De ontwikkeling van het menselijke oog
Een natuur- en scheikundig buitengewoon onderlegde bouwmeester, met een onfeilbare, vooruitziende blik, maakte ook de zeer vernuftige ontwikkeling van het oog - tijdens de groei van de vrucht in de baarmoeder - mogelijk.
De ontwikkeling van het menselijke oog is een complex, maar nauwkeurig gereguleerd proces, dat plaatsvindt tijdens de embryonale (eerste 2 maanden) en foetale fasen (7 maanden, L. foetus: vrucht) van de zwangerschap. Die ontwikkeling begint al in de derde week na de bevruchting en duurt voort tot na de geboorte, waarbij verschillende structuren worden gevormd en verfijnd om uiteindelijk een volledig functionerend gezichtsorgaan te vormen: het oog. In dit document wordt de ontwikkeling ervan besproken, van de eerste stadia tot aan de geboorte (bron: ChatGPT4).
1. De vroege embryonale ontwikkeling van het oog (week 3-4)
Het oog wordt ontwikkeld uit het ectoderm (de buitenste huidlaag) en het neuro-ectoderm van de neurale buis (de neurale buis als aanleg van het centrale zenuwstelsel wordt ontwikkeld uit het buisvormig ingestulpte ectoderm van de rug). Rond de derde week ontstaan de eerste structuren, die later het oog zullen vormen:
- Oogblaasjes: deze worden ontwikkeld aan weerszijden van de neurale buis in het hoofd en ontstaan uit uitstulpingen van het voorste deel van de hersenen (het prosencephalon).
- Oog-lens-plaat: onder invloed van het oogblaasje wordt in het bovenliggende ectoderm van de gezichtshuid de ooglensplaat gevormd, een verdikking van het oppervlakectoderm.
Tijdens de vierde week wordt uit het oogblaasje de oogbeker gevormd. Dit proces leidt tot de vorming van de twee lagen van de retina (het netvlies): de buitenste laag wordt het bloedvatrijke pigmentepitheel, terwijl de binnenste laag wordt ontwikkeld tot de neurale retina, die later dienst doet voor de verwerking van lichtprikkels. Naderhand groeit de oogzenuw (nervus opticus) vanuit de retinacellen naar de hersenschors toe(!), waardoor een directe en samenhangende verbinding ontstaat tussen de netvliescellen in het oog en de zenuwcellen van het visuele centrum achterin de hersenen.
2. Differentiatie van de structuren (week 5-8)
In deze fase ondergaat het oog een snelle en complexe differentiatie:
- Ontwikkeling van de lens: de ooglensplaat wordt inwaarts gestulpt en vormt een lensblaasje (lensputje), dat vervolgens wordt losmaakt van het ectoderm. Dit wordt uiteindelijk de lens.
- Ontwikkeling van het hoornvlies: het ectoderm boven de lens wordt gedifferentieerd tot het hoornvlies (cornea), dat een belangrijke rol speelt in de lichtdoorschijnendheid (transparantie).
- Vorming van de oogkamervloeistof: de ruimte tussen de lens en het hoornvlies wordt met oogkamervocht gevuld, essentieel voor de voeding van het oog en het handhaven van de druk erin.
- Ontwikkeling van het glasachtige lichaam: dit gelachtige materiaal ondersteunt de oogbol en helpt bij de vorming van de retina.
- Ontwikkeling van iris en pupil: de iris (het regenboogvlies) wordt ontwikkeld uit de voorste oogbeker, terwijl de pupil in de iris wordt geopend om licht door te laten.
3. Rijping en fijnafstemming van het oog (week 9-40)
Gedurende het tweede en derde trimester ondergaat het oog verdere rijping:
- Ontwikkeling van de retina: fotoreceptoren (staafjes en kegeltjes) worden gedifferentieerd, hoewel volledige functionele volwassenheid pas na de geboorte wordt bereikt.
