Ben Schomakers - De taal van de Hemel; Over de engelen van Pseudo-Dionysios de Areopagiet
Uitg. Klement/Pelckmans, ISBN 978 90 8687 097 4Over het hemelse hiërarchische beginsel
door de priester Dionysios beschreven aan zijn medepriester Timotheus
(Een zeer lezenswaardig en aan te raden boek! Freek)
Voorwoord
De schrijver van dit geschrift noemde zich Dionysios de Areopagiet, maar die leefde in de 1e eeuw, terwijl het geschrift uitkwam in de 6e eeuw; het is waarschijnlijk dat het een schuilnaam is, reden waarom de schrijver nu met Pseudo-Dionysios wordt aangeduid.
Volgens de schrijver is hetgeen hij over de engelen op schrift stelt, helderziende waargenomen door 'een theoloog', waarschijnlijk de neoplatonist Proklos. Latere helderzienden als Hildegard van Bingen, Emanuel Swedenborg, Jakob Lorber, Rudolf Steiner en Max Heindel zien eenzelfde indeling van de engelen of beschrijven overeenkomende eigenschappen.
Hun naamgeving kan afwijkend zijn, maar daarvan zegt Pseudo-Dionysios dat alle engelen over dezelfde eigenschappen (vermogens) beschikken, maar dat in iedere soort één ervan de nadruk heeft gekregen. Ook neemt de beheersing over de vermogens toe met het stijgen van de rangorde.
Dat betekent dat als het bij één orde duidelijk is dat gaat om de geestelijke vermogens in de drievoudige toestand (waarnemen/willen, denken en voelen) dat ook voor de anderen geldt.
Het woord 'hiërarchie' is een samenstelling van het Griekse 'hiëra': heilig, en 'archè': beginsel of oorsprong; het woord betekent: heilig beginsel, terwijl het nu de onjuiste betekenis 'rangorde' heeft gekregen.
Volgens Dionysios is het Jezus, in wie Gods heilige geest bij ons is geweest, die de engelen aanstuurt. Engelen zijn medewerkers van God; de hoogste orde kijkt en luistert naar God, zij geven de raad van Jezus naar beneden toe door en de onderste orde tracht de boodschap op de mens over te brengen, in een poging de geestelijke ontwikkeling van die mens te bevorderen en die mens omhoog te leiden, naar eigen besluit en op eigen kracht terug naar God.
Dionysios gebruikt het woord 'intellect' om de 'geest' aan te duiden.
Tussen [haakjes] en schuin is van mij, Freek.
Uittreksel uit 'Over het hemelse hiërarchische beginsel'
V
Dit is vanuit ons perspectief de reden waarom de geschriften hier de naam engelen gebruiken. Maar we moeten nog steeds verklaren waarom de theologen dus alle hemelse wezens engelen noemen, maar tegelijk bij de ontvouwing van de bovenwereldse ordeningen diezelfde naam engel, maar nu in een bijzondere zin, opnieuw gebruiken voor de orde, waardoor de goddelijke en hemelse rangordes afgesloten en worden vervolledigd. Vóór die orde ordenen ze de ordeningen van de Aartsengelen, die boven de Engelen bestaan, en de Heerschappijen, de Overheden, de Krachten en alle wezens die daar weer boven bestaan en waarmee de overlevering van de geschriften die deze wezens zicht baar wil maken, bekend is.
Ons antwoord hier is dat in elke heilige ordening de hogere ordes de verlichtingen en vermogens van de lagere ordeningen in zich dragen, terwijl het omgekeerd niet zo is dat de laatste ook deel hebben aan die daarboven. Om die reden noemen de theologen ook de heiligste ordes van de allerhoogste wezens engelen, omdat ook zij de verlichting die van god-als-beginsel uitgaat, zichtbaar maken.
[...]
