De Middeleeuwse Warme Periode


National Geographic - Geschiedenis en cultuur (Nieuwsbrief van 27-06-2019)
Klimaatverandering in de Middeleeuwen
Het warme en droge klimaat in Europa van de 8ste tot de 14de eeuw zorgde voor rijke oogsten, bevolkingsgroei, de opkomst van steden en een grote toename van de bouw van kathedralen.
Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 2, 2019

De Middeleeuwse Warme Periode van de 8ste tot begin 14de eeuw [± van 950 tot 1250]
Tijdens het Würmglaciaal (de laatste ijstijd, ca. 115.000 tot 10.000 jaar geleden) verschenen Homo neanderthalensis en onze soort Homo sapiens in Europa. Aan het eind van het glaciaal begon het Holoceen, de geologische periode waarin we nu leven en waarin ook de Middeleeuwse Warme Periode viel [die plaatsvond zonder dat er van een toename van het CO2-gehalte van de atmosfeer sprake was].

"Het leek of de aarde haar ouderdom afschudde en zich tooide met een witte mantel van kerken. In die tijd werden bijna alle bisschoppelijke kerken, alsmede alle aan diverse heiligen gewijde kloosters, tot aan de kleinste kapelletjes toe, vervangen door nieuwe gebouwen."
Zo uitbundig beschrijft Raoul (of Rodulfus) Glaber, een monnik in de abdij van Cluny, de wereld vlak na de eerste millenniumwisseling. Het was een dynamische tijd, waarin de landbouwproductie en de welvaart toenam, wat leidde tot de bouw van talrijke romaanse en later vooral gotische kunstwerken. De economische verrijking door de landbouw was het gevolg van het uitzonderlijk milde klimaat dat zorgde voor rijke oogsten.

Hubert H. Lamb
In 1965 voerde de Brit Hubert H. Lamb, een van de voortreffelijkste klimaathistorici van zijn tijd, de term 'Middeleeuwse Warme Periode' in (ook 'Middeleeuwse Klimaatanomalie' of 'Middeleeuws Klimaatoptimum' genoemd). Hij gebruikte de naam om een tijdperk te karakteriseren, waarin de temperatuur op het noordelijk halfrond aanzienlijk warmer was dan in de perioden daarvoor en daarna. Op grond van uitvoerig bronnenonderzoek en geologische data, verzamelde Lamb zo veel mogelijk cijfers over de regenval in de zomer en de vorst in de winter. Daaruit trok hij de conclusie dat van de 8ste tot begin 14de eeuw het klimaat op de hogere breedten van het noordelijke halfrond aanzienlijk zachter was dan normaal.
Het gevolg hiervan was dat de noordelijke ijskap en de gletsjers in de Alpen gedeeltelijk afsmolten, waardoor de zeespiegel steeg en de boomgrens in de gebergten naar boven opschoof.

Hoewel het gebied rond de Middellandse Zee (waar de temperatuurstijging vanaf de 12de eeuw voelbaar werd) te kampen had met grotere droogte, waren in het algemeen, als gevolg van de warmere zomers en de zachtere winters, de graanoogsten overvloedig, vooral in de tweede helft van de 13de eeuw. In de periode van de middeleeuwse opwarming, waarvan het hoogtepunt door de klimatologen op het jaar 1100 wordt gesteld, nam de landbouwproductie toe. Ook het algemene welvaartspeil werd hoger.
Een bijkomend effect van de hogere temperatuur was dat de Denen en andere Scandinaviërs - de zogeheten Vikingen of Noormannen - [door overbevolking gedreven] over de noordelijke Atlantische Oceaan uitzwermden en zich vestigden in onder meer IJsland, Groenland en het vasteland van Amerika.

Het tijdperk van de wijngaarden
Voor de middeleeuwse landbouweconomieën gingen overvloedige oogsten en een toename van de welvaart hand in hand. Die 'welvaart' ging overigens niet veel verder dan het bestaansminimum. De zachte winters en lange zomers, met een gemiddelde temperatuurstijging van niet meer dan twee graden, zorgden voor een betere graanopbrengst, meer weidegronden (waardoor de veestapel toenam) en de komst van de wijnstok in gebieden, waar die eerder niet groeide - en ook nu niet meer groeit.
Een goede wijnoogst vereist voldoende zonuren, warmte en weinig regen in de zomer, plus een late intrede van de vorstperiode. Aan die voorwaarden voldeed de Middeleeuwse Warme Periode. Het gevolg was dat er druiven werden geteeld in het zuiden van Scandinavië, in het Zwarte Woud tot op een hoogte boven de zevenhonderd meter, in Oost-Pruisen en in Zuid- en Midden-Engeland [en Schotland]. Er werd zelfs wijn geëxporteerd van Engeland naar het Europese vasteland.