- Oogleden en wimpers: rond de 12e week worden de oogleden gevormd. Ze blijven gesloten tot ongeveer de 26e week, waarna ze worden geopend en het foetale oog op lichtprikkels kan reageren.
- Ontwikkeling van de oogspiertjes: de zes extraoculaire spiertjes worden rondom de oogbol ontwikkeld om de oogbewegingen nauwkeurig te coördineren.
- Myelinisatie van de oogzenuw: de oogzenuw (nervus opticus) wordt vanuit de retinacellen binnen het oog met de hersenen verbonden. De myelinisatie (isolatie van zenuwvezels) begint laat in de zwangerschap en gaat na de geboorte door.
4. Functie en reactie op licht in de baarmoeder
Vanaf ongeveer de 28e week kan de foetus licht waarnemen. Studies tonen aan dat foetussen reageren op felle lichtbronnen door oogbewegingen te maken en ook worden pupillen verkleind. Dit laat zien dat het visuele systeem al binnen de baarmoeder, nog vóór de geboorte wordt voorbereid op visuele waarneming buiten de baarmoeder.
Conclusie
De ontwikkeling van het oog is een van de meest complexe en gecoördineerde processen in de embryonale groei. Vanaf de eerste primitieve structuren in week 3 tot een functioneel orgaan tegen het einde van de zwangerschap, is het oog een wonder van biologische opbouw.
Hoewel de basis van het visuele systeem bij de geboorte al is gevormd, gaat de rijping van de retina binnen het oog en de visuele cortex in de hersenen door gedurende de eerste levensjaren, wat essentieel is voor een optimale visuele ontwikkeling.
———————
De vorming van het oog
De huid (het ectoderm) speelt een belangrijke rol bij de vorming van structuren zoals de lens en het hoornvlies, terwijl de axonenbundel in de oogzenuw (nervus opticus) ontstaat in de retinacellen binnen de oogbol en door de neurale buis wordt uitgebreid naar de tussenhersenen.
Dit unieke proces zorgt ervoor dat het oog functioneel verbonden is met het visuele centrum van de hersenen in de occipitale kwabben. Iedere retinacel in het oog heeft daardoor zijn eigen zenuwcel in de hersenschors, die met de plaats van de retinacel in het oog overeenkomt.
De embryonale oogontwikkeling uitgebeeld
Het netvlies achter in het oog verzamelt visuele informatie en geeft dit door aan verwerkingsgebieden in de hersenen. Bij gewervelde dieren begint de ontwikkeling van dit zintuig voor licht direct na de gastrulatie (de vorming van het eerste blaasje), wanneer een groep aankomende zenuwcellen (neuro-ectodermale cellen) in de voorste neurale plaat wordt klaargemaakt om het oog te vormen. Deze groep wordt vervolgens verdeeld in twee laterale oogprimordia, waardoor bilateraal (tweezijdig door twee ogen) zicht ontstaat. Elke oogaanleg wordt vervolgens samengevoegd tot een lensplaat in het oppervlakte-ectoderm (opperhuid) en een onderliggend optisch blaasje, dat direct uit het vormende ventrale (aan de voorkant) diëncephalon (tussenhersenen) groeit.
a. Tijdens de ontwikkeling van het oog wordt het oogprimordium (de eerste oogcel) in het oppervlakte-ectodermde (opperhuid) van de gezichtshuid tot een ‘lensplacode’ (lenshuidplaatje, rood) omgevormd.
