetroffen, gelijkende op die welke men in Egypte gevonden heeft, zoodat in Afrika aan de eene zijde en in Amerika aan den anderen kant hetzelfde schrift en beeldhouwwerk is ontdekt. Dit toont ons dat er tusschen deze beide werelddeelen, thans gescheiden door een grooten oceaan, eens gemeenschap is geweest. In Plato's scholen, waar hetzelfde goddelijk weten werd geleerd, dezelfde leeringen werden verspreid, zoodat de Grieksche beschaving werd opgebouwd op denzelfden goddelijken grondslag.
terug naar de Inhoud
Pythagoras en Plato
In Griekenland droegen deze leeringen het eerst den naam Theosofie, wat niets anders is dan het Grieksche woord voor 'goddelijk weten'. De Grieken nu gaven dit weten niet slechts in den vorm van godsdienst, maar ook van wijsbegeerte en wetenschap, juist zooals in vroeger dagen gedaan werd in Babylon, Indië en China, en de wijsbegeerte van Plato, zooals die op de scholen wordt onderwezen, berust op het goddelijk weten. Wanneer Plato ons spreekt van denkbeelden en van den Logos, wanneer hij ons zegt dat de wereld in de gedachte van den Logos bestond, voordat zij zich voordeed als een stoffelijke verschijning, wanneer hij ons spreekt van denkbeelden die, bestaande in den goddelijken geest, één voor één worden uitgestort om de stoffelijke wereld op te bouwen, dan leert Plato ons het goddelijk weten; en wanneer gij de leeringen van Pythagoras bestudeert en van hem leert dat de geheele wereld op getallen berust, wanneer gij van hem leert dat de geheele wereld volgens meetkundige vormen en figuren is samengesteld, dat alle steenen en kristallen en planten en dieren zijn gebouwd naar den grondslag van getal, vorm en kleur, dan leert gij dat oude goddelijk weten, dat hij geleerd heeft in Indie, en dat hij naar Europa heeft overgebracht.
Evenzoo is het met de wiskunde. Als gij de wiskunde leert van Pythagoras en Euclides, leert gij steeds het goddelijk weten, maar in den lateren tijd is de wiskunde eng en bekrompen gemaakt en volstrekt niet begrepen in al haar wonderbare diepte en wijsheid; het goddelijk aanzicht ervan is verdwenen en slechts de vorm, de gedaante wordt gegeven als de wiskunde, terwijl de werkelijke wiskunde die de Grieken onderwezen, een aanzicht van het goddelijk weten was; hun leerde hoe de wereld gemaakt is en hoe de gang is der ontwikkeling, hoe de mensch langzamerhand wordt opgebouwd, hoe steenen en planten en dieren zijn gemaakt naar getal en naar vorm; hun een begrip gaf van de ontwikkelingsgeschiedenis der wereld.
In den laatsten tijd begint de wetenschap bij hare natuurstudie de wetten weer te ontdekken, die het goddelijk weten onder de Grieken en Indiërs leerde in wijsbegeerte en wetenschap. En diegenen van u, die natuurkunde, scheikunde en plantkunde bestudeeren, weten wel dat deze wetenschappen de wet leeren van getal, van vorm en van trilling; dat alle dingen door trilling worden opgebouwd, dat alle krachten door trilling hun werking voortplanten, en dat het aantal dezer trillingen in de sekonde den aard der kracht en haar werking bepaalt. De wetenschap heeft ontdekt, dat ieder geluid trilling is, en het aanzijn geeft aan een bijzonderen vorm, dat iedere noot overeenstemt met een vorm en een kleur, en naarmate wij deze trillingen en vormen en kleuren doorgronden, beginnen wij een begrip te krijgen, hoe de natuur haar opbouwend werk verricht. Uitgaande van de stoffelijke wereld, begint de nieuwere wetenschap de wetten te ontdekken, die het goddelijk weten duizende jaren geleden leerde, terwijl het uitging van de hoogere wereld in plaats van uit de lagere, want het goddelijk weten daalt steeds van gedachte neder tot vorm, klimt niet op van vorm tot gedachte, terwijl de nieuwere wetenschap steeds begint met den uiterlijken vorm, en vandaar zich opwerkt tot de gedachte.