De oceaan over
Aan het begin van de Middeleeuwen waagden de mensen zich nauwelijks op de noordelijke Atlantische Oceaan. De zee werd als een vreselijk oord beschouwd, duister en vijandig, waar je maar beter kon wegblijven. Alleen om het christendom te verbreiden, zetten vermetele Ierse monniken in de 6de en 7de eeuw zeil om een paar eilanden te koloniseren. Pas in de 9de eeuw, toen de warme periode al even op gang was gekomen en de omstandigheden veel gunstiger werden voor de zeevaart, togen de Scandinavische volken eropuit om de oceaan te verkennen.
De Noormannen waren uitstekende zeevaarders, die gaandeweg hun schepen zodanig verbeterden dat ze in staat waren allerlei eilanden in de Atlantische Oceaan te verkennen en te koloniseren. Rond het jaar 800 bereikten ze de Shetlandeilanden, de Orkaden, de Hebriden en de Faeröer. Tussen 860 en 870 bezetten ze IJsland en voeren van daaruit naar Groenland, dat ze overigens pas in 982 in bezit namen. Ze werden aangevoerd door Erik de Rode, die het eiland zijn naam gaf en een nederzetting stichtte in het zuidwesten, het warmste deel van Groenland [waar zij in die tijd ook hun eigen graan verbouwden, terwijl daar nu dikke gletsjers liggen]. Tegen het jaar 1000 voer zijn zoon, Leif Eriksson, verder westwaarts naar een land dat hij 'Vinland' doopte, 'Wijnland' in het Oudnoors, wellicht het huidige New England of het noorden van Newfoundland.
De omstandigheden in dat deel van de wereld veranderden in de loop van de 13de eeuw: de temperatuur daalde weer en het noordpoolijs rukte weer op in het noordelijke Atlantische zeegebied, waardoor scheepvaart er vrijwel onmogelijk werd.

Tijd van welvaart
In de Middeleeuwse Warme Periode, met vooral tussen 1100 en 1200 hoge temperaturen, nam de bevolking in Europa toe, bloeide de landbouw en werd de maatschappelijke ontwikkeling versneld. De bevolkingsgroei was spectaculair: tussen 1000 en 1347, vóór de komst van de zwarte dood [de pest], groeide het aantal inwoners van 35 miljoen naar 80 miljoen.
De bevolkingsgroei en de toenemende economische activiteit tijdens het Middeleeuws Klimaatoptimum leidden in Europa tot massale ontbossing. In het jaar 500 was het Europese continent voor tachtig procent met bossen bedekt, maar rond 1200 was dat geslonken tot hooguit vijftig procent. De rest was gekapt om plaats te maken voor akkers en weidegronden, voor de bouw van kathedralen, huizen, schepen en molenwieken, en om brandstof te leveren voor de werkplaatsen en de haarden van de burgers in de groeiende steden.

Dit betekende dat de vraag naar geschikte landbouwgronden enorm toenam en om daaraan tegemoet te komen, werd het landbouwgebied uitgebreid naar voorheen woeste gronden: moerasgronden, zandgronden, bossen en andere ruige gebieden. De uitvinding van de keerploeg betekende een belangrijke stap om deze gronden te kunnen ontginnen. Deze innovatie werd snel gevolgd door andere, zoals het drieslagstelsel. Dat hield in dat men het ene jaar wintergranen (spelt, tarwe en rogge) verbouwde op een akker, het volgende jaar zomergranen (gerst en haver) of vlinderbloemigen als bonen en erwten, en daarna het land een jaar braak liet liggen, zodat de bodem zich kon herstellen. Dit systeem verspreidde zich in de 9de eeuw vanuit het noordwesten van Frankrijk over heel Europa.
Zoals de Britse archeoloog Brian Fagan heeft vastgesteld, konden zo meer mensen en dieren worden gevoed. Het aantal steden groeide hierdoor exponentieel: van de 11de tot midden 12de eeuw ontstonden er wel 1500 nieuwe stedelijke agglomeraties met hun eigen marktplaatsen. Door de toegenomen landbouwopbrengst werden de samenlevingen dynamischer en door de handel werden ze levendiger.
In de Middeleeuwse Warme Periode kwam ook de Europese kathedraalbouw tot grote bloei. Het bruisende stedelijke leven kwam tot uitdrukking in majestueuze kathedralen en de opkomst van de gilden. Europa maakte een gedaanteverwisseling door.

