De hersenen van Albert Einstein


Uit het onderzoek naar de hersenen van Einstein blijkt, dat zij nauwelijks zijn te onderscheiden van die van gewone stervelingen. Terence Hines, een bekende neuroloog: "Elk brein heeft wel iets uitzonderlijks."

1. EOS Wetenschap, Psyche & Brein
Het brein van Einstein had vreemde kronkels
16 november 2012 - door KV
[...]
De hersenfoto's werden kort na de dood van Albert Einstein in 1955 – Einstein werd 76 jaar - gemaakt, maar bleven tot voor kort verborgen. Einsteins zoon Hans Albert gaf patholoog Thomas Harvey de toestemming om het brein van zijn vader nauwkeurig te onderzoeken. Harvey maakte foto's van het brein en versneed het daarna voor microscopisch onderzoek, eerst in 240 blokjes en vervolgens in 2.000 dunne schijfjes.

In de jaren die volgden, stuurde de patholoog een groot aantal van die schijfjes naar minstens 18 onderzoekers, maar dat resulteerde in amper zes peer-reviewed publicaties. Daaruit blijkt wel dat Einsteins brein in bepaalde gebieden een grote dichtheid aan neuronen had en aan gliacellen, cellen die neuronen helpen bij het versturen van informatie.
Twee recente studies (2009) linken 'ongewone' kronkels en groeven in de pariëtale kwab van Einsteins brein met zijn ongewone denk- en redeneervermogen.
 Maar dat onderzoek was maar gebasseerd op een paar foto's die door Thomas Harvey beschikbaar werden gesteld. In 2010, drie jaar na de dood van de patholoog, gingen de erfgenamen van Harvey ermee akkoord om alle foto's en hersenpreparaten te schenken aan het U.S. Army's National Museum of Health and Medicine (NMHM).


Een team Amerikaanse neurologen ging er vervolgens mee aan de slag. Zij beschrijven hun bevindingen, samen met 14 nooit eerder uitgegeven foto's en een 'wegenkaart' van het complete brein, deze week in het vakblad Brain. Het team vergeleek de hersenen ook met die van 85 gewone stervelingen, die eerder in de wetenschappelijke literatuur zijn beschreven.


Het brein van Einstein weegt ongeveer 1230 gram, een goed gemiddelde en is ook niet groter dan het gemiddelde. De neurologen vonden wel enkele opmerkelijke 'bijzonderheden'. Zo zijn de prefrontale cortex, betrokken bij concentratie en doorzettingsvermogen, en gebieden betrokken bij zintuiglijke waarnemeningen en het besturen van de gezichtsspieren, groter dan gemiddeld.

De onderzoekers geven toe dat ze alleen maar kunnen beschrijven wat ze zien, want conclusies trekken is bijzonder moeilijk. De belangrijkste vraag - was Einstein een geboren genie of werd hij het door de vele stimulansen uit zijn omgeving, een vraag van nature of nurture - blijft ook onbeantwoord. De onderzoekers vermoeden dat beide zaken een rol hebben gespeeld en dat Einstein het geluk had "het juiste brein op het juiste moment" te hebben.

Terence Hines, een bekende neuroloog, merkte op, dat de meeste mensen die de hersenen van Albert Einstein bestudeerden bij voorbaat al aan hun onderzoeken begonnen met het idee dat ze het brein van een genie aan het analyseren waren[!]. Iedereen was op zoek naar de uitzonderlijke eigenaardigheden die de genialiteit achter het brein van Einstein konden verklaren [het onderzoekers vooroordeel!].
Zoals Hines aangeeft, heeft elk brein iets uitzonderlijks[!]. Dit orgaan is het resultaat van ons leven, van wat we doen. Alleen al iets vrij kleins, zoals een instrument bespelen of een creatieve baan hebben, kan verschillende delen van de hersenen op een bepaalde manier beïnvloeden.

