Helena, Keizerin-moeder en de kruisvinding
Door Pater Dries van den Akker s.j.
Bron: heiligen.net; www.heiligen.net/heiligen/08/18/08-18-0328-helena.php
Geschiedenis
Helena moet rond 255 geboren zijn en was afkomstig uit het plaatsje Drepanon in de provincie Bithynië in Klein-Azië. Daar was zij slechts een eenvoudig dienstertje op een boerenhoeve, annex herberg. Zij viel zo op door haar schoonheid, dat keizer Constantius Chlorus haar als bijvrouw koos. Bij hem kreeg zij in 274 Constantijn, de latere keizer van het Romeinse Rijk. Na verloop van tijd verstootte Constantius haar weer ten gunste van zijn wettige vrouw. Zij werd pas weer in genade aangenomen, toen haar zoon de troon had bestegen in het jaar 306. Hij gaf haar de eretitel 'Augusta' (‘Verhevene').
Vanaf dit moment is het bijzonder moeilijk in haar levensberichten legende en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden. Constantijn was de gevreesde keizer Diocletianus opgevolgd, berucht vanwege zijn christenvervolgingen op grote schaal. Volgens de legende had Constantijn aanvankelijk die traditie voortgezet. Maar uiteindelijk had hij zich tot het christendom bekeerd en die godsdienst een bevoorrechte status in zijn Rijk gegeven: dat was de inhoud van het beroemde edict van Milaan uit het jaar 313.
Vanaf dat moment hebben de keizer en zijn moeder een immense invloed gehad op de verspreiding van het christelijk geloof. Volgens de legende pelgrimeerde zij nog op gevorderde leeftijd, in 324, naar het Heilig Land om er herinneringen terug te vinden aan de persoon van Jezus. Zij liet zich de plek aanwijzen waar Jezus was geboren en beval dat er een kerk moest worden gebouwd. Zij zou de relieken van de Drie Wijzen hebben teruggevonden. Zij liet een kerk bouwen op de plek waar het huisje van Nazareth had gestaan en één in de Hof van Olijven, op de plek waar Jezus in doodsangst tot de Vader had gebeden, en ook nog één op de plaats waar Hij ten hemel zou zijn opgestegen. Daarenboven stichtte zij een aantal kloosters in het Heilige Land.
Nog altijd volgens de legende werd door haar toedoen Jezus' kruis in Jeruzalem teruggevonden; ook op die plek liet zij een kerk bouwen. Daarbij kwamen ook de spijkers van Jezus' kruisiging weer tevoorschijn, de lans waarmee hij was doorstoken en het opschrift met de letters 'INRI'. Ook Jezus' tunica, waar de soldaten onder het kruis om hadden gedobbeld, omdat ze geweven was uit één stuk kwam tevoorschijn. Die liet zij tezamen met het gebeente van de apostel Matthias overbrengen naar Trier, de toenmalige keizerlijke residentie. Zij gaf er de aanzet tot de bouw van de domkerk; daar werd de heilige tuniek bewaard en voor pelgrims tentoongesteld. Zo ontstond er de devotie tot de Heilige Rok. Ook in deze stad zou zij een klooster gesticht hebben.
Met haar zoon stichtte zij de kerk van het Heilig Kruis in Rome en de apostelkerk in Constantinopel. Volgens de overlevering zou zij ook aan de basis hebben gestaan van de St-Gereonskerk in Keulen, en van de kerken te Xanten en Bonn, allemaal gebouwd ter ere van de Thebaanse Martelaren († 286; feest 22 september).
In 326 verleende Constantijn zijn moeder de titel van 'Keizerin'. Zij zou gestorven zijn rond 330 te Nicomedië, de keizerlijke residentie in het oosten. Waarschijnlijk in het kader van een lijkrede maakte een priester, Eustathius van Antiochië, melding van haar bescheiden afkomst; hij werd uit zijn ambt ontslagen en gedegradeerd.
Legenden
Rond de persoon van Helena zijn vele legenden geweven, onder vele andere die van de kruisvinding
Legende: de kruisvinding
Helena's naam is van oudsher verbonden met de terugvinding van het kruis waaraan Jezus gestorven zou zijn. Dat wil zeggen: de alleroudste verhalen over de kruisvinding vermelden nog niets over haar bemoeienissen, maar reeds de kerkvaders Eusebius van Cesarea († 339) en Ambrosius van Milaan († 397) weten al te vertellen, hoe keizerin-moeder Helena op zoek ging naar het Heilig Kruis. Op het moment, dat zij erover vertellen, ligt Helena's bezoek aan het Heilig Land nog maar enkele tientallen jaren terug in de tijd...
