De geestelijke oorsprong van zowel geest als stof
Dat de wetenschappelijke géést met wiskunde in staat is de stóf te doorgronden,
duidt op de goddelijke oorsprong van beiden
De oorsprong van het al
Om in engere zin de geestelijke oorsprong van geest en stof te kunnen uiteenzetten, is het goed eerst van de oorsprong van het al in bredere zin uit te gaan. Hoe deed deze oorsprong zich aan mij voor? Die oorsprong speelde zich af in een óngevormde, geestelijke oertoestand, waarvan de eigenschappen zodanig zijn, dat daaruit zowel de gevórmde geestelijke, alsook de gevórmde stoffelijke toestand, kon voortkomen.
Door bijbelstudie en gebed werd ik met enige regelmaat door begeleiders in vervoering gebracht en kwam daardoor in de genoemde, ongevormde oertoestand van de geest terecht: een zee van oorsprongloos geestelijk licht en geestelijke warmte. Die zee van licht en warmte strekte zich voor mij uit in de verre verten van de eeuwige oneindigheid en ikzelf was in die zee aanwezig als een vonkje bewustzijn, een geestelijk wezen in wat voor mij de goddelijke algeest was.
Rust en beweging
De laatste keer dat deze ervaring door vervoering mij overkwam, begon die ervaring doordat ik in de geestelijke wereld een geestestoestand van diepe rust aantrof, die zich op geestelijke wijze aan mij voordeed als een aangename, donkere koelte. Deze rust en de donkere koelte waarin zij zich uitte, was een levend wezen die zich persoonlijk met mij verbond en liet mij genieten van haar diepe rust. Daarna ontstond er in de ruimte van die donkere koelte een beweging, die zich aan mij voordeed als een lichtende warmte. Deze beweging en zijn lichtende warmte kwam door zelfwerkzaamheid uit de rust en haar donkere koelte voort en ook hij verbond zich persoonlijk met mij en liet mij genieten van zijn beweging.
Na enige tijd nam op zijn beurt de beweging en zijn lichtende warmte de rust en haar donkere koelte in zich op, waarbij de beweging de rust doordrong en de rust zich liet doordringen, het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen, de warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen. Er was sprake van een innige samenwerking en zo ontstond een nieuwe eenheidstoestand in de algeest, waarin de beweging en zijn lichtende warmte als het ware de 'buitenkant' was geworden en de rust en haar donkere koelte onzichtbaar, maar evengoed aanwezig, in hem was opgelost.
Deze nieuwe, maar omgekeerde evenwichtstoestand deed zich aan mij voor als een aangenaam, gedimd, gouden licht en een 'verwarmende koelte'(!) Alle tegendelen verkeerden in een toestand van volstrekte eenheid, maar warmte en koelte waren toch afzonderlijk ervaarbaar.
Het ontstaan van de menselijke geest
Tijdens de vereniging van de rust en haar donkere koelte en de beweging en zijn lichtende warmte, ontstond als het ware tussen hen in op een zeker tijdstip eerst door de verdichting van het licht een bolvormig wolk van licht. Daarna stroomde uit de ruimte eromheen warmte naar die wolk toe, die zich met het licht binnen die wolk vermengde en zacht begon te wervelen. Ik ervoer die toestroom van warmte als een innige liefde en door die liefde kwam de wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte tot leven. Dat leven was ik als de ervarende geest en mij werd ingegeven: je bent getuige van je voortkomst door verdichting uit en in de goddelijke algeest. 1)
Het ontstaan van het heelal
Zoals ik de voortkomst van mijzelf als menselijke geest uit de algeest mocht ervaren (en ik ga ervan uit dat dit voor alle geesten van alle levende wezens geldt), zo werd aan de mysticus Jozef Rulof de voortkomt van het stóffelijke heelal getoond. Dit beschrijft hij in zijn boek 'Het ontstaan van het heelal'. 2)
Een korte samenvatting daarvan:
"In de aanvang was er in het heelal een diepe stilte en duisternis [rust en donker], waarin God leefde en waarin een licht opkwam [beweging en licht] dat steeds sterker werd, de duisternis in zich oploste [omkering van het evenwicht] en tenslotte het heelal overstraalde. In het licht werden alle kleuren zichtbaar. Er trad door Gods kracht een verdichting in en het heelal werd een vuurbol waarin een spanning toenam, die de bol uiteen liet scheuren en in ontelbare grotere en kleinere bolletjes verdeelde als sterren, zonnestelsels en planeten. Het licht nam vormen aan.
Om de planeten heen werd een dampkring gevormd en daarin ontstonden celletjes met leven [de archaeae], waarin [door verdichting] Gods eigen leven leefde. Daaruit ontwikkelde zich uiteindelijk de mens, die aanvankelijk nog onbewust was. Door Gods leven werd de ontwikkeling van dat nog onbewuste leven echter voortgestuwd naar vervolmaking, om ten slotte bewust tot God terug te kunnen keren."
