De bijna-doodervaring van Carl Gustaf Jung
De tekst van video: https://youtu.be/lMVciU2YzG4?si=Bge3ubobhBLTMXMm
prof. dr. Carl Gustaf Jung
Vandaag ga ik je dit verhaal vertellen, dat Jung jarenlang heeft bewaard. En ik waarschuw je. Na deze video ga je alles wat je denkt over dood en leven in twijfel trekken. Deze video is gedetailleerd, omdat dit verhaal het verdient om volledig te worden verteld, zonder onderbrekingen. Ik ga je vertellen wat er met Jung gebeurde, wat hij zag, hoe dit zijn hele begrip van bewustzijn veranderde en vooral wat deze ervaring jou kan leren over jezelf, over je leven, over de angst voor de dood.
Carl Jung was geen religieus man in de traditionele zin. Hij was een wetenschapper, een psychiater, één van de grootste denkers van de 20e eeuw. En toch bracht hij de laatste 17 jaar van zijn leven door met de absolute zekerheid, dat het bewustzijn na de dood voortleeft. Dus blijf bij me tot het einde, want dit verhaal gaat je raken.
Voordat ik vertel wat er gebeurde, moet je begrijpen wie Carl Jung was in 1944. Hij was 69 jaar oud. Hij was internationaal beroemd. Hij had meer dan 30 jaar geleden met Freud gebroken. Hij had zijn hele theorie over het collectieve onbewuste, de archetypen, de individuatie ontwikkeld. Jung was een rationeel man, een arts, een wetenschapper. Hij geloofde niet gemakkelijk in verhalen over spirituele ervaringen. Hij analyseerde alles, stelde alles ter discussie, zocht naar bewijs.
In februari 1944 kreeg Jung een ernstig hartinfarkt. Hij was thuis in Zürig, Zwitserland. Hij gleed uit op het ijs en brak zijn enkel. Hij werd naar het ziekenhuis gebracht. En daar, terwijl hij bedleerig was, kwam het hartinfarkt. Zijn hart stopte.
De artsen probeerden hem te reanimeren. En in die minuten had Jung één van de diepste en meest verontrustende ervaringen van zijn leven. Een ervaring die hij pas jaren later kon verwerken en erover kon praten. Hij schreef erover in het boek Herinneringen, dromen, gedachten, gepubliceerd toen hij ouder was dan 80 jaar. En wat hij vertelt is verrassend.
De Tweede Wereldoorlog was nog aan de gang. De wereld was in chaos. Miljoenen stierven. Steden werden gebombardeerd. Jung zag elke dag patiënten die met diepe trauma's worstelden. Verlies, wanhoop, gebrek aan betekenis. En hij zelf was op die leeftijd waarop de dood niet langer een abstractie is. Het is een nabije werkelijkheid. Dus toen hij het hartinfarkt kreeg, was Jung filosofisch niet onvoorbereid op de dood. Hij had er zijn hele leven over nagedacht, maar wat er gebeurde, ging verder dan alles wat hij zich had kunnen voorstellen.
Ik ga fragmenten uit Jung zelf voorlezen, uit zijn boek, zijn eigen woorden en daarna leg ik de betekenis uit. Jung beschrijft het zo.
“Het leek me dat ik in de ruimte zweefde op een enorme hoogte ver boven de aarde. Ver beneden me zag ik de wereldbol, badend in een glorievol blauw licht. Ik kon de donkerblauwe zee en de continenten zien. Ver onder mijn voeten was Ceylon en voor me op een zekere afstand India.”
Denk eens goed na over wat dit betekent. Jung heeft de ervaring dat hij buiten zijn lichaam is. Hij ziet de aarde van bovenaf. En dit in 1944 voor de eerste foto's van de aarde vanuit de ruimte, voor het ruimtetijdperk. Niemand had de aarde nog op deze manier gezien, maar hij gaat verder.
“Mijn gezichtsveld omvatte niet de hele aarde, maar zijn bolvorm was duidelijk te onderscheiden en zijn contouren glansden met een zilveren gloed door dat wonderlijke blauwe licht.”