In zijn Legenda Aurea begint Jacobus de Voragine eerst de legende van het heilig kruis te vertellen. Een prachtig voorbeeld van middeleeuwse vertelkunst, waarin allerlei gegevens uit de traditie met elkaar in verband worden gebracht. Niet de historiciteit komt daarbij op de eerste plaats, maar de diepzinnigheid, de stof tot nadenken, de veronderstelling van Gods planmatig handelen in de geschiedenis.
Jacobus de Voragine komt pas in de war, als de legendes elkaar lijken tegen te spreken. Dat is het geval bij de bekering van keizer Constantijn. Er bestaan twee verhalen over. In het ene wordt verteld hoe Constantijn slag levert tegen de barbaarse troepen aan de Donau, en hoe hij de overwinning behaalt door het teken van het kruis aan te nemen. In het andere wordt verteld hoe het teken van het kruis hem de overwinning én de keizerstitel oplevert, als hij slag levert tegen Maxentius bij de Milvische brug. Jacobus de Voragine probeert een oplossing te vinden voor de tegenstellingen door te veronderstellen dat het in het eerste geval niet om Helena's zoon ging, maar om haar man die - naar hij althans veronderstelt - eveneens Constantinus heette.
Er zitten ook een aantal tegenstellingen in de berichten over Constantijn's doop. Wie diende het hem toe, en wanneer? Volgens de ene bron was het Eusebius (de paus, gestorven rond 310, of toch de hofprelaat uit Cesarea?), in het andere paus Silvester († 314). De één zegt dat hij meteen werd gedoopt, de ander beweert dat hij pas op zijn sterfbed het doopsel ontving.
We laten weer Jacobus de Voragine aan het woord. Naar aanleiding van het feest van Kruisvinding op 3 mei vertelt hij:
'Dit feest heet Heilig-Kruisvinding, omdat op deze dag het heilig kruis gevonden zou zijn. Eerder werd het gevonden in het aards paradijs door Adam's zoon Seth, zoals we nog zullen horen. Vervolgens werd het gevonden op de Libanon door Salomo, toen door de koningin van Sheba in de tempel van Salomo, daarna werd het door de Joden gevonden in de vijver van Siloam en op deze dag werd het gevonden door Keizerin Helena op de Calvarieberg. Het heilig kruis werd ruim tweehonderd jaar na de opstanding van onze Heer teruggevonden.
Naar aanleiding van het trefwoord 'kruisvinding' laat Jacobus dus alle momenten in de geschiedenis de revue passeren, waarop dat woord van toepassing is. In feite dient deze opsomming als een samenvatting van de lange middeleeuwse legende over de lotgevallen van het Heilig Kruis.
2.1. Legende: Geschiedenis van het kruishout (naar Jacobus de Voragine 'Legenda Aurea' onder Kruisvinding).
We lezen nu in het Evangelie van Nicodemus: “Toen Adam ziek werd, ging zijn zoon Seth naar de poort van het aards paradijs en vroeg om olie van de Boom van het Medelijden. Want daarmee wilde hij het lichaam van zijn vader insmeren; in de hoop dat hij weer beter zou worden. Toen verscheen hem de aartsengel Michaël met de woorden:
‘Probeer niet de olie van de Boom van het Medelijden te pakken te krijgen en zit daar verder ook niet over in, want je mag ze niet hebben, voordat er vijf-en-vijftighonderd jaar voorbij zijn.’”
Het zogenaamde Nicodemus-Evangelie is een apokrief geschrift, d.w.z. niet opgenomen in de kerkelijk goedgekeurde lijst van bijbelboeken. Het wordt ook wel onder de titel Pilatusacten toegeschreven aan Pilatus, die op latere leeftijd de gebeurtenissen rond Jezus op schrift zou hebben gesteld. [353p:58]
Nu meent men dat er van Adam tot Christus' lijden niet meer dan eenenvijftighonderd-negenennegentig jaar verstreken zijn.