Het goddelijk weten dan gaf in die oude dagen evengoed wijsbegeerte en wetenschap, als godsdienst. Het leerde den menschen niet slechts hoe de ziel kon worden ontwikkeld, maar ook de verborgenheden der wereld om hen heen, en de verborgenheden van het verstand, van de rede, van het begripsvermogen in den mensch.
terug naar de Inhoud
Teloorgang der innerlijke wijsheid
Gedurende alle eeuwen bleef dat weten bewaard, totdat vier of vijf eeuwen na Christus een groote verandering kwam in het Westen. Er ontstonden in de Christelijke kerk twee partijen. De eene partij was die der ontwikkelde en wijze Christenen, die de oude leeringen hoog hielden en het goddelijk weten doorgrondden, de tweede was die der onwetenden, de groote menigte der onontwikkelden, die tot het Christendom waren aangetrokken door de zedelijke leeringen, maar van zijn hoogere wijsheid niets begrepen. Zij gevoelden wrok tegen datgene, wat zij niet konden deelen en haatten alle wijsheid, die zij niet konden begrijpen; en zij vormden eene groote partij in de kerk en waren gekant tegen kennis en wijsheid en wijsbegeerte. Zij beweerden dat deze niets met godsdienst te maken hadden, dat zij niet tot het Christendom behoorden, en dat slechts de zedelijke leering en datgene wat gemakkelijk te begrijpen was, van belang was voor de menschelijke ziel.
En daar er toen evenals nu veel meer onwetenden waren dan wijzen en de onwetenden bovendien gesteund werden door den val van het Romeinsche rijk, door oorlogen en invallen, door de staatkundige moeilijkheden van den tijd en de ontevredenheid van de groote menigte der armen, wier lot schromelijk was verwaarloosd, spanden al deze dingen samen tegen de kennis en voor de onwetendheid, zoodat de kennis uit het Christendom verloren ging en slechts de zedelijke en geestelijke leering bleef.
Hiertoe werkte nog een andere oorzaak mede: in alle oude godsdiensten en in het Christendom even goed als in alle andere, bestonden twee soorten van leeringen. De eene voor de groote menigte, eenvoudig en helder, omvatte slechts de zedelijke voorschriften, welke den menschen leerden een goed leven te leiden, een zeer eenvoudig verstandelijk onderricht, juist genoeg om de zeer onontwikkelden voort te helpen; dit onderricht omvatte de leer der broederschap en die der wedergeboorte, en de wet welke zegt dat des menschen daden hem zijn geluk of ongeluk brengen. Deze wet welke wij de wet van Karma noemen, werd geleerd opdat de menschen zouden inzien, dat een goed leven, hier op aarde geleid, hun geluk zou brengen na den dood en een beter leven, wanneer zij tot de aarde zouden zijn weergekeerd.
Deze dingen werden aan allen geleerd; maar meerdere kennis werd toevertrouwd aan hen, wier leven zuiver was, aan hen, die het meest van de openbare leeringen hadden begrepen, die werkelijk aan de wet van Christus gehoorzaamden, en die in hun uiterlijk leven een hoogen graad van reinheid hadden bereikt. Zij werden toegelaten tot wat wij de mysteriën van Jezus noemen en kregen daar de innerlijke leering, welke slechts zij die een rein leven leidden, konden deelachtig worden.
Deze innerlijke kring maakte de kracht der kerk uit: uit dezen kring kwamen de leeraars en bisschoppen en de kerkvaders, uit dezen kring kwamen de menschen, die het Christendom prediken mochten, zoodat de kerk een groep van wijze menschen bezat, onderricht in diepere kennis en door die kennis in staat om zelf als leeraars op te treden, beter dan zij die hunne kennis slechts uit boeken hadden verkregen.
Want dit geheime onderricht was steeds praktisch. Het leerde den menschen hoe zij hun bewustzijn konden ontwikkelen, hoe zij door overpeinzing langzamerhand bewust konden worden op hoogere gebieden van bestaan, hoe het leven der ziel kan worden versterkt en ontwikkeld, hoe de ziel het lichaam kan verlaten en in aanraking komen met de onzichtbare wereld. Het leerde hoe de ziel, na het lichaam verlaten te hebben, wijsheid kon opdoen en kennis verkrijgen van de onzichtbare wereld, hoe de ziel leering kan ontvangen van de engelen en geestelijke verstandswezens en zoo kennis verkrijgen die zij op geenerlei andere wijze kan verkrijgen, hoe de ziel, van het lichaam bevrijd, de toestanden kan onderzoeken van het leven na den dood.