Een wisselvallig klimaat
Bij dat alles moeten we wel bedenken dat het klimaat in de Middeleeuwse Warme Periode niet gelijkmatig was, maar juist heel wisselend, met uitzonderlijk strenge winters, zoals die van 1010-1011 (die zelfs het gebied rond de Middellandse Zee trof) of van 1258. De laatste werd veroorzaakt door de afkoeling van de atmosfeer als gevolg van de grote hoeveelheden as die waren uitgestoten door de vulkaan Samalas op het Indonesische eiland Lombok.
Ook regende het vaker en harder in het zuiden van Europa en in het westelijke Middellandse Zeebekken, waardoor rivieren, van Sicilië tot Griekenland, en zelfs de wadi's in Noord-Afrika, overstroomden. Bij tijd en wijle staken er hevige stormen op boven de Noordzee en het Nauw van Calais. Deze veroorzaakten samen met de hoge zeespiegel, als gevolg van de opwarming, vernietigende overstromingen die duizenden mensenlevens kostten in de Lage Landen en Duitsland.

In andere delen van de wereld was de situatie heel anders, daar was geen sprake van het milde klimaat waar Europa zo van profiteerde. Integendeel: veel gebieden werden zowel door hitte en droogte als door zware regenval geteisterd. De desastreuze gevolgen van langdurige extreme droogte - dé grote dreiging van de opwarming van de aarde - werden vooral gevoeld in Amerika, India, Noord-China, de Euraziatische steppen, de Sahel (de savanne ten zuiden van de Sahara), de Nijlvallei en Oost-Afrika.

Het Iberisch Schiereiland en Zuid-Europa
Het Iberisch Schiereiland kreeg, net als de rest van Zuid-Europa, pas een paar eeuwen later dan het noorden en midden van het continent te maken met de Warme Middeleeuwse Periode. Vooral de neerslag nam toe. De Spaanse meteoroloog Inocencio Font Tullot stelde vast dat in de 11de eeuw hoge temperaturen overheersten. Strenge winters leken te zijn verdwenen, behalve die van 1077 en de zeer regenachtige winter van 1084-'85. Aan de andere kant waren er ook droogteperioden, waarvan sommige extreem, zoals die van 1057-'58, 1088 en 1094. De warmte hield aan in de 12de eeuw, een periode waarin er weinig koude winters waren, maar ook geen drukkend warme zomers.
Maar het plaatselijke weer kon sterk afwijken van het gemiddelde. In het noordoosten van het schiereiland waren er enkele uitzonderlijk strenge winters. Tussen 1190 en 1200 bevroren enkele rivieren op de noordelijke en centrale hoogvlakten. En hoewel het over het algemeen droog was, vielen er in de winter hevige regens in het Atlantisch stroomgebied. Ook in het mediterrane stroomgebied kwamen overstromingen voor, zoals die van de Llobregat in Catalonië, in 1143.

Afscheid van de warmte
In het algemeen was de 12de eeuw klimatologisch gezien geen slechte tijd in Europa, maar de overgang naar een koudere periode was al wel merkbaar in het noordoosten. Vanaf begin 14de eeuw liet de overgang naar een nieuw tijdperk zich over het hele continent gevoelen met hevige schommelingen die uitmondden in een veel koudere periode: de Kleine IJstijd, die zou duren tot het midden van de 19de eeuw.
Het eerste teken dat de Middeleeuwse Warme Periode ten einde liep, was de strenge winter van 1309-'10. In 1315 vernielden maandenlange slagregens de oogsten. Als gevolg van het weer brak er in de zeven jaar daarna een verschrikkelijke hongersnood uit in Noord- en Midden-Europa. De mensen geloofden dat de rampzalige klimaatverandering, na tientallen jaren van rijke oogsten en warm weer, een straf van God was.

Het rampjaar 1315
Zes weken vóór Pasen begint het te regenen en het blijft regenen tot en met augustus, waarna een koude maand september volgt. De akkers staan onder water, de gewassen groeien niet of verrotten. Het regenwater spoelt de percelen uit die in de warme periode waren veroverd op de berghellingen en bossen.

Beter brood dan bier
De graanprijs stijgt, hoewel Edward II van Engeland deze laag had willen houden. Hij geeft tevens opdracht om de productie van uit graan gebrouwen dranken te stoppen. Ook vraagt hij de kerk woekeraars te verdoemen en stimuleert hij de import van graan. Maar zijn inspanningen blijven zonder resultaat, overal is schaarste.

Honger en gebrek
De regenval in het voorjaar van 1316 maakt de aanplant van haver, gerst en spelt onmogelijk. De geschiedschrijvers spreken van een nieuwe zondvloed.
Er wordt steeds meer honger geleden. Als gevolg daarvan raakt de lichamelijke weerstand van velen verzwakt en ontstaan er ziekten. Eind 1316 leven de boeren en landarbeiders in grote ellende, ze eten gras en vlees van zieke dieren.