De Joodse jaartelling gaat ervan uit, dat er op het moment van Jezus geboorte ongeveer 3760 verstreken waren. Jacobus meent dat de profetie uit het Nicodemus-Evangelie met Jezus in vervulling is gegaan, en ziet zijn vermoeden bevestigd in het feit, dat er tussen Adam en Jezus - naar hij veronderstelt - niet 5500, maar 5100 jaar verstreken zijn.
Ook kunnen we lezen dat de engel aan Seth een twijgje gaf met de opdracht het te planten op de berg Libanon. In een Grieks verhaal, dat waarschijnlijk niet waarheidsgetrouw is, vinden we dat de engel aan Seth een beetje hout gaf van de boom waaraan Adam gezondigd had met de woorden: "Zodra deze twijg vrucht draagt, zal je vader beter zijn." Maar bij Seth's thuiskomst bleek zijn vader al te zijn overleden. Toen plantte hij het takje op zijn graf en het groeide en groeide en het werd een grote boom die er bleef staan tot de dagen van Salomo. Of dit allemaal waar is of niet, laten wij over aan het oordeel van de lezer, want dit is in geen enkele geschiedschrijving of kroniek te vinden.
Toen Salomo zag hoe mooi die boom was, liet hij hem omhakken om hem te gebruiken bij de bouw van de boshut. Maar het hout paste op geen enkele plaats van het huis.
Volgens andere bronnen werd dit hout gebruikt bij de bouw van de tempel in Jeruzalem.
Dat schrijft althans Johannes Beleth: het was hier te lang en daar te kort. En toen ze het een stuk korter hadden gemaakt om het in te passen, bleek het weer te kort uitgevallen te zijn. Dat maakte die bouwlieden kwaad en ze wierpen het hout terzijde. Tenslotte legden ze het over een meertje, zodat ieder die daar langs moest, eroverheen kon lopen. De koningin van Sheba had van koning Salomo's wijsheid gehoord en kwam over de zee naar hem toe gevaren. Maar in de geest zag ze hoe ooit de Verlosser van de wereld aan dit hout zou worden opgehangen. Vandaar dat ze er niet overheen wilde lopen; integendeel, ze knielde ervoor neer en aanbad het. In de 'Historia Scholastica' lezen we echter dat de koningin van Sheba het hout ontwaarde in de boshut. Op de terugweg naar haar land liet ze aan Salomo zeggen dat aan dat hout ooit iemand zou worden opgehangen, door wiens dood het Koninkrijk der Joden ten onder zou gaan. Daarom haalde Salomo dat hout weg en liet het diep in de aarde begraven. Maar juist op die plaats zou vele jaren later de schapenvijver worden aangelegd, waarin de Nathineeërs de dieren wasten die voor het offer waren bestemd.
Volgens de overlevering zou dit de vijver van Siloam zijn geweest, waar zieken rond lagen in de schaduw van de zuilengalerij, en waar Jezus eens de lamme genas die al 38 jaar ziek was (Johannes 05).
Vandaar dat de genezing van de zieken daar niet alleen plaats vond, omdat een engel het water aanraakte, maar ook door de kracht van dat hout! Bij het naderen van Christus' lijden, kwam het hout boven drijven. Toen de Joden het zagen, haalden ze het eruit en maakten daarvan het kruis dat voor onze Heer bestemd was. Er wordt ook wel gezegd dat het kruis van Christus uit vier houtsoorten bestond: palmbomen-, cypressen-, olijf- en cederhout. Daaraan ontleent men de dichtregel 'Ligna crucis palma, cedrus, cypressus, oliva.'
Vertaling: Het kruishout was van palmenhout, ceder-, cypressen- en olijfhout.
Het kruis bestond namelijk uit vier afzonderlijke bestanddelen: de paal die rechtop stond, het dwarshout, het plankje bij zijn hoofd en de stam waarin het geheel rustte, of zoals Gregorius schrijft: het dwarslatje waarop Christus' voeten rustten. Het is dus best mogelijk dat elk van deze vier delen van een andere houtsoort was. Op deze verschillende houtsoorten schijnt de Apostel (Paulus) te doelen, wanneer hij zegt: 'Opdat u met alle heiligen de breedte en de lengte, de hoogte en de diepte begrijpen mag' (Efesiërs 03,18). Dit wordt door de grote leermeester Augustinus als volgt uitgelegd: 'Dit slaat op het kruis van Christus. De breedte is het dwarshout waarop zijn armen zich uitspreidden. De lengte die zich uitstrekt van de grond tot aan het dwarshout: daaraan hing zijn lichaam. De hoogte is het gedeelte boven het dwarshout: waar zijn hoofd hing. De diepte bevindt zich onder de aarde: waar het kruis in de grond geplant stond.’