Jung beschrijft iets, wat hij nooit in zijn leven had gezien. En hij doet dit met een helderheid, een levendigheid waarvan hij zegt, dat die groter is dan welke ervaring van het normale leven ook. Hij herhaalde dit meerdere keren. Deze ervaring was echter dan ‘de werkelijkheid’. En dan kijkt Jung om zich heen en ziet hij iets buitengewoons. Zwevend in de ruimte dichtbij hem is er een immense ‘steen’. Hij beschrijft het als een meteoriet ter grootte van een huis. En binnen die steen is er een tempel. Jung schrijft:
"Toen ik de steen naderde, verscheen er een ingang. Een smalle trap leidde naar boven naar een kleine ingang. Ik klom de treden op en ging naar binnen. Stel je dit voor. Je zweeft in de ruimte. Je ziet de aarde daar beneden en plotseling is er een tempel, gemaakt van steen die naast je zweeft en je gaat naar binnen. Jung vervolgt:
"Aan mijn rechterhand, zittend op een bank was een hindu in lotushouding, in stille meditatie. Aan de linkerkant waren er nissen met brandende kaarsen en voor elke vlam een beeld van Boeddha. De muren waren bedekt met reliëfs die alle goden en godinnen van Azië voorstelden.”
Hij ziet symbolen van alle oosterse religies. Hindoeïsme, boeddhisme, alle spirituele wijsheid van het oosten verzamelt daar. En Jung begrijpt op dat moment iets. Hij voelt dat hij op het punt staat een innerlijke zaal binnen te gaan, waar hij eindelijk alles zal begrijpen. Alle vragen van zijn leven. waarom hij bestond, wat alles betekende. Hij zou het eindelijk weten. Jung beschrijft dat hij een gevoel van absolute vreugde had van eindelijk het einde van een zeer lange reis bereiken. Hij zegt:
"Ik had de zekerheid dat ik op het punt stond een verlichte zaal binnen te gaan en daar alle mensen te ontmoeten bij wie ik werkelijk hoorde. Daar zou ik eindelijk weten, wat er historisch aan de hand was, waar ik paste. Ik zou eindelijk kunnen begrijpen waarom ik hier op aarde was en wat de betekenis van mijn leven was geweest.”
Denk aan het gewicht daarvan. Jung was 69 jaar oud. Hij had een buitengewoon leven geleid. Hij had revolutionaire theorieën ontwikkeld. Hij had duizenden mensen geholpen en toch wist hij nog steeds niet de betekenis van alles. Hij had nog steeds vragen en nu zou hij eindelijk de antwoorden krijgen. Maar dan gebeurt er iets. Jung staat op het punt die innerlijke zaal binnen te gaan wanneer plotseling komend van beneden vanuit de richting van Europa van de aarde een beeld verschijnt. Het is zijn arts dokter H. Maar de arts verschijnt niet als een normaal mens. Jung beschrijft:
"Hij nam de archetypische vorm aan van de koning van Kos, de plaats van genezing.”
In de Griekse mythologie was Kos het heilige eiland van Asclepius, de God van de geneeskunde. Dus Jungs arts verschijnt als een levende personificatie van het archetype van de genezer. En de arts zegt iets tegen Jung zonder woorden. Een rechtstreekse wisselwerking van geest tot geest. De boodschap is duidelijk.
“Je hebt geen toestemming om te gaan. Je moet terug. De mensen op aarde hebben je nog nodig.”
Jung is boos. Hij schrijft:
"Ik wist dat ik terugkeerde naar de aarde en het visioen verdween. Ik was diep teleurgesteld. Alles was zo volmaakt geweest daarboven. Zo eenvoudig, zo helder. En nu zou ik terug moeten naar deze doos, dit zware en beperkte lichaam.”