Tegelijkertijd groeit vanuit de neurale buis (de aanleg van het zenuwstelsel) vanuit de tussenhersenen (diëncephalon) een langwerpig, optisch blaasje (paars), met vooraan het toekomstige netvlies (oranje) van het te vormen oog. Als dat blaasje het lenshuidplaatje raakt, stopt de groei van het
Tegelijkertijd groeit vanuit de neurale buis (de aanleg van het zenuwstelsel) vanuit de tussenhersenen (diëncephalon) een langwerpig, optisch blaasje (paars), met vooraan het toekomstige netvlies (oranje) van het te vormen oog. Als dat blaasje het lenshuidplaatje raakt, stopt de groei van het

Het verloop van deze ontwikkeling wordt door meerdere genen geleid, die in samenhang met elkaar in de juiste volgorde in werking worden gezet.
b. Het optische blaasje stopt met groeien wanneer het de lensplacode heeft geraakt en wordt door instulping omgevormd tot de optische beker (oogbeker).
Door die aanraking stulpt ook het lenshuidplaatje naar binnen, waarbij het lensputje wordt gevormd, dat door de gelijktijdige instulpingen binnen de optische beker komt te liggen. De optische beker (de toekomstige oogbol) omringt zo de toekomstige ooglens.
Door die aanraking stulpt ook het lenshuidplaatje naar binnen, waarbij het lensputje wordt gevormd, dat door de gelijktijdige instulpingen binnen de optische beker komt te liggen. De optische beker (de toekomstige oogbol) omringt zo de toekomstige ooglens.

c. De oogbeker wordt door de instulping dubbelgelaagd en blijft verbonden met het diencephalon (de tussenhersenen) door de optische steel, waarvan de holte grenst aan de derde hersenventrikel in de tussenhersenen. De holte van de steel zal later de oogzenuw gaan bevatten.
Het neurale netvlies is afkomstig van de binnenste cellaag van de oogbeker (oranje), terwijl de buitenste cellaag wordt ontwikkeld tot het retinale gepigmenteerde epitheel binnen de oogrok (paars) en de optische steel.
Het neurale netvlies is afkomstig van de binnenste cellaag van de oogbeker (oranje), terwijl de buitenste cellaag wordt ontwikkeld tot het retinale gepigmenteerde epitheel binnen de oogrok (paars) en de optische steel.

d. Zodra het lensputje volledig is afgesloten, wordt het losgemaakt van de huid en wordt het een hol lensblaasje, waarin de ooglens wordt gevormd.
De binnenste laag van de oogbeker wordt het neurale netvlies (retina) en de buitenste laag het retinale gepigmenteerde epitheel, de oogrok.
Vanuit de rand van de optische beker, tussen het neurale netvlies en het retinale gepigmenteerde epitheel, wordt de iris en het corpus ciliare gevormd (in de voorste oogkamer). Hier wordt het oogvocht
De binnenste laag van de oogbeker wordt het neurale netvlies (retina) en de buitenste laag het retinale gepigmenteerde epitheel, de oogrok.
Vanuit de rand van de optische beker, tussen het neurale netvlies en het retinale gepigmenteerde epitheel, wordt de iris en het corpus ciliare gevormd (in de voorste oogkamer). Hier wordt het oogvocht

De eerst ontwikkelde retinale neuronen beginnen hun axonen te laten groeien door de optische steel heen naar de tussenhersenen en (na de wisseling van links naar rechts en omgekeerd) van daaruit naar de binnenwanden van de achterhoofds- of occipitaalkwabben. Doordat de verbinding met de hersenschors vanuit de retinacellen tot stand komt, is iedere netvliescel met zijn eigen axon met een eigen cel in de hersenschors verbonden.
Bron afbeeldingen: www.aquaportail.com/dictionnaire/definition/12211/vesicule-optique (door mij samengevat en de afbeeldingen van Nederlandse tekst voorzien)
Een beknopte beschrijving van de werking van het volgroeide oog (bron: ChatGPT4).
De werking van het oog wordt gekenmerkt door:

- Regulering van licht: de iris (het gekleurde deel van het oog) past de grootte van de pupil aan om meer of minder licht binnen te laten.
- Scherpstelling: de ooglens verandert voortdurend van vorm (accommodatie middels de kringspier of ciliairspier) om het ontvangen beeld scherp te stellen op het netvlies (retina). - Beeldvorming: het netvlies bevat lichtgevoelige cellen:
- staafjes (voor zwart-wit en schemerlicht);
- kegeltjes (voor kleurengewaarwording).