Ieder die tot dezen innerlijken kring behoorde, verkreeg aldus kennis uit eigen ondervinding, in plaats van uit den mond van andere menschen: in deze scholen verkregen de onderzoekers eerste-hands kennis omtrent de onzichtbare wereld; zij leerden den aard van den mensen begrijpen door eigen onderzoek, in plaats van af te hangen van de mededeelingen van anderen. Daardoor waren zij veel beter in staat onderricht te geven, dan zij die hun kennis slechts uit boeken hadden verkregen.
Het gevolg van het bestaan van deze scholen in de kerk was dus dat er vele menschen waren die deze geheime wetenschap bezaten, en zij werden, zooals ik reeds zeide, de leeraars van het Christendom. In de vijfde eeuw echter verdwenen deze scholen van Occultisme uit de kerk, niet uit gebrek aan leeraars, maar uit gebrek aan leerlingen. Een fout die door vele menschen wordt begaan, is dat zij denken dat de leeraars de kennis terughouden. In werkelijkheid zijn het niet de leeraars, die de kennis niet willen mededeelen, maar de leerlingen, die ze niet willen leeren, leeren op de eenige wijze waarop hierbij leeren mogelijk is, en deze scholen van Occultisme stierven uit bij gebrek aan leerlingen, want er waren niet genoeg menschen die het leven wilden leiden dat vereischt wordt voor leerlingen van het Occultisme; zij wilden dit leven niet leiden, maar slechts kennis verwerven voor zelfzuchtige doeleinden, en toonden dat zij voor dit onderricht nog niet gereed waren.
Zoo verdween langzamerhand de innerlijke school en slechts een zwakke overlevering van haar bestaan bleef bewaard in sommige kloosters der Roomsch-Katholieke kerk. Slechts nu en dan verscheen in de middeleeuwen nog een heilige die door de krachten welke hij bezat, bewees dat hij iets van deze wijsheid verkregen had. Sommigen van deze heiligen vinden wij in de geschiedenis der kerk vermeld; waarlijk groote, hoog-ontwikkelde zielen, die wisten omtrent de onzichtbare wereld, en op de oude wijze onderricht geven konden, omdat zij wisten en kenden. Nu en dan zien wij een van hen verschijnen, doch hun aantal is gering: St. Elisabeth van Hongarije, St. Theresia van Spanje, Thomas à Kempis, de geleerde Thomas Aquino, deze allen zijn de groote leeraars der kerk gedurende de middeleeuwen; zij bezaten en begrepen het goddelijk weten, dat zij zelf door ondervinding hadden geleerd.
Dan waren er nog andere menschen die een deel van deze wijsheid bezaten, maar ze niet in de Christelijke kerk hadden verkregen. Sommigen van hen kwamen uit het Oosten en anderen reisden als jonge menschen daarheen, en kwamen met de verkregen kennis naar het Westen terug. Tot deze laatsten behoorde Paracelsus. In zijne jeugd werd hij gevangen genomen en naar het Oosten gevoerd. Daar leerde hij vele der geheimen van de oude wijsheid en bracht ze met zich mede naar Europa, waar hij de grondlegger werd van de nieuwere geneeskunde en scheikunde, waar hij leering bracht over de elementen der scheikunde en over het magnetisme, die vóór hem aan niemand bekend was geweest, en waar hij zieken genas, die geen ander genezen kon. Hij bezat een deel der oude wijsheid.
Een ander van deze menschen was Christian Rosenkreuz, die in de vijftiende eeuw leefde. In zijn jeugd reisde hij naar het Oosten en ontmoette daar een der groote leeraars, die hem iets mededeelde van het oude geheime weten, om dit terug te brengen aan de Christelijke kerk en om deze te ontwikkelen tot een meer geestelijk lichaam. Hij koos enkelen tot zijne leerlingen en leerde hun dit innerlijk Christendom, en stichtte de orde der Rozenkruisers. Zijn werk was een der pogingen om het oude weten in de westersche wereld terug te brengen.
Een andere poging was die der alchimisten. Zij putten hunne wetenschap uit dat oude weten. Zij wisten dat er slechts één grondstof in de natuur bestaat en dat alle dingen uit die ééne grondstof zijn opgebouwd. Zij wisten dat de scheikunde een wetenschap is, die de eigenschappen van die ééne grondstof in al hare wijzigingen onderzoeken kan, en zij bestudeerden die wetenschap in het licht der goddelijke wijsheid.
