autisme


Autisme (van Grieks 'autos': zelf) is zelfgerichtheid, maar in de vorm van een stoornis. Het is een psychiatrische aandoening, die zich al op zeer jonge leeftijd kan openbaren. De zuigeling heeft weinig aandacht voor wat hij ziet of hoort, heeft weinig oogcontact met de verzorgers, verzet zich tegen opnemen uit de wieg en wil niet worden geknuffeld. Later blijkt dat er geen gevoelsmatige band met de ouders ontstaat, dat hij langdurig met hetzelfde kan blijven spelen en laat is met leren spreken, terwijl de spraak gebrekkig blijft. De motorische ontwikkeling hoeft echter niet te zijn vertraagd.
Het autistische kind heeft later geen behoefte met andere kinderen te spelen, er ontwikkelen zich merkwaardige gedragsgewoonten die steeds worden herhaald en het verzet zich tegen iedere verandering in levensomstandigheden of het aanleren van nieuwe dingen. Als de verstandelijke ontwikkeling achterblijft, wat vaak het geval is, kan dat de oorzaak zijn van gedragsmoeilijkheden.
Het verwerken van ervaringen is vertraagd: het vermogen de gebeurtenissen om zich heen waar te nemen, ze te verwerken door ze te overdenken en te doorvoelen, en daarop een besluit te nemen en te handelen, verloopt langzaam. In een drukke omgeving heeft dat tot gevolg dat er al vlug teveel indrukken bij de persoon binnenkomen, waardoor die overprikkeld raakt en onrustig en angstig wordt.
De genoemde kenmerken van deze stoornis behoren echter tot een zogenaamd 'autistisch spectrum': een reeks van verwante aandoeningen (waartoe o.a. ook het syndroom van Asperger behoort) in de vorm van een glijdende schaal. In grote lijnen kunnen daarin drie symptoomgroepen worden onderscheiden: de sociale interactie, de sociale communicatie en kenmerkende gedragingen; zij kunnen op zeer persoonlijke wijze in het gedrag tot uiting komen.

De oorzaak van deze toestand van de persoon is een slechts gedeeltelijke intreding van de geest in het lichaam tijdens de zwangerschap en de geboorte; dit wordt veroorzaakt door een terugschrikken voor het komende bestaan bij de overgang vanuit de geestelijke wereld naar de aarde. De geest schrikt ervoor terug aan dit bestaan te beginnen en blijft daardoor a.h.w. hangen in zichzelf, blijft leven in zichzelf, durft niet uit zichzelf te treden. Daardoor wordt de geest met zijn vermogens niet voldoende met die gebieden van de hersenen verbonden, die met de overeenkomende geestelijke vermogens samenhangen; maar de wijze waarop dit gebeurt, is persoonlijk. Zie hiervoor het artikel 'Neurofysiologie als onderbouwing van geesteswetenschappen'.
Daardoor komen de uitingen van de vermogens op een beperkte, gebrekkige wijze in het gedrag en de persoonlijkheid tot uitdrukking:
- Waarnemen. Het waarnemen wordt gekenmerkt door vaste, onveranderlijke vormen van belangstelling; de aandacht wordt geboeid door bepaalde onderdelen van voorwerpen; alle aandacht kan eenzijdig naar één onderwerp uitgaan, waar alles van te weten moet worden gekomen; de uiterlijke werkelijkheid en de eigen verbeelding kunnen nauwelijks uit elkaar worden gehouden.
- Denken. De kwaliteit van zowel de woordelijke mededeelzaamheid als de lichaamstaal is beperkt; er is een achterstand in de gesproken taal; er is een beperkt vermogen met anderen een gesprek te beginnen of dat te onderhouden; er is een eigenaardig en op vaste wijze herhaald taalgebruik; door te sterke verbeelding kan er een ongeremde gedachtenloop ontstaan.
- Voelen. De gevoelsmatige wisselwerking met personen in de omgeving is beperkt; er is weinig tot geen oogcontact en weinig gezichtsuitdrukkingen, die ook niet bij anderen worden herkend; gevoelsmatige uitingen van anderen worden niet herkend; er wordt geen genoegen beleefd aan de omgang met leeftijdgenoten; het kost moeite de gemoedstoestand te beheersen, wat als angst tot uiting komt; veranderingen in de omgeving veroorzaken een bestaansangst. Hoe meer rust en regelmaat in de omgeving, hoe kalmer de gemoedstoestand.
- Willen. Het gedrag kan onbeheerst driftmatig zijn; er wordt vastgehouden aan bijzondere, schijnbaar zinloze handelingen, die steeds worden herhaald; deze dwanghandelingen kunnen allerlei vormen aannemen, zoals het tellen van allerlei zaken; zij zijn nodig om orde aan te brengen in de omgeving en daardoor angst beheersbaar te maken.
Angst is de bange verwachting het bestaan niet aan te kunnen; door dwanghandelingen uit te voeren wordt de gang van zaken in de omgeving beïnvloed en daardoor ontstaat de schijn dat het bestaan wordt beheerst, wat de angst dempt.
Hoe deze beperkingen van de vermogens in het gedrag tot uiting komen, is afhankelijk van de tijdelijke persoonlijkheid waarmee de geest naar de aarde is gekomen.

Door de gedeeltelijke intreding blijft er een geestelijke band met de geestelijke wereld bestaan. Daardoor kan het in persoonlijke omstandigheden voorkomen dat er ook een band bestaat tussen het eigen geheugen en het algeheugen. Daardoor ontstaat het verschijnsel dat sommigen op één bepaald gebied over een onvoorstelbare kennis beschikken (idiot savants), die in schrille tegenstelling staat met hun overige maatschappelijke onzelfstandigheid en afhankelijkheid.
Sommigen spreken tientallen talen, anderen kunnen bijzonder goed hoofdrekenen of alle priemgetallen uitrekenen, of hebben op één gebied een bijzondere, kunstzinnige begaafdheid. Op die gebieden zijn zij met zeer hoge begeleiders uit hoge geestelijke werelden verbonden.
In milde mate was dit bijvoorbeeld met Jozef Rulof het geval. Hij was niet in staat de basisschool af te maken, maar schreef later in zeer korte tijd een tiental dikke boeken en schilderde met grote snelheid en trefzeker tientallen bijzondere schilderijen in het openbaar. In Amerika hield hij in het Engels toespraken zonder die taal te hebben geleerd.


terug naar de vragenlijst






^