De hersenen als zelfstandig werkzaam orgaan
Een gedachtenonderzoek naar de toestand van geestloze hersenenInleiding
Stel dat de hersenen inderdaad uitsluitend en alleen door een biologische evolutie - volgens de denkbeelden van Darwin - door natuurlijke selectie zijn geworden wat ze nu zijn. En dat alleen de hersenen - zoals atheïsten stellen - de enige bron zijn van wat de mens nog steeds, maar volgens hen onjuist, 'geestelijke werkzaamheid' is blijven noemen, of tegenwoordig minder duidelijk, verhullend - om het woord 'geest' te vermijden - 'cognitieve vaardigheden'.
Want, als de hersenen van de neurofysiologische onderzoekers maar lang genoeg blijven doorzoeken, zeggen zij, dan zullen deze hersenen eens vinden dat die 'geestelijke werkzaamheid' geheel berust op de 'neurale activiteit' binnen de circuits van hersencellen in hun eigen hersenen; en dan zullen deze hersenen zeker kunnen vaststellen, dat zij in het menselijke lichaam het enige zelfstandig werkzame orgaan zijn, dat zich uit in menselijke uitspraken en gedrag.
Een eeuw hersenonderzoek
Stel dat dit werkelijk zo is, dan hebben de hersenen van de fysiologen in de afgelopen eeuw de werking van alle organen van het lichaam geheel leren begrijpen, en voor een deel ook die van de hersenen, het orgaan dat zij zelf menen te zijn. Maar dit geldt niet voor wat toch de zo wezenlijke eigenschap het 'bewustzijn' betreft. Ondanks honderd jaar hersenonderzoek weten de hersenen van de hersenfysiologen nog steeds niet hoe zijzelf als de hersenen dat bewustzijn voortbrengen; wat nogal verontrustend is omdat zij immers alleen daardoor dat onderzoek hebben kunnen uitvoeren.
Ze hebben de fysiologische werkzaamheid van zichzelf, de hersenen, van de hersenschors, de thalamus, hypothalamus en hypofyse, de amygdala en het limbische systeem geheel in kaart gebracht en weten hoe zijzelf als de hersenen de werkzaamheid van alle andere organen van het lichaam regelen. Maar hoe zijzelf als de hersenen daarnaast ook nog in staat zijn zich van al deze kennis bewust te zijn, en die toestand van 'bewust te zijn' ook zelf beseffen, daarover tasten zijzelf als de hersenen nog geheel in het duister.
De neurale werkzaamheid
Als de stoffelijke hersenen volgens hen werkelijk alles zijn, wat er binnen de schedel is te vinden, dan moet het voor de hersenen van de godsontkenners toch een raadsel zijn, dat er op de wereld voortdurend hersenen zijn die het tegendeel beweren en er onwrikbaar op vertrouwen dat er naast de hersenen een het al scheppende eenheid is met de naam God; dat er toch steeds weer hersenen zijn die beseffen dat zij niet zichzelf hebben geschapen en dat er daaom buiten hen een scheppende zelfstandigheid - God - moet zijn.
Gesteld dat het waar is dat er uitsluitend en alleen een 'neurale werkzaamheid' is die door de hersenen zelf wordt voortgebracht, dan moet in een aanzienlijk aantal hersenen die neurale werkzaamheid, die geheel in de biochemie en de fysiologie van de hersenen is verankerd en vastligt, toch op de gedachte en tot de uitspraak zijn gekomen, dat er naast deze stoffelijke werkelijkheid nog een ónstoffelijke werkelijkheid moet zijn, die bovendien ook nog eens de óórzaak is van het bestaan van de stoffelijke toestand waarin zij verkeren.