Maar de menschen vervolgden hen en lachten hen uit en noemden hen oplichters en kwakzalvers en bedriegers, doch in den tegenwoordigen tijd begint de nieuwere scheikunde tot de ontdekking te komen van wat hun in de middeleeuwen bekend was. Tegenwoordig begint de scheikunde enkele der waarheden in te zien, die door de alchimisten werden verkondigd toen iedereen hen nog uitlachte, toen niemand hen geloofde. Heden begint men te begrijpen dat er slechts ééne grondstof is, en dat alle dingen van die ééne grondstof gemaakt zijn en men begint zelfs weer te spreken van de mogelijkheid goud te maken uit zilver en zoo in den tegenwoordigen tijd dezelfde dingen te doen, waarvoor vroeger de alchimisten werden uitgelachen en vervolgd, - nu drie of vierhonderd jaar geleden.
terug naar de Inhoud
Helena Blavatsky
Wanneer gij nu de geschiedenis bestudeert, zult gij begrijpen dat de Theosofie in den eenen of anderen vorm steeds in de wereld is blijven bestaan als godsdienst, als wijsbegeerte of als wetenschap.
Zij is altijd verkondigd, geleerd in een vorm welke de behoeften van den tijd en de omstandigheden van het volk, waaraan de leeraar gezonden werd, medebrachten, zoodat Mevrouw H.P. Blavatsky, toen zij weer het oude weten aan de wereld leeraarde, niets nieuws gaf. Het was slechts een nieuwe vorm, een nieuw uiterlijk, maar innerlijk was het hetzelfde wat er altijd geweest was, hetzelfde weten in godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap.
Toen zij begon hare leering te geven, gaf zij eerst den wijsgeerigen kant, leerde zij iets van den aard van het verstand, van de rede, en van den aard van den mensch en van het goddelijk Bestaan, de werkelijke wijsbegeerte die aan alle kennis ten grondslag ligt. Daarna ging zij wat verder en leerde iets van de betrekking tusschen God en den mensch, hoe de mensch een uitstorting is van God, een deel van het goddelijk leven, hoe hij de goddelijke krachten in zich ontwikkelen kan, hoe de menschelijke ziel zich kan ontplooien; en zij leerde weer wat vroeger in de Christelijke kerk werd geleerd, hoe de ziel het lichaam verlaten kan en in aanraking komen met groote geestelijke verstandswezens en met de Meesters, hoe de ziel wijsheid verkrijgen kan en kennis opdoen uit de eerste hand; en hoe aldus de mensch kan komen tot weten in plaats van gelooven.
Toen zij dit alles leerde, gaf zij ons slechts weer wat reeds zoo dikwijls geleerd was in de groote godsdiensten van het verleden. Daarna nam zij den wetenschappelijken kant en leerde ons meer dan de mannen van de wetenschap van dien tijd wisten, en zeide zij ons welke ontdekkingen waarschijnlijk binnen weinige jaren zouden worden gedaan; en vele van deze ontdekkingen zijn inderdaad gedaan sedert haren dood. En zij gaf ons onderricht omtrent de ééne grondstof, die alle verschillende stoffen tot haar uiterlijke verschijningsvormen heeft. In haar werk "De geheime Leer" sprak zij van een eigenschap der stof, welke weldra ontdekt zou worden, welke zij doordringbaarheid noemde, en welke in verband staat met helderziendheid.
Vijf jaar na haren dood ontdekte de wetenschap dat er stralen zijn, trillingen in de stof, welke in verband staan met helderziendheid en welke de mcnschen in staat stellen te zien wat de helderziende kan zien zonder werktuigen en hulpmiddelen: namelijk de zoogenaamde Röntgen-stralen, waarmede de geneesheeren bijvoorbeeld een been, als zij willen onderzoeken of het beschadigd is, kunnen fotografeeren ofschoon het voor het gewone oog onzichtbaar is.
Dit alles, leerde H.P.B., is ook mogelijk zonder behulp van elektrische werktuigen. De mensch kan in zichzelf het vermogen ontwikkelen, gevoelig te zijn voor de trillingen van Röntgen-stralen en zelf binnen in het menschelijk lichaam te zien zonder hulp van eenig werktuig. Dit alles en veel meer nog aangaande de kennis van straling, van geluid en kleur leerde zij ons. Zij heeft ons bewezen dat de oude wijsheid beter licht kan werpen op de waarheden der nieuwere wetenschap, dan die wetenschap zelf kan doen, en dat deze laatste eerst langzamerhand datgene ontdekt wat door hen die het oude weten bezaten, reeds lang geleden geleerd werd aan degenen die zich het ontvangen van dit onderricht waardig betoonden.