2. Bron: nl.abcdef.wiki/wiki/Albert_Einstein's_brain
Wetenschappelijke studie's
[…]
Autopsie
Harvey had gemeld dat Einstein geen pariëtale operculum had op beide halfronden, maar deze bevinding wordt betwist. Op foto's van de hersenen is een vergrote Sylvian-spleet te zien. In 1999 onthulde verdere analyse door een team aan de McMaster University in Hamilton, Ontario dat zijn pariëtale operculumgebied in de inferieure frontale gyrus in de frontale kwab van de hersenen afwezig was. Ook afwezig was een deel van een aangrenzende regio genaamd de laterale sulcus (Sylvian fissuur).
Onderzoekers van McMaster University speculeerden dat het ontbreken ervan neuronen in dit deel van zijn hersenen mogelijk in staat heeft gesteld om beter te communiceren. "Deze ongewone hersenanatomie - [ontbrekend deel van de Sylvian-spleet] - kan verklaren waarom Einstein dacht zoals hij deed," zei professor Sandra Witelson, die het onderzoek leidde dat werd gepubliceerd in The Lancet. Deze studie was gebaseerd op foto's van de hele hersenen die bij autopsie in 1955 door Harvey zijn gemaakt en niet op een rechtstreeks onderzoek van de hersenen.
Einstein beweerde zelf dat hij eerder visueel dan verbaal dacht.
Professor Laurie Hall van de Universiteit van Cambridge, die commentaar gaf op de studie, zei: "Om te zeggen dat er een duidelijke link is, is op dit moment een brug te ver. Tot nu toe is de zaak niet bewezen. Maar magnetische resonantie en andere nieuwe technologieën zijn de middelen, waarmee we kunnen beginnen met het onderzoeken van die vragen."

Gliacellen
In de jaren tachtig ontving professor Marian Diamond van Berkeley, University of California, vier secties van de corticale associatiegebieden van de superieure prefrontale en inferieure pariëtale lobben in de rechter en linker hemisferen van de hersenen van Albert Einstein van Thomas Harvey.
In 1984 waren Marian Diamond en haar medewerkers de eersten die ooit onderzoek naar de hersenen van Albert Einstein publiceerden. Ze vergeleek de verhouding van gliacellen in de hersenen van Einstein met die van de bewaarde hersenen van 11 andere mannen.
(Gliacellen bieden ondersteuning en voeding in de hersenen, vormen isolerend myeline en nemen deel aan signaaloverdracht, en vormen het andere integrale onderdeel van de hersenen, naast de neuronen.)
Het laboratorium van Dr. Diamond maakte dunne secties van Einsteins hersenen, elk 6 micrometer dik. Vervolgens gebruikten ze een microscoop om de cellen te tellen. Einsteins hersenen hadden meer gliacellen dan neuronen in alle bestudeerde gebieden, maar alleen in het linker inferieure pariëtale gebied was het verschil statistisch significant. Dit gebied maakt deel uit van de associatiecortex, hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het opnemen en samenvoegen van informatie uit andere hersengebieden. Een stimulerende omgeving kan het aandeel gliacellen verhogen en de hoge verhouding kan mogelijk het gevolg zijn van Einsteins leven, waarin hij die stimulerende wetenschappelijke problemen bestudeerde.

De beperking die Diamond in haar onderzoek toegeeft, is dat ze maar één Einstein had om te vergelijken met 11 hersenen van individuen met een normale intelligentie. S.S. Kantha van het Osaka Bioscience Institute bekritiseerde de studie van Diamond, net als Terence Hines van Pace University. Andere problemen in verband met Diamond's studie wijzen erop, dat gliacellen zich blijven delen naarmate een persoon ouder wordt en hoewel het brein van Einstein 76 was, werd het vergeleken met hersenen van gemiddeld 64 jaar oud (elf mannelijke hersenen, 47-80 jaar oud).
Diamond merkte in haar baanbrekende studie 'On the Brain of a Scientist: Albert Einstein' op dat de 11 mannelijke individuen wier hersenen werden gebruikt als vergelijkingsmateriaal, waren overleden aan niet-neurologisch gerelateerde ziekten. Ze merkte ook op dat "Chronologische leeftijd niet per se een bruikbare indicator is bij het meten van biologische systemen. Omgevingsfactoren spelen ook een sterke rol bij het wijzigen van de omstandigheden van het organisme. Een groot probleem bij het omgaan met menselijke proeforganen is dat ze niet uit gecontroleerde omgevingen komen." Bovendien is er weinig informatie over de hersenmonsters waarmee de hersenen van Einstein werden vergeleken, zoals de IQ-score of andere relevante factoren.
Dr. Diamond gaf ook toe dat onderzoek dat de studie weerlegde, was weggelaten[!].

Zeepaardje
Dr. Dahlia Zaidel van de Universiteit van Californië, Los Angeles, onderzocht in 2001 twee delen van de hersenen van Albert Einstein die de hippocampus bevatten. De hippocampus is een subcorticale hersenstructuur die een belangrijke rol speelt bij leren en het geheugen. De neuronen in de linker hippocampus bleken significant groter te zijn dan die aan de rechterkant en in vergelijking met normale hersenschijfjes van hetzelfde gebied bij gewone mensen, was er slechts minimale, inconsistente asymmetrie in dit gebied. "De grotere neuronen in de linker hippocampus," merkte Zaidel op, "impliceren dat Einsteins linkerhersenhelft mogelijk sterkere zenuwcelverbindingen had tussen de hippocampus en een ander deel van de hersenen, dat de neocortex wordt genoemd, dan zijn rechter. De neocortex is het gebied waar gedetailleerd, logisch, analytisch en innovatief denken plaatsvindt," merkte Zaidel op in een voorbereide verklaring.