De retinacellen bevatten het eiwit rhodopsine, dat lichtprikkels omzet in zenuwprikkels (impulsen).
- Prikkelverwerking: de zenuwprikkels worden door de oogzenuw naar de hersenen geleid.
- Interpretatie: de hersenen verwerken deze prikkels in de visuele cortex (occipitaalkwab) en vormen er een beeld van.
————————
Doorschijnendheid
Zoals beschreven zijn de cornea (hoornvlies) en de ooglens afkomstig uit de ectodermale, buitenste huidlaag tijdens de embryonale ontwikkeling. Hun transparantie voor licht is een uniek biologisch verschijnsel, dat wordt bepaald door verschillende aparte structurele, cellulaire en biochemische eigenschappen. Hieronder volgt een uitleg van de belangrijkste factoren die bijdragen aan de doorschijnendheid van de cornea en de ooglens (bron: ChatGPT4).
1. Afwezigheid van bloedvaten
Normale weefsels bevatten bloedvaten die zuurstof en voedingsstoffen aanvoeren en afvalproducten afvoeren, maar deze zouden hier het licht verstrooien en de transparantie verstoren. Zowel de cornea als de lens bezitten geen bloedvaten en krijgen hun voedingsstoffen op alternatieve manieren:
- Cornea: ontvangt zuurstof uit de lucht middels de traanfilm en voedingsstoffen uit het kamerwater, en diffusie vanuit de omliggende weefsels.
- Lens: wordt gevoed door het kamerwater en deels door diffusie uit de achterste oogkamer.
De afwezigheid van bloedvaten voorkomt onregelmatigheden in de breking van licht en helpt het weefsel transparant te blijven.
2. Specifieke organisatie van cellen en de extracellulaire matrix
Cornea: de cornea bestaat uit een speciale rangschikking van cellen en collageenvezels in het stroma (de middelste laag van de cornea). Belangrijke factoren zijn:
- Orde en regelmaat van collageenvezels: het collageen in de cornea is strikt geordend en heeft een uniforme diameter en regelmatige tussenruimtes, waardoor destructieve lichtverstrooiing wordt geminimaliseerd.
- Laag watergehalte: specifieke pompmechanismen in de endotheelcellen reguleren de hoeveelheid water in het stroma. Een te hoog watergehalte zou de orde van de collageenvezels verstoren en troebelheid veroorzaken.
Ooglens: de lens heeft een unieke, strikt georganiseerde structuur:
- Langwerpige vezelcellen: de lens bestaat uit strak geordende lensvezels zonder celkernen en organellen in de cel, wat helpt om lichtverstrooiing te minimaliseren.
- Crystalline-eiwitten: de lens bevat speciale eiwitten genaamd crystalline, die op een zeer geordende manier worden gestapeld om de lens transparant te houden.
- Er zijn geen bloedvaten of zenuwen: net als de cornea heeft de lens geen bloedvaten of zenuwen, wat bijdraagt aan de helderheid.
3. Biochemische eigenschappen
- Weinig lichtabsorberende moleculen: de cornea en lens bevatten minimale hoeveelheden pigmenten of structuren die zichtbaar licht zouden absorberen.
- Antioxidanten en beschermende enzymen: de lens bevat veel antioxidanten zoals glutathion, die oxidatieve schade tegengaan en de eiwitstructuur intact houden.
- Actieve ionenpompen: de cornea-endotheelcellen bevatten natrium-kaliumpompen (die ook in zenuwcellen werkzaam zijn), die de hydratatie reguleren en zo zwelling en vertroebeling voorkomen.
4. Embyronale ontwikkeling
Tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaan de cornea en lens als volgt:
- De lens ontstaat uit de ectodermale huidcellen die zich verdikken tot de lensplacode. De cellen verliezen hun organellen en vullen zich met crystalline-eiwitten, waardoor ze transparant worden.
