7 Sje - Het leger; Shi - Menigte
Vergelijking van de I Tjing-vertalingen van Richard Wilhelm en Alfred Huang Afdeling 1Wilhelm | Huang |
䷆ 7 Sje - Het leger | ䷆ 7 Shi - Menigte |
De volgorde | Volgorde van de gua |
Als er strijd is, moeten er massa's opkomen. | Waar een geschil is, zal zeker een menigte ontstaan. |
Daarom is het volgende teken het leger. Leger betekent massa. |
Na geschil volgt derhalve menigte. |
Vermengde tekens Het leger betekent rouw |
|
Het oordeel | Oordeel |
Het leger heeft standvastigheid nodig en een sterke man. | Menigte. Wees standvastig en rechtschapen. |
Heil zonder blaam. | Voor een mens met een nobele geest: voorspoed zonder blaam. |
Commentaar op de beslissing | Commentaar op het oordeel |
Het leger beduidt massa. Standvastigheid beduidt tucht. |
Shi is een menigte. Volharding is voor rechtschapenheid. |
Wie door de massa's tucht tot stand weet te brengen, zal de wereldheerschappij kunnen veroveren. | Hij die in staat is de menigte te leiden, te volharden voor rechtschapenheid, is in staat de wereld vrede te brengen. |
De sterke is centraal en vindt de nodige ruggesteun. Men doet iets gevaarlijks, maar vindt toewijding. | Stevig en centraal, hij krijgt een antwoord. Neem het risico van gevaarlijke actie, komt niet voor belemmering te staan. |
Wie op deze manier het volk leidt, dien volgt het volk. Heil! Hoe zou dit ook een misslag kunnen zijn! | Hierop vertrouwend, handhaaft hij de openbare orde en men volgt hem. Voorspoed. Welke fout zou er kunnen zijn? |
Het beeld | Commentaar op het beeld |
Binnen in de aarde is water: het beeld van het leger. | Water ingesloten onder aarde. Een beeld van een menigte. |
Zo vermeerdert de edele zijn massa's door grootmoedigheid jegens het volk. | In overeenstemming hiermee omarmt de superieure mens de mensen en zorgt voor de menigte. |
De afzonderlijke lijnen | Yao-tekst |
Beginzes: a. Een leger moet in goede orde uitrukken. Is de orde niet goed, dan dreigt er onheil. |
1. Begin zes Een menigte uitzenden, die moet onder controle worden gehouden. Zo niet, niets goeds: tegenspoed. |
b. Een leger moet in goede orde uitrukken. De orde verliezen is rampspoedig. | Een menigte uitzenden, die moet onder controle worden gehouden. Controle verliezen brengt rampspoed. |
Negen op de tweede plaats: a. Temidden van het leger. Heil! Geen blaam! |
2. Tweede negen Te midden van de menigte, voorspoed. Zonder blaam. |
De koning verleent drievoudige onderscheiding. | De koning verleent drie keer. |
b. Temidden van het leger. Heil! Hij ontvangt de genade van de hemel. | Te midden van de menigte, voorspoed. De goedheid van de hemel. |
De koning verleent drievoudige onderscheiding. Hem gaat het welzijn van alle landstreken ter harte. | De koning verleent drie keer, denkend aan alle landen. |
Zes op de derde plaats: a. Het voert wellicht lijken mee op de wagen. Onheil! |
3 Derde zes De menigte neemt misschien de leiding over. Tegenspoed. |
b. Het voert wellicht lijken mee op de wagen. Dat is geheel zonder verdienste. | De menigte neemt misschien de leiding over, ze hunkert naar grootheid en succes. Geen verdienste. |
Zes op de vierde plaats: a. Het leger trekt zich terug. Geen blaam. |
4. Vierde zes De menigte trekt zich terug. Zonder blaam. |
b. Het leger trekt zich terug. Geen blaam, want het wijkt niet af van de gebruikelijke manier. | De menigte trekt zich terug. Zij wijkt niet af van de normale koers. |
Zes op de vijfde plaats: a. In het veld is wild. Het is bevorderlijk het te vangen. Zonder blaam. |
5. Vijfde zes In het veld zijn vogels, gunstig om te vangen. Zonder blaam. |
De oudste voere het leger aan. De jongere rijdt met lijken. Dan brengt standvastigheid onheil. | De oudere moet de menigte aanvoeren. De volgelingen nemen de leiding. Standvastig zijn: tegenspoed. |
b. De oudste voere het leger aan. Omdat hij centraal en correct is. | De oudere moet de menigte aanvoeren. Hij bewandelt het middelste pad. |
De jongere rijdt met lijken. Men vertrouwt de zaak dus niet toe aan de juiste man. | De volgelingen nemen de leiding. De benoeming wordt niet op de gepaste wijze aangepakt. |
Bovenste zes: a. De grote vorst vaardigt bevelen uit, sticht staten, geeft families leenbezit. |
6. Bovenste zes De grote prinsen geven bevelen: vestig staten en erfelijke families. |
Gemenen mag men niet gebruiken. | Minderwaardige mensen moeten niet worden aangenomen. |
b. De grote vorst vaardigt bevelen uit, om de verdiensten passend te belonen. | De grote prinsen geven bevelen: dat is om de verdienste op gepaste wijze te verlenen. |
Gemene mensen moet men niet gebruiken, want die stichten onherroepelijk verwarring in het land. | Minderwaardige mensen moeten niet worden aangenomen. Ze zullen het land zeker moeilijkheden bezorgen. |
terug naar de hexagrammen
^