De dieren bezwijken
Het jaar 1316 is wat de graanteelt betreft het dieptepunt van de Middeleeuwen. Niet alleen mensen lijden honger, ook het vee. In de strenge winter van 1317-'18 is het weinige wintervoer dat er nog is op en moeten de beesten naar buiten om te grazen, waarna ze van honger omkomen. Dit is het begin van een massale veesterfte die voortduurt tot 1320.

Ze graasden als het vee
De sterfte onder het vee brengt een verminderde mestproductie met zich mee en ook het aantal trekdieren neemt af. Dat heeft weer zijn weerslag op de landbouw, voedsel wordt nog schaarser. In Vlaanderen 'graasden' de bedelaars 'als het vee' buiten de steden. Vijf tot tien procent van de stedelijke bevolking in deze streek sterft tijdens de grote hongersnood.

Begin van een nieuwe tijd
Met de strenge winter van 1322 eindigt de rampzalige cyclus van noodweer, slechte oogsten, honger en ziekte die in 1315 begonnen was. Maar het weer blijft grillig, het stabiele klimaat van de voorgaande eeuwen keert niet terug. De Noordzee en het Nauw van Calais krijgen vaker te kampen met stormen en harde wind.
De Kleine IJstijd is begonnen [van de 15de tot/met de 19de eeuw, gemiddeld 2°C lager]

Toevoeging 1
De Nigårdsbre (in het Noors Nigårdsbreen, het lidwoord komt er achter)
In het midden van Noorwegen ligt het Nationaal Park Jostedal, in feite een enorme gletsjer. Een van de zijarmen ervan is de Nigårdsbre. Over de gletsjer en door de spelonken ervan (tunnels door blauw ijs) is een wandeltocht uitgezet, die o.l.v. een gids kan worden gelopen.
De gids vertelde ons de betekenis van de naam. Nigårdsbre betekent: negenboerderijengletsjer (ni: negen, gård: boerderij, bre: gletsjer). Tijdens de Warme Periode in de Middeleeuwen van ± 950 tot 1250, had de gletsjer zich helemaal teruggetrokken en boeren hadden de mogelijkheid aangegrepen in het dal negen boerderijen te vestigen. Daarna koelde het klimaat weer af tot de Kleine IJstijd aan toe, waardoor de gletsjer zich weer uitbreidde en daarbij de boerderijen platdrukte. Nu vertoont de gletsjertong een heen en weer gaande beweging.
Het moet in die Warme Periode warmer zijn geweest dan nu het geval is, terwijl het kooldioxidegehalte niet door welke oorzaak dan ook was verhoogd.


Toevoeging 2
In het verre verleden was het klimaat op aarde grilliger en heftiger, maar sinds het Nieuwe Rijk in Egypte ontstond (±1550-1070 v.Chr.), is er een vrij regelmatige afwisseling ontstaan tussen warmere en koudere tijdvakken. Na de chaotische ontstaanstijd van de aarde is er een zodanige regelmaat ingetreden in het klimaat, dat die de ontwikkeling van beschavingen mogelijk heeft gemaakt.
Deze regelmaat is niet alleen op de zon terug te vinden, zoals in de afwisseling van meer of minder zonnevlekken - die ook nog een golfbeweging over veel langere perioden kent - maar ook in het zonnestelsel door de bewegingen van de planeten, en ook op de aarde zelf. Door de omloop om de zon en door de schuine stand van de aardas is er op aarde een afwisseling van vier dagdelen en van vier jaargetijden.
De jaargetijden zomer en winter zijn ook terug te vinden in de afwisseling van warmere en koudere tijdperken.

Toevoeging 3
In de Romeinse tijd waren er warmere en koudere periodes. Er zouden dus gletschers kunnen zijn geweest. Maar ondanks dat de Romeinen een groot deel van Europa hebben bezet, ontbreekt in hun taal, het Latijn, een woord voor gletscher. Het was in hun tijd blijkbaar niet nodig voor dat verschijnsel een woord te hebben; terwijl ze juist wel overal Latijnse woorden in vreemde talen hebben achtergelaten, doordat zij overal namen aan gaven.

Toevoeging 4
National Geographic schreef tot nu toe altijd klimaatalarmistische artikelen. Aangezien de temperatuur sinds het jaar 2000 niet meer stijgt (zie: www.climategate.nl/2019/05/heibel-om-het-ipcc/ en holoceneclimate.com) heeft men bij National Geographic besloten zich in te dekken tegen gezichtsverlies, als binnen enkele jaren duidelijk gaat worden dat hun vroegere, eenzijdige stellingnames i.v.m. het klimaat, onjuist zijn.
National Geographic doet dit door bovenstaand artikel te schrijven.


terug naar het klimaat in het licht van de eeuwigheid

terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^