Sprak Jezus Hebreeuws of Aramees?
Messia Nieuws, nieuwsblad op joods-christelijk gebiedGeplaatst door: Hoofdredactie, 12-06-2020
Dit artikel van Gershon Nerel verscheen in zijn geheel in het juninummer van het 'Israel Today Magazine'.
Uit de nieuwste onderzoeken blijkt, dat Jezus en zijn discipelen Hebreeuws met elkaar spraken. Volgens Randall Buth was Hebreeuws de omgangstaal in Jezus' tijd en niet alleen Aramees. Hiermee komt de algemene opvatting dat Jezus Aramees sprak op losse schroeven te staan en ook dat het Aramees de basis vormde voor de Griekse vertalingen in de eerste eeuw na Christus.
- De Bijbel vermeldt uitdrukkelijk dat de namen van Bijbelse plaatsen Hebreeuwse wortels hebben.
- Toespraken werden in het Hebreeuws gevoerd, wat in de Griekse grondtekst Hebraisti of Hebrais wordt genoemd.
- Johannes 5:2 spreekt van het 'badwater Betzata' wat een Hebreeuwse benaming is.
- Het opschrift boven het kruis was in het Hebreeuws, Latijn en in het Grieks geschreven (Johannes 19).
- Paulus wendde zich 'in het Hebreeuws' tot de Joodse menigte in Jeruzalem (Handelingen 21:40, 22:2, 26:14).
- En dan is er nog de naam van de engel van de afgrond in het Hebreeuws: Abaddon (Openbaring 9:11).
Vooral Duitse filologen spreken er sinds de 19e eeuw over, dat op plaatsen waar in de Griekse grondtekst Hebraisti of Hebrais staat, dit niet altijd hoeft te betekenen dat het over een Hebreeuwse tekst gaat, maar dat het ook een Aramese tekst kan zijn. Deze geleerden gingen er ten onrechte vanuit, dat de voertaal van de Joden het Aramees was geworden en dat Aramese woorden en begrippen 'geleend' werden van het oude Hebreeuws. Buth vindt deze conclusie nogal speculatief en verwijst naar nieuwe onderzoeksresultaten.
De bijwoordelijke bepaling Aramaisti, in de betekenis van 'in de Aramese taal', is in geen enkele authentieke bron gevonden. Als teksten uit de eerste eeuw in het Aramees of Syrisch waren geschreven, werd altijd het woord Suristi gebruikt en niet Hebraisti. De enige manier om duidelijk te maken dat het om Aramees ging, was het woord Suristi.
De Misjna, een verzameling van rabbijnse tradities in het Hebreeuws, is samengesteld tegen het eind van de 2e eeuw n.Chr. Hierin staat ook duidelijk dat de taal die in het land Israël werd gesproken voordat de Tweede Tempel in het jaar 70 n.Chr. werd verwoest, Hebreeuws was.
Het Hebreeuws in de Misjna uit de eerste eeuw bewijst dat zowel in Judea als in Galilea Hebreeuws de omgangstaal was. Het Hebreeuws van de Misjna, ook wel aangeduid als 'taal van de wijzen', werd niet uitsluitend als liturgische taal of taal voor heilige geschriften gebruikt. Hebreeuws was de voertaal op alle gebieden van het leven in de Joodse samenleving. Daarnaast werd ook Aramees en Grieks gesproken. Je zou het kunnen vergelijken met het Hebreeuws dat tegenwoordig vooral door de Joden in Jeruzalem wordt gesproken, terwijl ook het Engels en Arabisch door heel Israël worden gesproken.
Buth komt met historische bewijzen, bijvoorbeeld dat de rabbijnen alle gelijkenissen die ze met een didactisch oogmerk vertelden, uitsluitend in het Hebreeuws en niet in het Aramees uitspraken. Zo bleef, ook na de Babylonische ballingschap, Hebreeuws de voertaal van de Joden in het land Israël.
Ook de geschriften van Flavius Josephus laten duidelijk zien, dat in de eerste eeuw veel Joden het Hebreeuws van de aartsvaders spraken. Josephus had het over Syrische geschriften als hij Aramese teksten bedoelde. Dit wordt duidelijk als Josephus algemeen bekende Hebreeuwse begrippen zoals de Joodse feesten, niet eenduidig weergeeft in hun Aramese transliteratie.
Eind vierde eeuw haalde bisschop Eusebius van Caesarea zonder twijfel een oude traditie aan, volgens welke Mattheüs "de wonderen van de Messias in het Hebreeuws opschreef".
Ook de Dode Zeerollen bewijzen dat Joden in de tijd van Jezus Hebreeuws spraken. Daarom kunnen we er met zekerheid vanuit gaan, dat ook de engelen hun boodschappen in het Hebreeuws hebben uitgesproken. Toen Gabriël met Maria sprak (Lucas 1) en toen Jozef in een droom een engel hoorde (Mattheüs 1), waren dat Hebreeuwse woorden en geen Griekse of Aramese woorden.
Er werden in de eerste eeuw, zowel in Judea als in Galilea, waarschijnlijk drie talen gesproken, maar Hebreeuws was en bleef de hoofdtaal.
Ook oude munten vormen een belangrijk bewijs. Joodse munten uit de eerste eeuw, die voor de verwoesting van de Tempel in Israël zijn geslagen, hebben Hebreeuwse opschriften zoals 'Cheroet Sion' (Sions vrijheid). Dit laat zien dat het Hebreeuws zowel door hoogopgeleide mensen als door het gewone volk werd gesproken.
terug naar het vraaggesprek met Flusser
^