- De cornea wordt gevormd uit ectodermale en mesenchymale cellen. De afwezigheid van bloedvaten en de ordelijke opbouw van collageen dragen bij aan de transparantie.
Conclusie
De cornea en de ooglens zijn doorschijnend door een combinatie van structurele ordening, afwezigheid van bloedvaten, aanwezigheid van speciale eiwitten en actieve waterregulatie. Dit maakt het mogelijk dat licht zonder verstrooiing door het oog naar het netvlies kan reizen, wat essentieel is voor scherp zicht.
—————————
Beweeglijk zintuig
Alle zintuigen zijn weliswaar op de buitenwereld gericht, maar het gezicht op het meest onstoffelijke verschijnsel daarvan: het licht als een elektromagnetische trilling. Van alle zintuigen hebben de opnemende organen met de huid te maken, maar het gezicht heeft het ingewikkeldste orgaan: het oog, dat is opgebouwd uit huid en zenuwweefsel; daarvan is de huid niet alleen op bepaalde plaatsen in een bijzondere, doorschijnende toestand gebracht, maar ook nog in de vorm van de ooglens, die met een kringspiertje kan worden bewogen op een zodanige wijze, dat hij kan worden scherpgesteld op een voorwerp op een bepaalde afstand. Dat scherpstellen vindt bovendien plaats in een orgaan, het oog, dat zelf heel nauwkeurig op een bepaald voorwerp kan worden gericht, doordat het met zes spiertjes heel beheerst kan worden bewogen.
Doordat er twee ogen zijn die in samenwerking met elkaar op een voorwerp kunnen worden ingesteld, waardoor er door de spierspanning een besef van afstand tot dat voorwerp ontstaat, kan de mens een indruk krijgen van de ruimte om zich heen en zich doelgericht in die ruimte gaan bewegen.
Vergeleken met de andere zintuigen is het gezicht door middel van de ogen buitengewoon ver doorontwikkeld met een verscheidenheid aan mogelijkheden: fel en zwak licht, schemerlicht, kleuren, afstand inschatten en de oog/handcoördinatie.
De oogappel
Dat het oog een bijzondere betekenis heeft voor de mens laat de betekenis van het woord ‘oogappel’ wel zien: het duidt niet alleen de oogbol aan, maar ook een persoon die iemand het dierbaarst is, zo dierbaar en kostbaar als zijn eigen oogappel voor hem of haar zelf is.
Dit begrip komt in veel talen voor (ChatGPT4):
Het idee van ‘oogappel’ - een uitdrukking die iemands meest geliefde of dierbare persoon aanduidt - bestaat in meerdere talen. Veel talen gebruiken een vergelijkbare metafoor waarin het oog een rol speelt. Hier zijn enkele voorbeelden:
In het Engels the ‘apple of the eye’, wat een vertaling van het Nederlandse ‘oogappel’ is en hetzelfde betekent. In het Duits betekent ‘der Augapfel’ letterlijk de ‘oogbol’, maar dichterlijk wordt het gebruikt zoals in het Nederlands. In het Frans is het ‘la prunelle de mes yeux’, wat weliswaar de ‘pupil van mijn ogen’ betekent, maar figuurlijk verwijst naar iets of iemand die buitengewoon dierbaar is. In het Spaans is het ‘la niña de mis ojos’, letterlijk ‘het meisje van mijn ogen’, maar het betekent hetzelfde als ‘oogappel’. Ook in het Italiaans wordt in ‘la pupilla dei miei occhi’ de pupil als symbool van dierbaarheid gebruikt. Dat geldt ook voor het Hebreeuwse .בבת עיני.. (.bavat eini.) dat in de Bijbel voorkomt en letterlijk ‘de pupil van mijn oog’ betekent, met een figuurlijke betekenis als in andere talen. Deze uitdrukkingen laten zien dat de metafoor van het oog als iets kostbaars en kwetsbaars universeel is in veel culturen.