En dan wordt Jung wakker. Terug in het ziekenhuis, terug in het lichaam, terug bij de pijn. Hij overleefde. Maar in hem veranderde er iets wezenlijks. Jung bracht weken in het ziekenhuis door om te herstellen. En hij vertelt dat hij tijdens die periode andere visioenen kreeg. Intense dromen, mystieke ervaringen. Een verpleegster die voor hem zorgde, stierf plotseling. En Jung had een visioen van haar dat zij ook het lichaam verliet en haar ware gezicht aan de andere kant vond.
Deze ervaringen gingen wekenlang door en toen Jung eindelijk genoeg hersteld was om naar huis terug te keren, was hij niet langer dezelfde man. Hij ging van iemand die geloofde in iets voorbij de materie naar iemand die het wist. Jung was altijd voorzichtig met woorden. Hij was een wetenschapper. Hij hield niet van beweringen die hij niet kon ondersteunen. Maar deze ervaring herhaalde hij meerdere keren in vraaggesprekken en geschriften:
"Ik geloof niet. Ik weet het.”
In een beroemd vraaggesprek kort voor zijn dood in 1961, vroeg een journalist aan Jung:
"Gelooft u in God?”
Jung zweeg een tijd en antwoordde toen:
"Ik hoef niet te geloven. Ik weet het.”
Dit betekent niet dat Jung religieus werd in de conventionele zin. Hij begon niet naar de kerk te gaan of dogma's te volgen. Maar hij had een onwrikbare zekerheid dat bewustzijn meer is dan alleen hersenactiviteit. Dat er iets is voorbij het fysieke bestaat. Dat de dood niet het einde is.
En deze ervaring veranderde volledig. hoe Jung met zijn patiënten werkte. Vroeger wanneer iemand bij hem kwam, doodsbang voor de dood, probeerde Jung te helpen met alleen psychologische concepten. Maar na 1944 kon hij met een andere overtuiging spreken. Hij kon zeggen:
"Ik heb het gezien en er is niets om bang voor te zijn.”
Een Jung begon meer aandacht te besteden aan de dromen van patiënten die stervende waren. Hij merkte op dat vaak maanden of weken voor de dood mensen voorbereidingsdromen begonnen te krijgen. Dromen waarin ze reisden, bruggen overstaken, bergen beklommen, nieuwe huizen binnengingen. Jung interpreteerde dit als het onbewuste [geestelijke begeleider] dat de persoon voorbereid op de overgang. Alsof een diep deel van de psyche wist wat er kwam en de persoon hielp zich voor te bereiden. Hij schreef in verschillende essays over hoe het onbewuste [geestelijke begeleider] geen angst voor de dood lijkt te hebben. Alsof op een diep niveau de psyche wist dat de dood slechts een transformatie is, geen einde.
Er is een prachtig verhaal dat Jung vertelt over één van zijn oudere patiënten. De man was stervende aan kanker. Hij had nog maar een paar maanden te leven en hij was doodsbang. Hij kwam naar de sessies met Jung, volledig verteerd door angst. En toen begon hij een terugkerende droom te krijgen. In de droom stond hij in een haven wachtend op een schip. En eindelijk kwam het schip en hij ging aan boord. En het schip vertrok richting de horizon. Jung interpreteerde deze droom voor de patiënt. Hij zei:
"Je onbewuste [geestelijke begeleider] laat je zien dat de dood een reis is. Geen einde. Je gaat aan boord van iets nieuws.”
En de patiënt vroeg: "Maar waar ga ik heen?" En Jung antwoordde:
"Ik weet het niet. Maar je onbewuste lijkt het te weten. En het is niet bang, dus misschien hoef jij dat ook niet te zijn.”
De patiënt stierf een paar maanden later, maar zijn laatste weken waren anders. Hij had nog steeds angst natuurlijk, maar hij had ook nieuwsgierigheid. Hij stierf met het gevoel alsof hij op het punt stond aan een groot avontuur te beginnen.
