scheppen


'scheppen' (als sterk vervoegd werkwoord)

scheppen [verleden tijd schiep, voltooid deelwoord heeft geschapen]
- uit het niets maken, nieuw vormen: In den beginne schiep God de hemel en de aarde (Gen. 1:1)
- een scheppende kunstenaar
- iemand die oorspronkelijke kunstwerken bedenkt en voortbrengt
- ergens voor geschapen zijn
- veel aanleg voor iets hebben, ervoor in de wieg zijn gelegd

Als zwak vervoegd werkwoord betekenent 'scheppen'
scheppen [verleden tijd schepte, voltooid deelwoord heeft geschept]
1 met een schep of een lepel opnemen en overbrengen: zand in een kruiwagen scheppen, eten op een bord scheppen
2 optillen en doen vallen
de auto schepte een voetganger
de auto raakte een voetganger waardoor deze omhoog werd gegooid
3 ambachtelijk maken uit pulp


terug naar de woordenlijst

terug naar het weblog







^