Overeenstemming
Wat Jozef Rulof had mogen zien als de stoffelijke schepping van het heelal, kwam in grote lijnen overeen met wat ik had mogen zien van de geestelijke schepping van mijzelf als geestelijke persoon in de geestelijke wereld.
Het symmetrische heelal
Een geestelijke eigenschap van dat stoffelijke heelal werd ontdekt door de theoretisch natuurkundige prof. Ard Louis. Hij bewees met behulp van wiskunde dat in de natuur symmetrie alomtegenwoordig is. Zowel op moleculair niveau als in het uiterlijk van met moleculen gevormde organismen, heeft de natuur een neiging tot spiegelen. Op wiskundige wijze wist hij voor deze theorie het bewijs te leveren. 3)
De elementaire deeltjes
Nu mocht Jozef Rulof zien, dat heel de schepping in de vorm van 'bolletjes', deeltjes, is opgebouwd, wat ook moet gelden voor de allerkleinste, de elementaire deeltjes zoals elektronen en quarks, fotonen en gluonen. Jozef benoemde echter alleen de verdichte lichtdeeltjes waarmee alle vormen in het heelal worden gebouwd, lichtdeeltjes die in de deeltjesfysica in de groep van de fermionen worden ingedeeld. Jozef noemde wel de goddelijke krácht (warmte) waarmee het heelal werd gebouwd, maar beschreef deze niet als elementaire deeltjes, die in de deeltjesfysica de bosonen worden genoemd. Dat zijn de kracht- of warmtedeeltjes die de lichtdeeltjes in de vorm van de fermionen bij elkaar houden, om zo atomen, daarmee moleculen, weefsels, organen en lichamen te bouwen.
Volgens Ard Louis' symmetrietheorie moet dit echter wel zo zijn: de door Jezef beschreven deeltjesvorming van licht heeft als een weerspiegeling de deeltjesvorming van warmte, die zich uiten als kracht.
Deze licht- en krachtdeeltjes (warmte deeltjes) blijven in de stoffelijke schepping echter apart van elkaar, zij vormen alleen een eenheid doordat zij samen een atoom vormen, waarbij de krachtdeeltjes de lichtdeeltjes binnen het atoom bij elkaar houden. Doordat zij echter geen eenheid vormen door in elkaar op te gaan, zoals mij is getoond bij de vorming van de menselijke geest - en die zo tot leven kwam - maar aparte licht- en warmtedeeltjes zijn gebleven, daardoor blijven atomen, moleculen enzovoort, levenloos; in tegenstelling tot de menselijke geest, die door hun vermenging in zichzelf tot een eenheid van licht en warmte, tot leven kwam.
Jozef Rulof beschreef bij de vorming van de schepping alleen datgene, wat zichtbaar is, de vormsels die worden opgebouwd met fermionen; de bosonen die als krachten de fermionen bij elkaar houden zijn als krachtdeeltjes niet zichtbaar; hun bestaan is alleen met meetinstrumenten vast te stellen.
De wiskundige achtergrond van Gods schepping
Nu beschreven Lorentz met zijn Lorentztransformaties en Einstein met zijn speciale relativiteitstheorie op wiskundige wijze het gedrag van die zeer snel bewegende, elementaire deeltjes. Theoretisch natuurkundige Schrödinger stelde een wiskundige formule op waarmee in de kwantummechanica de beweging en de plaats van die heel kleine, snel bewegende deeltjes in het atoom kon worden beschreven.
Filosoof Alfred Russel beschreef de zelfstandigheid die we toch maar een elementair 'deeltje' blijven noemen als een 'logische, wiskundige constructie' en theoretisch natuurkundige Leonard Susskind zei dat hoe dieper wetenschappers in de materie doordringen, hoe meer er wiskunde nodig is om materie te begrijpen.
Wiskunde blijkt nauw verweven te zijn met de elementaire deeltjes die de bouwstenen en krachten zijn waarmee de stoffelijke schepping is gevormd. Van buitenaf met hun vermogens in de stoffelijke schepping doordringend, stuiten onderzoekers op de wiskundige grondslag daarvan; maar dat is ook het geval als van de eigenschappen van de geest, de geestelijke vermogens wordt uitgegaan en hoe die van daaruit in deze wereld ervaarbaar zijn.
Het vermogen tot wiskundig inzicht door de geestelijke vermogens
Zoals hierboven beschreven deed de goddelijke algeest zich aan mij voor als een eenheid van meerdere tegendelen. Er was sprake van geestelijk licht en geestelijke warmte, maar in die twee was als het ware de donkere koelte opgelost. Het licht en de warmte bleken doordringend te zijn, de donkere koelte doordringbaar. Ook bleken het licht en de warmte zelfvormend te zijn (de vorming van de bolvormige wolk van licht en warmte); maar als er een zelfvormende werkzaamheid is, waardoor vormen ontstaan, moet er iets anders zijn dat vormbaar is om die vormen te kunnen laten ontstaan.