Zoo bracht H.P. Blavatsky ons dit weten terug als iets ouds, dat de wereld vergeten had, en zij zeide haren leerlingen dat zij dit weten verder moesten verspreiden, niet als iets nieuws maar als iets ouds, niet als een nieuwe ontdekking, maar als overoud weten, door de menschen vergeten, en thans tot hunne herinnering teruggebracht. En naarmate wij zelven leerden, onderrichtten wij op onze beurt anderen, en wij bevonden dat dit goddelijk weten de wortel is waaruit alle kennis spruit, welke de mensch verkrijgen kan in godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap. Wij bevonden dat wij zonder de werktuigen en hulpmiddelen der wetenschap hare feiten kunnen ontdekken door het ontwikkelen van de vermogens der ziel.
Wij bevonden bijvoorbeeld dat vele scheikundige waarheden door de goddelijke krachten der ziel veel gemakkelijker kunnen worden verkregen dan door reagentiën en proefnemingen van allerlei aard. Wij bevonden dat de mensch in zich het vermogen heeft de natuur te onderzoeken en dat hij veel meer kan verkrijgen door het ontwikkelen zijner innerlijke krachten, dan door het gebruiken van de hulpmiddelen der wetenschap. Maar tevens weten wij dit: de vermogens der menschelijke ziel zijn niet bestemd tot het doen van ontdekkingen, welke zouden dienen om den ontdekker beroemd te maken en rijk.
Zal de kracht der menschelijke ziel worden gebruikt tot het doen van ontdekkingen, dan moeten deze slechts worden gebruikt voor het welzijn der menschheid en niet ten voordeele van den éénen persoon, die de ontdekking doet. Iedere ontdekking, gedaan met behulp van deze krachten der ziel, behoort, indien ze de menschheid kan helpen, indien het ras er rijp voor is, aan allen gelijkelijk. Is het ras er nog niet rijp voor, dan behoort zij toe aan allen, die haar kunnen bevatten, niet aan den éénen mensch, die haar gemaakt heeft. Deze is slechts een pandhouder van de eigendommen der menschheid.
terug naar de Inhoud
Theosofie als dienst aan de mensheid
Naarmate de Occultist zich ontwikkelt en meer leert en begrijpt, wordt hij meer en meer een dienaar der menschheid in plaats van haar meester. Alle kracht welke hij verkrijgt, wordt gebruikt voor dienen en helpen, alle kennis welke hij bezit, wordt gebruikt om de onwetendheid zijner medemenschen te verminderen en den gang der menschelijke ontwikkeling te versnellen. Wanneer de menschen tot ons komen om met ons te studeeren, eerst de uiterlijke leering en dan de innerlijke, dan zeggen wij hun steeds: Gij moet de broederschap der menschen aannemen; gij moet begrijpen dat gij een lid zijt van een groot huisgezin, dat gij geen belangen hebt buiten die van dat huisgezin, dat gij geen bezittingen hebt buiten die van dat huisgezin, dat gij geenerlei hoop moet voeden voor u zelf, die niet tevens hoop is voor al uwe medemenschen, en wanneer gij wat ouder zult zijn en iets meer zult hebben geleerd, en meer zult kunnen doen, dan is dat opdat gij hen beter zult kunnen helpen en medevoeren tot sneller ontwikkeling, opdat zij sneller mogen worden bevrijd van de ellenden der aarde en spoediger dan anders den vrede en het geluk mogen bereiken.
Naarmate iemand werkelijk Theosoof wordt, moet hij meer en meer onzelfzuchtig worden; hoe meer hij leert, des te meer moet hij anderen dienen, hoe grooter kracht hij bezit, des te grooter verantwoordelijkheid rust op hem om de lasten zijner medemenschen te verlichten. Het Occultisme brengt juist het tegengestelde van wat de wereld welslagen noemt. De wereld kent hèm welslagen toe, die rijkdom en welvaart verwerft voor zichzelf, die uitsteekt boven zijne medemenschen en zijne macht gebruikt dat de menschheid hem diene. Hij die slaagt in het verkrijgen van goddelijke wijsheid en kennis en kracht, bezit deze slechts in de mate, waarin hij een dienaar en helper is zijner medemenschen. Hij gebruikt ze nooit om over anderen te heerschen, nooit om iets te verwerven voor zichzelf, nooit om zichzelf te verrijken ten koste van een ander, en gebruik te maken van hunne onwetendheid.