Dit is wat Jungs ervaring hem leerde. Dat de menselijke psyche [geest] een wijsheid heeft die verder gaat dan het bewuste ego. Dat er iets in ons is, dat meer weet dan wij weten. En dat wanneer we verbinding maken met die diepte, de angst voor de dood vermindert. Hij verdwijnt misschien niet volledig, maar hij transformeert in iets anders. In eerbied, in nieuwsgierigheid, in acceptatie.
Jung begon ook aandacht te besteden aan hoe verschillende culturen omgaan met de dood. Hij bestudeerde het Tibetaanse dodenboek, de Egyptische rituelen, de inheemse praktijken. En hij merkte iets op. Al deze tradities behandelen de dood als een overgang [overlijden]. Niet als een einde. Ze hebben het allemaal, praktijken om de persoon voor te bereiden op wat daarna komt. En Jung begon te denken dat misschien deze oude tradities iets wisten dat de moderne cultuur was vergeten. In de moderne westerse cultuur behandelen we de dood als een mislukking, als iets dat tegen elke prijs moet worden vermeden. We verstoppen stervenden in ziekenhuizen. We praten niet over de dood met kinderen. We doen alsof het niet gaat gebeuren. Maar Jung zei dat dit een enorm psychologisch probleem schept. Want wanneer je de dood ontkent, ontken leven. Wanneer je leeft met voortdurende angst voor het einde, kun je niet volledig aanwezig zijn in het nu. Jung schreef:
"Vanaf het midden van het leven en verder blijft alleen diegene vitaal levend, die bereid is om met het leven te sterven.”
Wat bedoelt hij daarmee? dat je na je 40 - 50 jaar vrede moet beginnen te sluiten met je sterfelijkheid. Niet op een ziekelijke of depressieve manier, maar door te erkennen dat je eindig bent, dat je tijd hier beperkt is. En paradoxaal genoeg wanneer je dit accepteert, word je meer levend. Je stopt met het verspillen van tijd aan dingen die er niet toe doen. Je wordt meer jezelf, meer aanwezig, meer echt.
Er is een mooie uitspraak van Jung die dit samenvat. Terugdijnzen voor de dood is iets ongezonds en abnormaals, want het berooft de tweede helft van het leven van zijn doel. De tweede helft van het leven heeft volgens Jung een ander doel dan de eerste helft. De eerste helft gaat over bouwen, carrière, gezin, identiteit in de wereld. Maar de tweede helft gaat over verdieping. Het gaat over betekenis vinden. Het gaat over je voorbereiden op de grote overgang. En Jung zei dat wie dit werk niet doet, wie in de tweede helft blijft leven alsof hij nog in de eerste helft zit, verloren raakt, depressief wordt, een bestaanscrisis krijgt omdat hij probeert een leven te leven dat al voorbij is.
Maar nu is de vraag: hoe doen we dit? Hoe bereiden we ons op een gezonde manier voor op de dood? Hoe leven we volledig wetende dat we zullen sterven? Jung biedt enkele antwoorden.
- Ten eerste: besteed aandacht aan je dromen. Vooral in de tweede helft van het leven beginnen dromen thema's van overgang te krijgen. Reizen, doorgangen, ontmoetingen met wijze figuren. Het onbewuste [je begeleider] bereidt je voor. Het laat je zien dat er iets is voorbij het ego.
- Ten tweede, ontwikkel een innerlijk leven. Meditatie, contemplatie, tijd in de natuur, stilte. Jung zei dat deze praktijken je verbinden met iets groters dan jij zelf. Met het zelf, met een hoofdletter Z [jezelf als eeuwige geest], met de totaliteit van de psyche [geest]. En wanneer je je daarmee verbindt, realiseer je je dat je meer bent dan alleen dit lichaam, deze persoonlijkheid, dit verhaal.
- Ten derde, tracht betekenis te vinden in lijden. Jung was niet naïef. Hij wist dat het leven pijn doet, dat ouder worden pijn doet, dat mensen verliezen pijn doet. Maar hij zei dat wanneer je betekenis vindt in het lijden, wanneer je begrijpt dat pijn deel uitmaakt van de reis van individuatie, van compleet worden, dan transformeert het lijden. Het verdwijnt niet, maar het heeft een doel.