Dit kostbare kruishout nu lag na Christus' dood meer dan tweehonderd jaar in de aarde verborgen. Toen werd het op de volgende manier door Keizer Constantijns moeder Helena gevonden.
Voordat Jacobus aan dat verhaal toekomt, moet hij eerst vertellen, hoe keizerin Helena in Jeruzalem terechtkwam. Dat wordt een lange aanloop, want daarmee hangt samen de bekeringsgeschiedenis van haar zoon, Keizer Constantijn. Eerst vernemen we dus hoe Constantijn zich bekeerde tot het christendom. Op dat moment blijkt zijn moeder in Jeruzalem te zijn, omdat zij sympathiseert met de Joodse godsdienst. Constantijn nodigt haar uit in gezelschap van de beste rabbijnen naar Rome te komen voor een openbaar debat tussen joden en christenen. Op basis daarvan bekeert Helena zich tot het christendom en gaat vervolgens naar Jeruzalem terug om te zien of er nog sporen van Jezus' leven te vinden zijn. Dat leidt uiteindelijk tot de ontdekking van het Heilig Kruis en van vele andere voorwerpen die met Jezus verband houden.
De kruisvinding
Precies op die plek van de kruisiging stond nu een Venustempeltje, dat keizer Hadrianus daar nog had laten neerzetten met de bedoeling dat, wanneer een christen daar ging bidden, het leek alsof hij tot Venus bad. Vandaar dat sindsdien niemand daar meer heen was gegaan en de plek uiteindelijk zo goed als volkomen in vergetelheid was geraakt. De koningin liet het tempeltje tot op de grond toe afbreken, vervolgens liet ze de grond omspitten en ploegen. Daarop omgordde zich Judas en begon met alle kracht die in hem was te graven. Twintig voet onder de aarde stootte hij op drie kruisen. Die bracht hij onmiddellijk naar de koningin boven. Helaas waren ze niet in staat Christus' kruis te onderscheiden van de kruisen der misdadigers. Daarom legden ze de kruisen midden in de stad en wachtten af of de Heer zijn macht zou tonen. En zie, op het negende uur droeg men daar een dode jongeman voorbij. Judas liet de baar stilhouden en legde vervolgens het eerste en het tweede kruis op de dode. Maar die verroerde zich niet. Maar toen men het derde op hem legde, werd de dode onmiddellijk weer levend.
De legende zit vol kleine verwijzingen naar het evangelieverhaal. Hier horen we dat de dode jongeman op het negende uur ten grave werd gedragen. Dat was precies het uur waarop destijds Jezus was gestorven. Even tevoren hoorden we hoe de aarde beefde op het gebed van Judas. Juist zo beefde de aarde destijds op het moment van Jezus' dood. In de legende roept Judas uit: "Waarlijk, Christus, u bent echt de Redder van de wereld." Destijds had de Romeinse honderdman onder het kruis meteen na Jezus' dood uitgeroepen: "Waarlijk, deze is een Zoon van God!”
In de kerkgeschiedenis lezen we daarentegen dat één van de adellijke vrouwen uit de stad op dat moment stervende was. De bisschop van Jeruzalem, Macarius († 353; feest 10 maart), liet nu het eerste en het tweede kruis over haar heen leggen; maar het één noch het ander hielp. Echter, toen hij het derde op haar legde, sloeg zij de ogen op en bleek weer gezond. Ambrosius zegt dat hij het kruis herkende aan het opschrift dat Pilatus had laten aanbrengen: hij trof het er aan en kon het lezen. Toen dit allemaal geschiedde, krijste de duivel in de lucht: "O Judas, wat heb je gedaan? Het tegendeel van wat destijds míj Judas deed: want die heeft op mijn advies Christus verraden; terwijl jij tegen mijn zin zijn kruis hebt teruggevonden. Híj heeft voor mij vele zielen weten te winnen en door zijn toedoen had ik macht over het volk, terwijl jíj mij probeert te verdrijven uit mijn rijk! Maar ik zal je zeggen wat ik ga doen: ik zal het je betaald zetten en ik zal een vorst tegen je in het geweer brengen die van zijn geloof in de gekruisigde is afgevallen. Hij zal je ten koste van zware pijnen dwingen om Christus te verloochenen." Daarmee doelde hij op Julianus de Afvallige. Toen Judas later bisschop van Jeruzalem geworden was, zou Julianus hem veel pijn bezorgen en hem uiteindelijk tot martelaar maken. Toen Judas het roepen en krijsen van de duivel hoorde, werd hij helemaal niet bang, integendeel hij vervloekte hem onverschrokken met de woorden: "Dat Christus je mag verdoemen in de afgrond van het eeuwige vuur!" Daarop werd Judas gedoopt en Quiriacus genoemd. Toen niet lang daarna de bisschop van Jeruzalem overleed, werd hij in zijn plaats benoemd.