VI
1. Het tal en de aard van de ordeningen van de bovenhemelse wezens en de manier waarop de hiërarchische beginselen van die ordeningen tot stand komen en vervolmaakt worden:
nauwkeurig inzicht hierin komt wat mij betreft alleen toe aan het beginsel van wijding en vervolmaking dat deze ordeningen overziet
en verder kennen de ordeningen zelf hun eigen vermogens en ver lichtingen en hun eigen heilige en bovenwereldse mooie orde.
Inzicht in de mysteriën van de bovenhemelse intellecten en in hun heiligste vervolmaking is voor ons namelijk onmogelijk, behalve misschien als het gaat om datgene waarin god-als-beginsel ons heeft in gewijd door de hemelse intellecten die goed kennen wat hun eigen is.
Maar vanuit onszelf zijn we niet in staat hier iets over te zeggen, en dus beperken we ons tot een uitleg (natuurlijk naar ons beste vermogen te geven) van dat wat door de heilige theologen van de zichtbaarheid van de engelen gezien is en waarin wij daardoor ingewijd zijn.
2. De theologie heeft alle hemelse wezens met negen namen be noemd die telkens hun aard zichtbaar maken. Degene die ons heilig heeft ingewijd, heeft ze in drie triadische ordeningen onderverdeeld, en de eerste daarvan is volgens hem de ordening waarvan in de over levering wordt gezegd dat ze altijd rond god is en rechtstreeks en vóór alle andere zonder dat zich iets tussen hen bevindt met hem vereend is.
Het zijn de heiligste Tronen en ook de ordes met de vele ogen en de vele vleugels en met de Hebreeuwse namen Cherubim en Seraphim, waarvan volgens hem de heilige geschriften zichtbaar maken dat zij zich in inniger nabijheid dan alle andere onmiddellijk rond god bevinden.
Deze triadische ordening is volgens onze beroemde gids als het ware één, heeft dezelfde rang en is het werkelijk eerste hiërarchische beginsel: geen andere ordening is meer god-achtig, geen andere staat - niet nog door iets daarvan gescheiden - dichter bij de oorspronkelijk werkzame verlichtingen die uitgaan van god-als-beginsel.
En de tweede triadische ordening bestaat volgens hem uit de Over heden, de Machten en de Krachten, de derde, die zich tot aan de laatste hemelse hiërarchische beginselen uitstrekt, uit de Engelen en de Aartsengelen en uit de Heerschappijen.
Tronen | Cherubim | Seraphim |
Over heden | Machten | Krachten |
Engelen | Aartsengelen | Heerschappijen |
VII
1. Dit is de orde van de heilige hiërarchische beginselen die we zullen overnemen met de toevoeging dat in alle gevallen de namen van de hemelse intellecten iets laten zien van de god-achtige eigenschap pen van elk van die intellecten. Volgens kenners van het Hebreeuws duidt bijvoorbeeld de heilige naam van de Serafijnen op hun brandend e of op hun verhittende karakter, en die van de Cherubijnen op hun over vloed aan kennis of op hun uitstorting van wijsheid.
Dit is in ieder geval in overeenstemming met het feit dat het eerste van alle hemelse hiërarchische beginselen door de hoogste wezens tot heilige werking wordt gebracht op zijn plaats in de orde die hoger is dan die van alle andere, doordat het zich rond god bevindt zonder dat iets tussen beide is, en dat de oorspronkelijke verschijningen van god en de inwijdende vervolmakingen aan dat eerste hiërarchische beginsel worden overgedragen door het hogere beginsel.
Dat wil dus zeggen dat als ze verhittend en Tronen en uitstorting van wijsheid genoemd worden, die namen telkens iets van hun god-achtige karakter zichtbaar maken.
Daar ze [de Serafijnen] altijd en onophoudelijk rond het goddelijke bewegen,
dat de rechtstreeks op het goddelijke gerichte, nooit zwakker wordende, onwankelbare en altijd volgehouden beweging heet is en fel en kokend,
dat ze alles wat lager is krachtig en zeker omhoog leiden zodat er gelijkenis ontstaat, en ze het daarbij naar het vlampunt brengen en het doen ontbranden om het even heet te maken als ze zelf zijn,
dat ze zuiverend zijn doordat ze bliksemen en branden, en ook de eigenschap dat ze onverhuld en onblusbaar altijd op dezelfde manier licht-achtig en verlichtend zijn en daardoor de lichtloze verduistering verdrijven en onzichtbaar maken,
dat is wat de naam van de Serafijnen zichtbaar maakt en ons leert.