De neurale werkzaamheid van de hersenen is toch volkomen vastgelegd in de biochemie en de fysiologie waardoor de hersenen worden gekenmerkt, en toch komt uit die uitsluitend stoffelijke biochemie en die stoffelijke fysiologie in vele hersenen een gedachte voort, die het-als-enige-bestaan van de hersenen… ontkent! Dat die hersenenfysiologie en -biochemie het uniek-zijn van zichzelf loochenen en dat die hersenen buiten zichzelf het bestaan aannemen van iets, wat ónstoffelijk is, wat onzíchtbaar is… dat is een wezensvreemde en in feite onmogelijke gedachte, en hoe is het dan toch mogelijk dat die toch volkomen stoffelijke hersenen op die lichaamsvreemde, onstoffelijke gedachte komen en ook maar blijven komen?!
Blijft de natuurlijke selectie in gebreke?
Deze afwijkende toestand moet wel een gebrek zijn in de fysiologische bedrading van die hersenen of een fout in de biochemische processen in de neuronen ervan. Maar hoe kan het dat de natuurlijke selectie deze fouten, die steeds maar weer voor blijken te komen, nog niet uit de natuur heeft verwijderd? Want wat is het evolutionaire voordeel van zo'n onmogelijke redenering?
In feite zou toch ook dit gedachtenonderzoek onbestaanbaar moeten zijn! Want biochemie en fysiologie beantwoorden volkomen aan vastliggende wetmatigheden en het doorbreken van die wetten leidt tot chaos, en kan niet tot zoiets leiden als bovenstaande overwegingen.
De vermogende geest
Dit gedachtenonderzoek heeft zich volledig binnen mijzelf als menselijke geest afgespeeld, niemand of wat dan ook dan alleen ikzelf heb in mijzelf dit onderwerp overwogen. Alleen ik als de vermogende, menselijke geest is in staat deze denkarbeid binnen zichzelf te verrichten, doordat de menselijke geest een bolvormige wolk van geestelijk licht en warmte is, waarmee de vier geestelijke vermogens samenhangen, die binnen die wolk werkzaam kunnen zijn door de ingekeerde instelling. Door de bolvorm is de menselijke geest in staat zich volledig naar binnen en naar buiten te keren: de in- en uitgekeerde instelling.
Een Archimedisch gezichtspunt
Binnen mijzelf ben ik mij volledig bewust van mijn eigen waarnemende, denkende, voelende en willende werkzaamheid met mijn eigen geestelijke vermogens, waarmee ik bovenstaande overwegingen binnen mijzelf heb verricht. Daarmee heb ik naar mijzelf toe een Archimedisch standpunt ingenomen, ik heb mijzelf beschouwd binnen mijzelf, wat een Archimedisch gezichtspunt is, alleen mogelijk doordat de vermogende menselijke geest bolvormig is en daardoor over een zich van zichzelf bewust innerlijk leven beschikt.
De geest gebruikt zijn hersenen
Deze in zichzelf scheppende werkzaamheid is alleen mogelijk binnen de menselijke geest, niet in de hersenen, want zij zijn volkomen stoffelijk en kunnen alleen aan natuurkundige wetten voldoen. Zij zijn geschapen door de geest en daardoor aan de geest onderworpen, en doen voor de geest dienst als een overdrachtsmiddel tussen de geest en de stoffelijke wereld, door de bijzondere eigenschappen van het neuron, dat in zijn werkzaamheid een uitbeelding is van de werkzame geest zelf.
Doordat het neuron ook de bouwsteen is van het gehele zenuwstelsel, is dat een uitbeelding van de werkzame geest, die er dáárdoor gebruik van kan maken. Die inwerking van de geest op zijn orgaan, zijn werktuig, wordt door hersenfysiologen in hun apparaten gemeten en díe werkzaamheid dichten zij toe aan de hersenen zelf, wat door de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan, ook met de hersenen, wordt veroorzaakt.