- En ten vierde, accepteer je ‘schaduw’ [onvolmaaktheden]. Accepteer dat je niet perfect bent, dat je fouten hebt gemaakt, dat je mensen pijn hebt gedaan. Dat je spijt hebt. Jung zei dat de persoon die het einde van het leven bereikt, terwijl hij probeert een beeld van perfectie te handhaven, in wanhoop sterft. Maar de persoon die zijn totaliteit accepteert, licht én schaduw, het einde in vrede bereikt.
Na de bijna-doodervaring leefde Jung nog 17 jaar. Hij stierf in 1961 op 85-jarige leeftijd. En de mensen die bij hem waren aan het einde zeiden, dat hij vredig was, nieuwsgierig, bijna opgewonden, alsof hij op het punt stond aan boord te gaan van die reis, die hij in 1944 had meegemaakt. Jung liet instructies achter dat hij geen uitgebreide begrafenis wilde, geen lange toespraken. En op zijn grafsteen staat naast zijn naam en data, slechts een zin in het Latijn: ‘Vocatus atke nonfocatus deus aderi’, wat betekent: “Geroepen of niet geroepen God zal aanwezig zijn.”
Deze zin vat alles samen wat Jung leerde, dat er iets groters is dan wij. Noem het God, het collectieve onbewuste. Het zelf, universeel bewustzijn. De naam maakt niet uit. Wat ertoe doet is, dat het altijd aanwezig is. Altijd hier. Geroepen of niet. En dat wanneer we sterven we niet verdwijnen in dat grotere iets. We herenigen ermee. We keren naar huis terug.
Nu denk je misschien: "Goed, maar dit was slechts een hallucinatie. Zijn hersenen hadden geen zuurstof. Het is alleen maar chemie." En kijk, Jung dacht daar ook over na. Hij was een wetenschapper. Hij wist over neurologie. Maar hij maakte een interessante opmerking. Zelfs als het slechts hersenchemie is, waarom zou het brein deze specifieke beelden produceren? Waarom een tempel? Waarom religieuze symbolen van culturen die Jung nauwelijks kende? Waarom het gevoel van absolute betekenis? Jung argumenteerde dat zelfs als bijna doodervaringen door het brein worden geproduceerd, ze iets dieps onthullen over de architectuur van de psyche, over hoe de menselijke geest is gestructureerd. En die structuur wijst naar iets voorbij het materiële. Maar Jung zei ook:
"Uiteindelijk maakt het niet uit of je het wetenschappelijk kunt bewijzen of niet. Wat ertoe doet is: Deze ervaring transformeerde mijn leven. Het gaf me vrede. Het gaf me doel. Het bevrijde me van angst. En als het dat effect heeft, dan is het echte en de enige zin die ertoe doet. Het is psychologisch echt. Het is wezenlijk echt. Dus wat doe je met dit verhaal? Hoe pas je dit toe in je leven?
- Ten eerste stop met leven alsof je onsterfelijk bent. Dat ben je niet. Je gaat sterven [overlijden]. Ik ga sterven. Iedereen gaat sterven. En dat is goed. Dit is geen tragedie. Het is deel van de reis. En wanneer je dit accepteert, echt accepteert, stop je met het verspillen van je leven.
- Ten tweede, begin aandacht te besteden aan je innerlijke leven, je dromen, je intuïies, die vreemde sensaties dat er meer is dan je kunt zien. Jung zei dat het onbewuste [je begeleider] altijd probeert met je te communiceren, maar de meeste mensen zijn te druk, te afgeleid om te luisteren. Dus reserveer tijd elke dag, al is het maar 10 minuten, ga zitten, blijf stil, luister.