Bij de andere zintuigen doet dit verschil tussen letterlijke en figuurlijke betekenis zich niet voor.
De Romeinse rethorica en het oog
In de Romeinse retorische praktijk was de gezichtsuitdrukking en in het bijzonder de uitdrukking die in de ogen te lezen was, van groot belang om een boodschap goed over te brengen. Cicero betoogde dat ogen van doorslaggevend belang zijn voor geslaagde redevoeringen:
“Alles hangt af van het gelaat, terwijl het gelaat zelf wordt gedomineerd door de ogen. Want bij het overbrengen van een boodschap zijn uitsluitend de gevoelens betrokken en deze worden weerspiegeld door het gezicht en uitgedrukt door de ogen.” (De Oratore 3.221–223)
Hij geeft commentaar op de relatie tussen het oog en het morele karakter: “Zij [de natuur] heeft zijn gelaatstrekken gevormd om daarin het karakter te portretteren dat diep in hem ligt” (De Legibus 1.26-27) en “Want elke handeling komt voort uit de geest en het gelaat is het beeld van de geest, en de ogen zijn de belangrijkste aanwijzers daarvoor.” Cicero schrijft:
“Alles berust op het gezicht en het gezicht staat op zijn beurt onder de macht van de ogen. ... en de ogen zijn de aanwijzers van de gevoelens... Niemand kan hetzelfde doel bereiken met gesloten ogen.”
(De Oratore 3.221–222)
Elders schrijft Cicero: “De natuur heeft de menselijke trekken zo gevormd, dat daarin het karakter wordt uitgebeeld dat diep in hem verborgen ligt. Want niet alleen de ogen verraden met buitengewone helderheid de diepste gevoelens van ons hart, maar ook het gelaat, zoals wij Romeinen dat noemen, dat bij geen enkel ander levend wezen, behalve bij de mens, te vinden is, onthult het karakter.” (De Legibus 1.9.26)
(Bron: Francois P. Viljoen - School voor Bijbelwetenschap en Oude Talen, Noordwest-Universiteit, Zuid-Afrika)
De oogchakra
Tijdens de Bergrede maakt Jezus de volgend opmerking: “Uw oog is de lamp van uw lichaam” Mattheüs 6:22-23. Met andere woorden: door je ogen schijnt een licht naar buiten dat weergeeft wat er van binnen in je hart leeft. De ogen geven je gemoedstoestand weer en dat wordt veroorzaakt, doordat jij als persoon je door je eigen oogchakra’s heen rechtstreeks verbindt met het wezen van de ander.
In een toestand van vreugde stralen de ogen, tijdens een sombere bui zijn ze dof, levenloos.
In een toestand van vreugde stralen de ogen, tijdens een sombere bui zijn ze dof, levenloos.

Licht, beweging en rust
Een van die eigenschappen is de doorschijnendheid… het oog bevat stevige weefsels - het harde hoornvlies, dat in rust is - en zachte, beweeglijke weefsels - de ooglens, die steeds in beweging is, steeds scherpstelt als je heen en weer kijkt - weefsels die bovendien lichtdoorlatend zijn.
In het Evangelie van Thomas, Logion 50, zegt Jezus tegen zijn leerlingen:

(Over dit onderwerp is meer te vinden in Vragen en antwoorden bij 6, ‘beweging en rust’.)
De ontwikkeling van het oog in geestelijke zin
De onderwerpen ‘licht, beweging en rust’ betreffen niet alleen deze gééstelijke, maar ook stóffelijke onderwerpen en die stoffelijke zijn dichtbij te vinden… in het zichtbare deel van het oog: de pupil en de iris, met daarvóór het hoornvlies en daarachter de lens en de kringspier, die de lens voortdurend scherpstelt op het voorwerp, waar op dat ogenblik de aandacht naar uitgaat.
