Elisabeth van Schönau OSB (1129-1164)


Elisabeth van Schönau werd omstreeks 1129 in Duitsland geboren, als lid van een familie genaamd Hartwig uit het Midden-Rijngebied. Ze werd opgeleid in het dubbelklooster van Schönau in het hertogdom Nassau, waar ze in 1147 haar professie aflegde als benedictines. In 1157 werd ze onder leiding van abt Hildelin overste (priorin) van de zusters. Volgens historicus F.W.E. Roth werden in de twaalfde eeuw enkel vrouwen van adellijke afkomst tot zulke geestelijke ambten benoemd, wat doet vermoeden dat Elisabeth van adel was.

Vanaf haar jeugd werd zij beschreven als een vrouw van grote vroomheid, die veel lichamelijke en geestelijke lijden verdroeg. Ze was een ijverige volgelinge van de Regel van Benedictus en de kloosterlijke voorschriften en beoefende een streng ascetisch leven. Tussen 1147 en 1152 werd ze geregeld geplaagd door ziekte, angst en depressie, mede als gevolg van haar strenge levenswijze. Hildegard van Bingen waarschuwde haar in brieven om hierin verstandiger te zijn.

In 1152 begon Elisabeth extatische visioenen te krijgen. Dat gebeurde een jaar nadat Hildegard haar eerste visioenenboek, Scivias, had gepubliceerd, wat mogelijk invloed had op Elisabeth. De visioenen vonden meestal plaats op zondagen en kerkelijke feestdagen tijdens de mis, het getijdengebed of na het lezen van heiligenlevens. Ze zag Christus, de Maagd Maria, engelen of de heilige van de dag, die haar onderwezen. Soms aanschouwde ze realistische taferelen uit het lijden, de verrijzenis of de hemelvaart van Christus, of andere Bijbelse scènes.

Wat Elisabeth zag en hoorde, schreef ze neer op wastabletten. Abt Hildelin vroeg haar om deze ervaringen te delen met haar broer Eckebert, toen clericus in Bonn, die als redacteur optrad. Aanvankelijk aarzelde Elisabeth, uit vrees om misleid te worden of als bedriegster te worden gezien. Maar ze gehoorzaamde.
Eckebert, die in 1155 monnik in Schönau werd en later Hildelin opvolgde, schreef alles op, rangschikte het en publiceerde het onder de naam van zijn zus. Hoewel hij Elisabeth zo een groter publiek bezorgde, trachtte hij ook gezag over haar uit te oefenen. Zo ontstonden drie boeken met visioenen. Het eerste boek is eenvoudig geschreven, de andere twee zijn theologisch doordachter, en vertonen duidelijk meer sporen van Eckeberts invloed.

Elisabeths werken zijn opgenomen in deel 195 van de Patrologia Latina. Naast haar visioenenboeken schreef ze ook:
- Liber revelationum Elisabeth de sacro exercitu virginum Coloniensium. In 1106 werd nabij Keulen een oude Romeinse begraafplaats ontdekt, die men toeschreef aan de heilige Ursula en haar elfduizend gezellinnen. Omdat er ook mannen- en kinderlichamen werden gevonden, met inscripties die niet pasten bij het bekende verhaal, vroeg abt Gerlach van Deutz aan Elisabeth om middels haar visioenen opheldering te krijgen. Zo ontstond het Boek der openbaringen over de heilige maagden van Keulen. Volgens de Catholic Encyclopedia zitten deze teksten vol met fantastische overdrijvingen en anachronismen. Elisabeth noemt onder meer een zogenaamde paus Cyriacus, tussen paus Pontianus en Anterus, en identificeert andere lichamen als die van de heilige Verena en de verloofde van Ursula.
- Visio de resurrectione beate virginis Mariae. Dit geschrift bevat visioenen over de verrijzenis van de heilige Maagd. Op een zaterdag, bij een mis ter ere van Maria, zag Elisabeth in de hemel een koninklijke vrouw, geheel in wit met een purperen mantel. Deze vrouw zegende haar en stelde haar gerust. Na de communie viel Elisabeth in trance en zag Maria bij het altaar in een priesterlijk gewaad en met een glorieuze kroon. In haar derde visioen treedt Maria op als voorspreekster, die de toorn van haar Zoon wil afwenden.
- Liber viarum Dei. Dit ‘Boek van de wegen van God’ lijkt op Scivias van Hildegard van Bingen. Het bevat vermaningen aan geestelijken en leken, gehuwden en ongehuwden. De invloed van Eckebert is hier duidelijk aanwezig. Elisabeth profeteert het oordeel over ontrouwe priesters, hebzuchtige monniken, zondige leken en nalatige bisschoppen. Ze roept op om de ketterij van de Katharen te bestrijden en verklaart Victor IV, de tegenpaus gesteund door keizer Frederik I, als Gods uitverkorene - een standpunt dat ook bij Eckebert terugkomt.