- Ten derde, vind je doel niet in de zin van wat je doet, maar in de zin van waarom je hier bent. Wat kan alleen jij de wereld bieden? Wat is jouw unieke gave? Jung noemde dit roeping en hij zei dat iedereen er één heeft. Maar veel mensen sterven zonder ooit te ontdekken wat het was. Wees niet één van die mensen. - En ten vierde, sluit vrede met je dood. Het hoeft niet vandaag te zijn. Het hoeft niet dit jaar te zijn. Maar op een gegeven moment moet je er naar kijken. Erkennen dat het komt en vragen:
"Wat moet ik doen voordat ik vertrek? Met wie moet ik praten? Wat moet ik vergeven? Wat moet ik scheppen?”
Jung geloofde dat wanneer je leeft met het bewustzijn van de dood, je met meer intensiteit leeft, met meer waarheid, met meer liefde. Omdat je weet dat tijd kostbaar is, dat elk moment een geschenk is. Dat niets gegarandeerd is.
Laat me eindigen met een laatste verhaal. In de laatste jaren van Jungs leven bezocht een jonge psycholoog hem en hij vroeg:
"Professor Jung, na alles wat u heeft bestudeerd, alle mensen die u heeft behandeld, alle boeken die u hebt geschreven, wat is het belangrijkste dat u over het leven geleerd heeft?”
Jung zweeg lang en toen antwoordde hij:
"Ik heb geleerd dat het leven kort is. Dat we hier slechts tijdelijke bezoekers zijn en dat het doel niet is om te verzamelen, niet om te veroveren, niet om perfect te zijn. Het doel is om te worden wie je werkelijk bent. Het is om je heelheid te vinden, je volledigheid. En wanneer je dat doet, wanneer je je waarheid leeft, dan maakt het niet uit hoeveel tijd je hebt. Je hebt geleefd!”
Dit is de boodschap van Jungs bijna-doodervaring. Het gaat niet om te bewijzen dat er leven na de dood is. Het gaat om te leren volledig te leven voor de dood. Het gaat over ontwaken. Het gaat over stoppen met doen alsof. Het gaat over echt zijn. En als je aan het einde ontdekt dat Jung gelijk had, dat er iets daarbuiten is, geweldig. Maar zelfs als dat niet zo is, heb je een waar leven geleefd. En dat is uiteindelijk alles wat ertoe doet.
Het volledige verslag van Carl Jungs bijna-doodervaring
Bron: Reddit - redditinc.com
Carl Jung kreeg in 1944 een hartaanval, waarbij hij een bijna-doodervaring had. Hieronder staat het volledige verslag van deze transcendente ervaring, zoals beschreven in zijn boek ‘Herinneringen, Dromen, Gedachten’.
Het leek me dat ik hoog in de ruimte was. Ver beneden zag ik de aardbol, badend in een glorieus blauw licht. Ik zag de diepblauwe zee en de continenten. Ver beneden mijn voeten lag Ceylon, en in de verte voor me het subcontinent van India. Mijn gezichtsveld omvatte niet de hele aarde, maar de vorm van de wereld was duidelijk te onderscheiden en de contouren glinsterden zilverachtig in dat prachtige blauwe licht.
Op veel plaatsen leek de aardbol gekleurd, of gevlekt donkergroen als geoxideerd zilver. Ver weg links lag een brede uitgestrektheid - de roodachtig-gele woestijn van Arabië; het was alsof het zilver van de aarde daar een roodachtig-gouden tint had aangenomen. Toen kwam de Rode Zee, en ver, ver terug - als in de linkerbovenhoek van een kaart - kon ik net een stukje van de Middellandse Zee onderscheiden. Mijn blik was voornamelijk daarop gericht. Alles anders leek onscherp. Ik kon ook de met sneeuw bedekte Himalaya zien, maar in die richting was het mistig of bewolkt. Ik keek helemaal niet naar rechts. Ik wist dat ik op het punt stond om van de aarde te vertrekken.
Later ontdekte ik hoe hoog in de ruimte je zou moeten zijn om zo'n uitgebreid uitzicht te hebben - ongeveer duizend mijl! Het zicht op de aarde vanaf deze hoogte was het meest glorieuze dat ik ooit had gezien.