Zoals hiervoor besproken, wordt er bij de aanleg van een oog tegelijkertijd een huidplaat ontwikkeld op de voor het oog bestemde plaats in het gezicht en wordt er binnen het hoofd een steelvormig blaasje gevormd vanuit de tussenhersenen in de richting van die huidplaat. Hoe weet dat blaasje die huidplaat te vinden?
Als de huidplaat door het blaasje wordt geraakt, houdt de groei ervan op en worden tegelijkertijd zowel de huidplaat als het blaasje naar binnen gestulpt, waardoor de instulping van de huidplaat binnen de instulping van het blaasje komt te liggen. Hoe weten die twee verschillende weefsels dat ze dat tegelijkertijd moeten doen?
Zoals in een gewricht de kop van het ene bot in de kom van het andere bot past om beweging mogelijk te maken, wordt op de plaats van het toekomstige oog van binnenuit een steeltje met een komvormige verdieping gevormd en van buitenaf een steeltje met een knopvormige verdikking, die later de lens zal gaan vormen.
De vorm van deze stoffelijke ontwikkeling van ogen en gewrichten komt overeen met wat er geestelijk gebeurt bij de verdichting van de menselijke geest uit en in de goddelijke algeest, weergegeven door het ‘zinnebeeld algeestvonk’ links.
![]() |
![]() |
Tijdens mijn godservaring had ik mogen meemaken, dat ik door bolvormige verdichting uit de algeest ben voortgekomen als zelfstandige, menselijke geest. Later dacht ik na over de vorm van de verhouding tussen mijzelf als menselijke geest en de goddelijke algeest. Daardoor ontstond in de loop van een aantal dagen geleidelijk de vorm van het zinnebeeld algeestvonk.
In werkelijkheid is het beeld ruimtelijk. De rechtop staande steel met daarboven een kom, verbeeldt de arm en hand van Gods heilige geest, door verdichting voortgekomen uit de algeest - om het zinnebeeld heen - en waarin ikzelf als menselijke geest de hangende druppel ben, op dezelfde wijze vanuit de algeest verdicht en liefdevol door Gods hand gesteund:
“Wees niet bang, want ik ben bij je, vrees niet, want ik ben jouw God. Ik zal je sterken, ik zal je helpen, je steunen met de kracht van mijn rechterhand” (Jesaja 41:10).
Die druppel van de linker afbeelding - ikzelf als menselijke geest - is rechts de instulping van de huidplaat, die gaat uitgroeien tot de ooglens; Gods steunende hand links is de kom die overeenkomt met de oogbeker, de komvormige schaal die wordt ontwikkeld tot de menselijke oogbol, de oogappel en daarbij de lens in zich opneemt.
De waarde van de hermetische spreuk ‘Zo boven, zo beneden’ wordt hiermee opnieuw bevestigd. Maar ook de opvatting dat hier een natuur- en scheikundig buitengewoon onderlegde bouwmeester werkzaam is, met een onfeilbare, vooruitziende blik, die de ontwikkeling van het oog - tijdens de groei van de vrucht in de baarmoeder - mogelijk maakt.
De mening dat dit louter door toeval of door het zogenaamde ‘zelforganiserende vermogen van de natuur’ (wie zou dat vermogen aan de natuur hebben geschonken?) tot stand zou zijn gekomen, getuigt van het voorkomen van de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan, waardoor alleen de stoffelijke helft van de schepping wordt gezien; maar die wel nodig is om de mens hier in de leerzame toestand te laten verkeren aan zichzelf te zijn overgelaten, om zo, door de gebeurtenissen daartoe aangezet, naar zelfstandigheid te groeien.
Geraadpleegde literatuur
J.A. Bernards en L.N. Bouman - Fysiologie van de mens
Mörike-Mergenthaler - Biologie des Menschen
terug naar het overzicht
terug naar het weblog
^