Christus als vrouw
Eckebert vroeg vaak bijkomende uitleg bij de visioenen en liet Elisabeth theologische vragen stellen aan de heiligen of engelen die zij zag.

In een visioen zag zij een vrouw, omstraald door zonlicht [vergelijkbaar met de zwangere vrouw die in de Openbaring van Johannes voor Gods troon verscheen], terwijl een duistere wolk verscheen. Op haar vraag antwoordde een engel dat de vrouw symbool stond voor de menselijkheid van Christus, terwijl de wolk Gods 'toorn' voorstelde.

[Dat God 'toornig': woedend, driftig zou zijn, past in het gesloten, streng religieuze milieu waarin Elisabeth verkeerde, waar gelovigen beducht waren om hun 'zonden' vanwege een bestraffend Godsbeeld. In Exodus verschijnt God als een wolk die het volk door de woestijn leidde, in het eerste visioen van Ezechiël verschijnt God in een donkere wolk die hem een aantal zaken laat zien, in het Grote Johannes Evangelie van Lorber, deel 8, geschiedenis van Kado, verschijnt Jezus in een begeleidende wolk; mijn eigen begeleidster verscheen in een wolk voor mij. In het Nieuwe Testament wordt meermalen gezegd dat God liefde is. Elisabeth behoorde waarschijnlijk tot de gelovigen die gebukt gaan onder hun zondebesef.]
Eckebert begreep niet waarom een vrouw gebruikt werd als beeld van Christus. Elisabeth bleef bij haar verklaring: het vrouwelijke beeld verwees ook naar Maria. Eckebert besloot uiteindelijk het visioen te publiceren, met die duiding erbij. Dit toont zijn vertrouwen in de echtheid van haar ervaringen.

Elisabeth stond hoog in aanzien. Veel geleerde en vrome mannen vroegen haar om raad. Een monnik uit het klooster van Busendorf bezocht haar om haar visioenen beter te begrijpen. Bij zijn vertrek vroeg hij om een brief. Elisabeth voldeed aan zijn verzoek en schreef de abt een geestelijke brief over zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn monniken en het belang van een leven voor God zonder wereldse afleidingen.
Ook zonder uitnodiging schreef zij aan invloedrijke personen. Zo berispte zij de aartsbisschop Hillin van Trier omdat hij volgens haar een goddelijke waarschuwing niet had doorgegeven aan het volk van Rome. In haar brief, die fel van toon is, dringt zij aan op nederigheid en waarschuwt hem dat hij op de jongste dag zal moeten boeten als hij niet gehoorzaamt. Ook hierin blijkt haar overtuiging dat zij als instrument van God sprak, wat haar positie ver buiten de traditionele vrouwelijke rol deed uitstijgen.

Over haar openbaringen bestaan uiteenlopende meningen. De Kerk heeft ze nooit officieel onderzocht. Elisabeth en haar broer geloofden in hun bovennatuurlijke oorsprong. Johannes Trithemius achtte ze authentiek. Eusebius Amort vond ze veeleer voortbrengselen van haar verbeelding of van demonische misleiding, omdat ze afwijken van de geschiedenis of andere openbaringen.
In 1884 publiceerde Roth een studie over haar visioenen. Hij bewonderde Elisabeth, maar beschouwde haar niet als profetes. Volgens hem was zij een beïnvloedbare vrouw in een gesloten, streng religieus milieu, wier contemplatieve leven uitgroeide tot fanatieke toewijding.

Elisabeth overleed op 18 juni 1164 en werd begraven in de abdijkerk van Sint-Florin in Schönau. Kort na haar dood begon men haar als een heilige te vereren. Tussen 1420 en 1430 werden haar beenderen overgebracht naar een speciale kapel, die bij de grote brand van de abdij in 1723 verloren ging. Tijdens de Dertigjarige Oorlog plunderden Zweedse en Hessische soldaten het klooster. Ze openden haar graf en verspreidden haar beenderen. Enkel de schedel werd gered en wordt nu bewaard in een reliekschrijn naast het altaar in de kerk.
In het klooster Schönau viert men jaarlijks het Elisabethfeest op de zondag na 18 juni.


terug naar Jezus als leraar

terug naar het weblog







^