Sterkere verbinding tussen hersenhelften
In een studie gepubliceerd in het tijdschrift Brain in september 2013 werd Einstein's corpus callosum - een grote bundel vezels die de twee hersenhelften verbindt en interhemisferische communicatie in de hersenen vergemakkelijkt - geanalyseerd met behulp van een nieuwe techniek die een hogere resolutiemeting van de vezeldikte mogelijk maakte. Het corpus callosum van Einstein werd vergeleken met twee steekproefgroepen: 15 hersenen van ouderen en 52 hersenen van mensen van 26 jaar. Einstein was 26 in 1905, zijn Annus Mirabilis (Wonderjaar). De bevindingen tonen aan dat Einstein uitgebreidere verbindingen had tussen bepaalde delen van zijn hersenhelften in vergelijking met de hersenen van zowel jongere als oudere controlegroep.

Pas herstelde foto's
Een studie: "De hersenschors van Albert Einstein: een beschrijving en voorlopige analyse van niet-gepubliceerde foto's," werd op 16 november 2012 gepubliceerd in het tijdschrift Brain. Dean Falk, een evolutionair antropoloog aan de Florida State University, leidde de studie - die 14 recent ontdekte foto's analyseerde - en beschreef de hersenen: "Hoewel de totale grootte en asymmetrische vorm van de hersenen van Einstein normaal waren, waren de prefrontale, somatosensorische, primaire motor, pariëtale, temporale en occipitale cortex buitengewoon." Er was een vierde richel (vergeleken met drie bij normale mensen) in de middenfrontale kwab van Einstein, die betrokken was bij het maken van plannen en het werkgeheugen. De wandbeenkwabben waren opvallend asymmetrisch en een kenmerk in de primaire motorische cortex van Einstein kan in verband worden gebracht met zijn muzikale vaardigheid.

Een andere studie onder leiding van de in Shanghai gevestigde East China Normal University 's Department of Physics, "The Corpus Callosum of Albert Einstein's Brain: Another Clue to His High Intelligence", gepubliceerd in het tijdschrift Brain op 24 september 2013, toonde een nieuwe techniek om voor de studie uit, die de eerste is om het corpus callosum van Einstein in detail te beschrijven, de grootste bundel vezels van de hersenen die de twee hersenhelften verbindt en interhemisferische communicatie mogelijk maakt. Het corpus callosum van Einstein was dikker dan die in controlegroepen, wat mogelijk wijst op een betere samenwerking tussen de hemisferen.

Wetenschappers kunnen momenteel niet zeggen in hoeverre de bovenstaande ongebruikelijke kenmerken aangeboren waren of in hoeverre ze waren toe te schrijven aan het feit, dat Einstein zijn leven wijdde aan hoger denken.

Kritiek
Publicatiebias [vooroordeel] kan de gepubliceerde resultaten hebben beïnvloed; dat betekent dat onderzoekers de neiging hebben resultaten die verschillen tussen Einsteins hersenen en andere hersenen aantonen, te publiceren, terwijl resultaten die aantonen dat Einsteins hersenen in veel opzichten waren zoals andere hersenen, achter worden gehouden. Onderzoekers wisten welk brein van Einstein was en welke de controles waren, waardoor bewuste of onbewuste vooringenomenheid mogelijk was en onpartijdig onderzoek werd belemmerd.

Neuroloog Terence Hines van Pace University is zeer kritisch over de onderzoeken en heeft geoordeeld, dat ze gebrekkig zijn. Hines stelt dat alle menselijke hersenen uniek zijn en in sommige opzichten anders zijn dan andere. Daarom gaat de veronderstelling dat unieke kenmerken in Einsteins hersenen verband houden met zijn genialiteit, volgens Hines verder dan het bewijs ervoor. Hij betoogt verder dat het correleren van ongebruikelijke hersenkenmerken vereist, dat veel hersenen met die kenmerken worden bestudeerd, en zegt dat het onderzoeken van de hersenen van zeer veel capabele wetenschappers beter onderzoek zou zijn, dan het onderzoeken van de hersenen van slechts één of twee genieën.


terug naar het gedachtenonderzoek

terug naar het weblog







^