En die van de Cherubijnen:
dat zij kennend zijn, god zien, de hoogste lichtgave ontvangen, in het oorspronkelijk werkzame vermogen de pracht van god-als-begin sel aanschouwen, van de wijsmakende gave vervuld zijn en de wijs heid die hen geschonken is weer uitstorten en zonder terughoudendheid met alles wat later is delen.
En die van de allerhoogste en verheven Tronen:
dat zij zich niet mengen en van alle aardse vermindering vrij houden,
dat zij een bovenwereldse opwaarts gerichte aanleg hebben en zich ver houden van alle laagheid en daar ook niet naar neigen en met ver mogens die nog een geheel zijn zelf onwrikbaar en vast op de plaats rond de werkelijk allerhoogste zijn, en in alle zinnen onverstoorbaar en als iets dat niet van materie gemaakt is het bezoek van god-als-beginsel ontvangen,
en dat ze god dragen en zich geheel dienstbaar telkens voor de goddelijke ontvangst geopend hebben.
2. Dit is wat (voor zover wij dat zien) de namen van de Serafij nen, Cherubijnen en Tronen zichtbaar maken. Maar we moeten nog wel zeggen wat voor heilig hiërarchisch beginsel hier (volgens ons) een rol speelt. Het oogmerk van alle hiërarchische beginselen is onwankel baar gericht op een van de god nagebootste god-achtigheid,
en alle hiërarchische activiteit laat zich analyseren als een heilig deel hebben
en tegelijk als het meedelen van een zuivering die met niets gemengd is, het meedelen van goddelijk licht en het meedelen van inwijdende en vervolmakende kennis: dat hebben we (denk ik) intussen afdoende uitgelegd.
Maar nu wil ik vertellen - daarom bid ik - op een manier die de hoogste intellecten waardig is, hoe in de geschriften het heilig hiërar chische beginsel zichtbaar wordt. In ieder geval moet ervan worden uitgegaan dat het hiërarchische beginsel hier overeenkomt en in elk op zicht gelijkvormig is met de eerste wezens die na god-als-beginsel, degene die hun zijn gemaakt heeft, bestaan op een plaats in de orde die als het ware net buiten de deur van god-als-beginsel is, zodat ze zich boven alle onzichtbare en zichtbare vermogens die ontstaan zijn bevinden.
Ze zijn zuiver, maar die zuiverheid moet hier niet worden opgevat als een vrij zijn van onheilige smetten en bezoedelingen of een verzet tegen voorstellingen met een materiële dimensie,
maar in de zin dat ze boven elke aantasting en vermindering staan en daarmee niet in aanraking komen, dat ze met hun superieure heiligheid en door al hun in de hoogste mate god-achtige vermogens boven al het heilige dat lager is bestaan,
en dat ze met hun godlievende onveranderlijkheid in volmaakt evenwicht blijven op hun eigen plaats in de orde die altijd in beweging en op dezelfde manier in beweging is,
en dat ze helemaal geen inperking kennen, in geen enkel opzicht, die ze minder maakt,
maar hun god-achtige eigenschappen zonder weg te vallen, zonder van beweging te veranderen, daar gevestigd hebben waar ze met niets anders in aanraking komen.