Het zich bewust zijn
In de hersenen zullen zij wat zij 'het bewustzijn' noemen echter nooit vinden. Het 'zich bewust zijn' is een geestestoestand die ontstaat, als de geest door waar te nemen een bepaald onderwerp als een lichtbeeld in zich opneemt en er daardoor 'weet van krijgt', zich er daardoor 'bewust van wordt'. Een 'het bewustzijn' zoals neurofysiologen zich dat voorstellen, alsof dat ergens in de biochemie of de fysiologie van de hersenen te vinden zou zijn, bestaat niet en hun zoektocht in de hersenen is vergeefse moeite; want het is de menselijke geest die door iets waar te nemen in die 'zich van iets bewuste geestestoestand' komt.
Die geest bevindt zich niet in de stoffelijke wereld, maar in de geestelijke. De geest treedt door middel van de verbinding van zijn eigen uitstraling, de ziel, met de magnetische uitstraling van de werkzame zenuwcel, in wisselwerking met de stoffelijke wereld, waardoor er een uitwisseling van gegevens kan plaatsvinden tussen de geest in de geestelijke wereld en het lichaam in de stoffelijke wereld.
De overkant
Neurofysiologen nemen slechts de stoffelijke helft van Gods schepping in ogenschouw. Een treurigstemmende bijkomstigheid van hun eenzijdige mensbeeld is de eindigheid van het leven, dat volgens hen bij het intreden van de 'hersendood' zou ophouden te bestaan. Alle moeiten, alle overwonnen tegenspoed en zelfoverwinningen in dit tijdelijke bestaan bevochten, blijken toch bij het einde ervan geheel voor niets te zijn geweest, als met de laatste ademtocht dit alles wordt uitgeblazen. Dat we voort zouden leven in de herinnering van de nabestaanden is niet alleen een schrale troost, maar ook zeer onzeker, zoals de ervaring leert: wie niets meer van zich laat horen, verdwijnt al snel in de vergetelheid.
De werkelijkheid is echter dat het lichaam pas dood gaat als de geest bij het 'overlijden' (is: naar de overkant wordt geleid) eruit vertrekt en in de geestelijke wereld begint aan zijn geestelijke verrijking, door alle ervaringen, in het afgelopen bestaan opgedaan, te verwerken en zich zo geestelijk te ontwikkelen en te verrijken met levenservaring - wat van grote invloed is op de aard van een mogelijk volgend bestaan.
Het determinisme
Het aannemen van de stelling dat de hersenen een volkomen zelfstandig werkzaam orgaan is, leidt noodzakelijk tot een deterministisch standpunt: alle gebeurtenissen liggen in een steeds voortgaande reeks van oorzaken en gevolgen vast. Dat is immers ook een eigenschap van de biochemische processen en fysiologische samenhangen in en rondom de neuronen, die de bouwstenen van de hersenen vormen en die al miljoenen jaren op dezelfde wijze verlopen. Ze werken als een biochemisch rekenmachientje dat zunuwprikkels optelt en aftrekt en bij een bepaalde waarde van de opgewekte spanning een nieuwe prikkel afvuurt; die prikkel vertoont in de eindknop (synaps) een aantal eigenschappen, die afhankelijk zijn van de vrijgemaakte neurotransmitter aldaar; maar dat doen de hersenen van alle gewervelde dieren, van de meest eenvoudige zoetwaterpoliepen tot die van Albert Einstein.
Uit het onderzoek naar de hersenen van Einstein blijkt, dat zij nauwelijks zijn te onderscheiden van die van gewone stervelingen. Terence Hines, een bekende neuroloog: “Elk brein heeft wel iets uitzonderlijks.”
Uit de hersenen van Einstein is niet op te maken, waardoor hij zo'n uitzonderlijke theoretisch natuurkundige was.
Zij genialiteit had niets te maken met de hersenen waar hij gebruik van maakte, maar had alles te maken met de grote geest, die in de mens Albert Einstein bij ons is geweest.
(Het woord 'genie' komt van het Latijnse 'genius': persoonlijke beschermgeest, geleidegeest).
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^