Na het een tijdje te hebben bekeken, draaide ik me om. Ik had met mijn rug naar de Indische Oceaan gestaan, zogezegd, en mijn gezicht naar het noorden. Toen leek het me dat ik een draai naar het zuiden maakte. Iets nieuws kwam in mijn gezichtsveld. Op korte afstand zag ik in de ruimte een enorme donkere steenblok, als een meteoriet. Het was ongeveer zo groot als mijn huis, of zelfs groter. Het zweefde in de ruimte, en ik zelf zweefde in de ruimte.
Ik had soortgelijke stenen gezien aan de kust van de Golf van Bengalen. Het waren blokken van bruine graniet, en sommige waren uitgehold tot tempels. Mijn steen was zo'n gigantisch donker blok. Een ingang leidde naar een kleine voorruimte. Rechts van de ingang zat een zwarte Hindoe stil in lotushouding op een stenen bank. Hij droeg een witte jurk, en ik wist dat hij me verwachtte.
Twee treden leidden naar deze voorruimte, en binnen, links, was de poort naar de tempel. Ontelbare kleine nissen, elk met een schotelvormige holte gevuld met kokosolie en kleine brandende lonten, omringden de deur met een krans van felle vlammen. Ik had dit ooit echt gezien toen ik de Tempel van de Heilige Tand in Kandy op Ceylon bezocht; de poort was omlijst door meerdere rijen brandende olielampen van dit soort.
Toen ik de treden naderde die naar de ingang van de rots leidden, gebeurde er iets vreemds: ik had het gevoel dat alles werd afgestoten; alles waar ik naar streefde of wat ik wilde of dacht, de hele fantasmagorie van het aardse bestaan, viel weg of werd van me afgestript - een uiterst pijnlijk proces. Toch bleef er iets over; het was alsof ik nu alles wat ik ooit had meegemaakt of gedaan, alles wat er om me heen was gebeurd, met me meedroeg. Ik zou ook kunnen zeggen: het was bij me, en ik was het. Ik bestond uit al dat, zogezegd. Ik bestond uit mijn eigen geschiedenis en ik voelde met grote zekerheid: dit is wat ik ben. Ik ben deze bundel van wat is geweest en wat is bereikt.
Deze ervaring gaf me een gevoel van extreme armoede, maar tegelijkertijd van grote volheid. Er was niets meer dat ik wilde of verlangde. Ik bestond in een objectieve vorm; ik was wat ik was geweest en had geleefd. In eerste instantie overheerste het gevoel van vernietiging, van ontdaan of geplunderd te zijn; maar plotseling werd dat van geen belang.
Alles leek voorbij te zijn; wat overbleef was een ‘fait accompli’, zonder enige verwijzing terug naar wat was geweest. Er was geen spijt meer dat iets was weggevallen of was weggenomen. Integendeel: ik had alles wat ik was, en dat was alles.
Iets anders trok mijn aandacht: toen ik de tempel naderde, had ik de zekerheid dat ik op het punt stond een verlichte kamer binnen te gaan en daar al die mensen te ontmoeten bij wie ik in werkelijkheid hoor. Daar zou ik eindelijk begrijpen - ook dit was een zekerheid - in welke historische context ik of mijn leven paste. Ik zou weten wat er voor me was geweest, waarom ik was ontstaan en waar mijn leven naartoe stroomde. Mijn leven zoals ik het leefde, leek me vaak op een verhaal dat geen begin en einde heeft. Ik had het gevoel dat ik een historisch fragment was, een uittreksel waarvoor de voorafgaande en volgende tekst ontbrak.
Mijn leven leek uit een lange keten van gebeurtenissen te zijn geknipt, en veel vragen waren onbeantwoord gebleven. Waarom had het deze koers genomen? Waarom had ik deze specifieke aannames meegebracht? Wat had ik ermee gedaan? Wat zal er volgen? Ik was er zeker van dat ik een antwoord op al die vragen zou krijgen zodra ik de rotstempel binnenkwam. Daar zou ik de mensen ontmoeten die het antwoord wisten op mijn vraag over wat er voor was geweest en wat er na zou komen.