Veelbetekenende naamsverandering: 'Judas' = 'jood'; 'Quiriacus' = 'tot de Heer behorend'. Er is geen bisschop Quiricus of Cyriacus van Jeruzalem in de geschiedenis bekend.
Met dat al had Helena nog altijd de spijkers van het kruis van Onze Heer niet gevonden. Daarom verzocht zij aan bisschop Quiriacus of hij er op de betreffende plek nog eens naar wilde gaan zoeken. Quiriacus begaf zich erheen en sprak een gebed tot God: op datzelfde moment kon je de spijkers als waren van ze van goud in de aarde zien opglanzen. Hij raapte ze op en overhandigde ze aan de koningin. Zij boog het hoofd en knielde neer en aanbad ze met grote devotie.
Van het heilig kruis bezorgde Helena een stuk aan haar zoon, de rest liet ze ter plaatse achter in een zilveren schrijn. De spijkers waarmee het heilig lichaam aan het kruis bevestigd was geweest, bracht ze ook naar haar zoon. Die maakte uit twee ervan, zoals Eusebius van Cesarea vertelt, een bit voor zijn strijdros; de derde liet hij in zijn helm smeden. Er zijn er, zoals bv. Gregorius van Tours, die beweren dat het lichaam van Onze Heer door vier spijkers was doorboord: twee zou Helena er gegeven hebben aan het bit van de keizer, één zou zij er hebben laten smeden in het standbeeld van keizer Constantijn dat het silhouet van de stad Rome beheerst, terwijl ze de vierde spijker in de Adriatische Zee zou hebben geworpen; want dat was tot die tijd voor de schepen een gevaarlijke plek.
Zij gebood ook dat elk jaar het feest van Kruisvinding met grote plechtigheid moest worden gevierd. Ambrosius schrijft: 'Helena ging op zoek naar de spijkers van de Heer en toen zij ze gevonden had, liet ze er van de eerste een bit maken, een tweede liet zij in de kroon van de keizer smeden. Zo moet het zijn: de spijker in het hoofd, de kroon op de schedel, de teugel in de hand: zo moet de Geest stralen, het geloof oplichten en de macht regeren.'
Overigens zou keizerin Helena bij die gelegenheid niet alleen het kruis en de spijkers hebben gevonden, maar nog veel meer dingen die aan de persoon van Jezus herinnerden. In het verhaal over Jezus' geboorte schrijft Jacobus in de Legenda Aurea: 'Maria bracht in armoede haar kind ter wereld; het was rond een middernacht die aan de zondag voorafging. Zij legde het lieve kindje neer in de kribbe op een beetje hooi. Datzelfde hooi zou later Sint Helena naar Rome brengen, zoals we lezen in de Kerkgeschiedenis. Men weet te vertellen dat de os en de ezel er geen hap van wilden nemen.’
De legende zegt ook dat zij de trap die leidde naar het bordes waar Pilatus Jezus na diens geseling aan het volk toonde, in ca 326 van Jeruzalem naar Rome liet overbrengen, waar hij nu de Scala Sancta vormt naar de pauselijke kapel Sancta Sanctorum. Ook schonk ze een doorn van de doornenkroon aan Rome die als kostbaar reliek in de Santa Croce bewaard werd. Van de door haar gevonden lans waarmee Jezus werd doorstoken, werd de spits naar Constantinopel overgebracht (in 1492 naar Rome) en de stok in 1239 door koning Lodewijk de Heilige († 1270; feest 25 augustus) naar Parijs.
Het verhaal leest als een historische roman, maar duidelijk wordt dat men in het verleden geen aandacht had voor historiciteit, maar veel waarde hechtte aan verdieping van de geloofsbeleving (Freek).
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^