Nu vormden licht en warmte met de in hen opgenomen donkere koelte een hechte eenheid, zoals door mij werd ervaren. Dat betekent dat de vormbare en zelfvormende eigenschappen zowel in het licht als in de warmte, binnen de menselijke geest aanwezig moeten zijn.
De vier geestelijke vermogens: waarnemen, denken, voelen en willen
Met die vormbare en zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte hangen de vier geestelijke vermogens samen: waarnemen gebeurt binnen de geest in een geestestoestand van van buiten af vormbaar licht, denken in een geestestoestand van in zichzelf zelfvormend licht, voelen is een toestand van vormbare warmte en willen een toestand van zelfvormende warmte, waardoor de geest zichzelf kan bekrachtigen om naar de door te denken en te voelen gevormde gedachten en gevoelens met wilskracht te handelen. Daar de menselijke geest een bolvorm heeft, kan de geest de werkzaamheid van zijn eigen vermogens naar binnen keren (de ingekeerde instelling) of naar buiten (de uitgekeerde instelling). 1)
De eigenschappen van deze vermogens zijn door de verdichting in de algeest rechtstreeks vanuit de goddelijke algeest afkomstig.
Het denken en wiskunde
Wiskunde is zekerheidskunde; het is een wetenschap die kan worden onderverdeeld in meetkunde en algebra; meetkunde behandelt de eigenschappen van 'meetkundige figuren' (cirkel, driehoek, vierkant enz.), algebra gaat over de eigenschappen van getallen en de rekenkundige bewerkingen ermee.
Het denkvermogen is in de vorm van het verstand en de rede in staat tot wiskundige, abstracte redenering. Het Latijnse 'abstractus' betekent letterelijk 'afgetrokken', van de stoffelijke werkelijkheid afgetrokken en gevormd tot een innerlijke, geestelijke werkelijkheid. De menselijke geest heeft door het denkvermogen de mogelijkheid te leren wiskundig te denken. Daardoor is de geest in staat de wiskunde, die achter de stoffelijke werkelijkheid is verborgen, te herkennen en te beschrijven, en vervolgens wiskunde op de eigenschappen van die stoffelijke werkelijkheid toe te passen en die uit te drukken in de vorm van natuurkundige 'wetten', die in feite wiskundige vergelijkingen zijn [denk aan E=mc2].
De theoretisch natuurkundige Albert Einstein zei daarover: "Het meest onbegrijpelijke van het heelal is, dat wij het kunnen begrijpen!"
Want wij ménsen, vermogen van de stóffelijke wereld de wiskúndige grondslag te ontdekken, wat wijst op béider wiskundige, dus gééstelijke oorsprong... door verdichting van beiden uit en in de goddelijke algeest.
Het tellen van aantallen
Tellen is het begin van wiskunde, het is de eenvoudigste wiskundige bewerking van een verschijnsel. Uit universitair onderzoek blijkt, dat baby's al een behoorlijk ontwikkeld begrip hebben van de wereld en begrijpen, wat tellen inhoudt. Als er voor hen met speelgoed hardop wordt geteld, begrijpen ze de betekenis van deze meest eenvoudige, wiskundige bewerking; terwijl ze nog niet over een taal beschikken, waarmee aantallen met een woord kunnen worden aangeduidt. Het vermogen te rekenen, een eigenschap van het denkvermogen, blijkt aangeboren, terwijl een taal moet worden aangeleerd. 4)
Ook dieren zijn in staat te tellen.
Door universitair onderzoek was eerder al aangetoond, dat dieren zoals ratten, muizen en duiven begrijpen wat aantallen zijn. Ook resusapen kunnen begrijpen hoeveel waarde een getal heeft; door de dieren te trainen waren zij in staat te berekenen hoe ze als beloning voor een test de grootste beloning binnen konden halen. 5)
Het vermogen wiskundig inzicht te verwerven is de menselijke geest als vermogen aangeboren, waardoor die in staat is de in Gods schepping verborgen wiskundige grondslag te ontdekken en te beschrijven.
1) Freek van Leeuwen, 'Geestkunde', hoofdstuk 1, 2
2) Jozef Rulof, 'Het ontstaan van het heelal' (blz. 58-66 en 243)
3) Eenvoud en symmetrie: Ard Louis' doorbraak in evolutieonderzoek; EW Magazine Nieuwsbrief, 25-12-2024
4) Baby's begrijpen al wat tellen is, jaren voor ze de woorden hebben geleerd om mee te kunnen tellen VRT NWS, 24-10-2019
5) Apen kunnen rekenen. Meer dan een geheugentrucje
Wetenschap 24, 22 april 2014 Door Evelien Lingeman
terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu
terug naar het weblog
^