Terwijl ik over deze zaken nadacht, gebeurde er iets dat mijn aandacht trok. Van beneden, vanuit de richting van Europa, zweefde een beeld omhoog. Het was mijn dokter, of liever, zijn gelijkenis - omlijst door een gouden ketting of een gouden lauwerkrans. Ik wist meteen: “Aha, dit is mijn dokter, natuurlijk, degene die me heeft behandeld. Maar nu komt hij in zijn oorspronkelijke vorm [geestgedaante]. In het leven was hij een avatar van de tijdelijke belichaming van de oorspronkelijke vorm, die vanaf het begin heeft bestaan. Nu verschijnt hij in die oorspronkelijke vorm.”
Vermoedelijk was ik ook in mijn oorspronkelijke vorm, hoewel dit iets was wat ik niet observeerde, maar gewoon als vanzelfsprekend aannam. Terwijl hij voor me stond, vond er een woordloze uitwisseling van gedachten plaats tussen ons. De dokter was door de aarde gedelegeerd om me een boodschap te brengen, om me te vertellen dat er protest was tegen mijn vertrek. Ik had geen recht om de aarde te verlaten en moest terugkeren. Op het moment dat ik dat hoorde, hield het gezicht op.
Ik was diep teleurgesteld, want nu leek het allemaal voor niets te zijn geweest. Het pijnlijke proces van ontbladering was tevergeefs geweest, en ik mocht de tempel niet binnengaan, om me bij de mensen te voegen bij wie ik hoorde.
In werkelijkheid moesten er nog drie weken voorbijgaan voordat ik echt kon besluiten om weer te leven. Ik kon niet eten omdat al het voedsel me afstootte. Het uitzicht op de stad en de bergen vanaf mijn ziekbed leek me op een geschilderd gordijn met zwarte gaten erin, of een gescheurd vel krantenpapier vol foto's die niets betekenden. Teleurgesteld dacht ik: "Nu moet ik weer terug naar het 'dozensysteem.'"
Want het leek me alsof er achter de horizon van de kosmos een driedimensionale wereld kunstmatig was opgebouwd, waarin iedereen in zijn eentje in een klein doosje zat. En nu zou ik mezelf weer moeten overtuigen dat dit belangrijk was! Het leven en de hele wereld vielen me op als een gevangenis, en het stoorde me enorm dat ik dat allemaal weer helemaal in orde zou vinden. Ik was zo blij om het allemaal af te werpen, en nu was het zo gekomen dat ik - samen met iedereen - weer aan een draadje in een doosje zou worden opgehangen.
Ik voelde een gewelddadige weerstand tegen mijn dokter omdat hij me weer tot leven had gebracht. Tegelijkertijd maakte ik me zorgen om hem. "Zijn leven is in gevaar, in ’s hemels naam! Hij is aan me verschenen in zijn oorspronkelijke vorm! Wanneer iemand deze vorm bereikt, betekent het dat hij gaat sterven, want hij behoort al tot het 'grotere gezelschap'. Plotseling schoot de angstaanjagende gedachte door me heen dat de dokter in mijn plaats zou moeten sterven. Ik deed mijn best om met hem erover te praten, maar hij begreep me niet. Toen werd ik boos op hem.
In werkelijkheid was ik zijn laatste patiënt. Op 4 april 1944 - ik herinner me de exacte datum nog steeds - mocht ik voor het eerst sinds het begin van mijn ziekte op de rand van mijn bed zitten en op dezelfde dag ging de dokter naar bed en kwam er niet meer uit. Ik hoorde dat hij af en toe koortsaanvallen had. Kort daarna stierf hij aan septicemie. Hij was een goede dokter; er zat iets van genie in hem. Anders zou hij niet aan me zijn verschenen als een avatar van de tijdelijke belichaming van de oorspronkelijke vorm.
terug naar het overzicht
terug naar het weblog
^