Hoe meer hij weet des te meer moet hij anderen leeren, hoe meer hij begrijpt des te meer moet hij deelen met anderen, hoe sterker hij wordt des te grooter aantal zwakkeren moet hij trachten te helpen, want de kracht van het Occultisme, van het goddelijk weten kan nooit dienen om den bezitter te doen uitsteken boven zijne medemenschen: alleen om hen op te heffen tot eigene hoogte, slechts om hen te doen deelen in eigene kracht. Dat is het kernverschil tusschen de kennis der wereld en die van het goddelijk weten. De eerste maakt den mensch tot heerscher, de andere tot dienaar. Daarom zeide Jezus: "Indien iemand wil de eerste zijn, die zal de laatste van allen zijn en aller dienaar." [Voetnoot: Marcus 9, 35.] Waarlijk groot zijn zij, die zichzelf geheel aan de menschheid gegeven hebben.
terug naar de Inhoud
Nabeschouwing
Het voorgaande is een schets van de geschiedenis der Theosofie in het verleden, van de geschiedenis van het goddelijk weten in godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap. Ik heb medegedeeld hoe die wijsheid steeds trachtte der wereld leering te schenken, en hoe zij twee vormen van onderwijs deed ontstaan: het openbare voor allen, het bijzondere voor hen die zichzelf wilden opofferen, ten bate en nutte van den vooruitgang van het ras.
Wat vroeger gedaan werd, is nog altijd mogelijk. In de uiterlijke Theosofische Vereeniging komen de menschen om de wetten, volgens welke de menschheid zich ontwikkelt, te bestudeeren. Wanneer zij deze wetten hebben geleerd en trachten hun leven voor anderen nuttig te maken, komt het innerlijk onderricht, dat hun geeft wat aan de menigte niet gegeven kan worden. Deze twee vormen bestaan nog heden als in het verleden en de Theosofische Vereeniging is een vereeniging van onderzoekers, waartoe een ieder kan toetreden, die godsdienst en wijsbegeerte en wetenschap wil bestudeeren in de richting van het goddelijk weten en daarbinnen een groep van leerlingen, die alle dingen opgeven welke de wereld hoog stelt en streven naar hooger ontwikkeling, teneinde helpers te worden voor de menschen rondom hen, teneinde met dat doel de vermogens hunner ziel te ontplooien. Dat is ons werk, onze plicht.
Zij, die zich tot dit werk voelen aangetrokken, kunnen in de Loges onzer vereeniging komen om onderricht; wie zich de innerlijke leering waardig toont, kan een leerling worden in den dieperen zin van het woord, om een medewerker te worden voor den vooruitgang van het ras.
Herinner u echter steeds dat het goddelijk weten niets anders heeft aan te bieden dan zich en met zichzelf de kracht anderen te helpen, de menschheid te dienen. Het biedt geen belooning in rijkdom, in gewone macht of kennis, maar dien innerlijken schat, die den mensch in staat stelt een zegen te worden voor zijn broeders, een mededrager van de lasten der wereld; en tot diegenen onder u wien het ernst is met dit streven, tot hen wendt zich de Theosofische Vereeniging en biedt hun het oude, goddelijke weten, waardoor zij helpers kunnen worden der wereld. Tot dit doel zenden de Meesters hun boden onder de menschen. Ieder, die ernstig wil, wordt de gelegenheid tot leeren gegeven.
terug naar de Inhoud
Zeven aforismen van Annie Besant
- De werkelijke mysticus die God realiseert, heeft geen heilige geschriften nodig, omdat hij de bron heeft aangeboord van waaruit alle heilige geschriften voortvloeien.
- Je zou een religie altijd moeten beschouwen vanuit het beste en niet vanuit het slechtste, vanuit haar hoogste leringen en niet vanuit de laagste praktijken van sommige van haar aanhangers.
- Het is beter om stil te blijven en zelfs beter om niet te denken, als je niet voorbereid bent om te handelen.
- Een mythe is veel meer waar dan een historie, want een historie biedt alleen een verhaal van de schaduwen, terwijl een mythe een verhaal biedt over de substanties die de schaduwen veroorzaken.
- Het universum is de manifestatie van de goddelijke gedachte: de gedachten van God belichamen zichzelf in de gedachte-vormen die we werelden noemen.
- Gedachte vormt karakter.
- Zonne-aanbidding en zuivere vormen van aanbidding van de natuur waren destijds edele religies, in hoge mate allegorisch maar vol diepzinnige waarheid en kennis.
terug naar het overzicht
^