En ze zijn aanschouwend, maar dat moet dan niet in de zin worden opgevat dat ze symbolen beschouwen die ze waarnemen of denken, ook niet in de zin dat ze door het bonte mozaïek van de heilig beschre ven beschouwing naar het goddelijke omhoog worden geleid,
maar in de zin dat ze zich vervullen van een licht dat nog hoger dan alle kennis is die al vrij van materie is, en ze zichzelf voor zover dat hun is gegeven vervullen met de beschouwing, die boven het zijn is en drievoudig verschijnt van de oorspronkelijke schoonheid die ze mooi maakt,
en ook in de zin dat ze de gemeenschap met Jezus waardig geacht zijn, niet in heilig gemaakte beelden die in vormen en gestalten een gelijkenis met de goddelijke werkzaamheid verbeelden, maar doordat ze hem in de meest ware zin genaderd zijn en als eerste zijn kennis en goddelijke werkzame lichten deelachtig zijn, en omdat hen met het hoogste gebaar de nabootsing van god ge geven is en ze in de mate waarin dat voor hen mogelijk is in hun oor spronkelijk werkzaam vermogen in zijn goddelijk werkzame en mens- lievende eigenschappen delen.
En ze zijn ingewijd en vervolmaakt, en dat moet opnieuw niet zo worden opgevat alsof ze verlicht zijn met een kennis die het heilige bonte mozaïek tot zijn oorsprong herleidt,
maar in de zin dat ze zich van een eerste en transcendente vergod delijking vervullen en daardoor de hoogste en voor engelen bereikbare kennis van het goddelijke werken verwerven: want niet dankzij andere heilige wezens, maar door de god-als-beginsel zelf worden ze tot heilige hiërarchische beginselen gemaakt, doordat ze zich daar naar oprichten zonder dat er nog iets tussen hen is,
zodat hun vermogen groter dan dat van al het andere is, hun plaats hoger dan die van al het andere, en ze daardoor op dat wat in elk opzicht heilig is en in geen enkel opzicht in beweging is, gericht zijn,
en ze zich voor zover dat mogeiijk is naar de immateriële en denk bare pracht brengen om die te aanschouwen
en als de eerste wezens en als wezens die rond god zijn zich in de wetten die de goddelijke werken kennen, laten inwijden,
waarbij het beginsel van alle wijding en vervolmaking ze tot heilige hiërarchische beginselen maakt.
3. Wat de theologen hier in feite laten zien is dat de lagere ordeningen van de hemelse wezens de goddelijke werkzame kennis ordelijk en mooi van de hogere leren en dat de hoogste van al die hemelse wezens door god-als-beginsel zelf in de mate waarin dat voor hen mogelijk is verlicht en ingewijd worden:
In de beschrijvingen van de theologen worden sommige hemelse wezens door de eerdere heilig ingewijd en vernemen ze van hen dat de Heer van de hemelse machten en de Koning der ere degene is, die in menselijke gedaante naar de hemel wordt opgenomen
en andere verkeren in twijfel over Jezus zelf en zoeken omwille van ons naar kennis van zijn goddelijke werkzaamheid die zich boven ons voltrekt, en worden door Jezus zelf ingewijd, waarbij hij door niets van hen gescheiden is en aan hen als zijn eerste geschenk zijn menslievende goede werkzaamheid zichtbaar maakt. Want ik spreek gerechtigheid, zegt hij, en het oordeel van verlossing.
Maar verwonderlijk is in mijn ogen wel dat zelfs de eerste van de bovenhemelse wezens, al bestaan ze ver boven alle andere, maar heel voorzichtig naar de verlichtingen van god-als-beginsel streven, alsof ze op hun vlucht tussen beide in willen blijven hangen. Want ze vragen niet onmiddellijk waarom is dat rood aan uw gewaad, maar ver keren eerst in twijfel, waarmee ze laten zien dat ze wel op zoek zijn naar kennis en naar inzicht in de goddelijke werkzaamheid, maar niet op de verlichting volgens de orde van de goddelijke voortkomst vooruitlopen.
Het eerste hiërarchische beginsel van de hemelse intellecten wordt zo door het beginsel van alle wijding en vervolmaking tot heilig beginsel gemaakt, het richt zich namelijk daarnaar op terwijl het er door niets van gescheiden wordt,
en het vult zich in de mate waarin dat bij zijn positie past met de in elk opzicht allerheiligste zuivering, met het onuitputtelijke licht en met de voor-volmaakte wijdende en vervolmakende werking, zodat het gezuiverd wordt en verlicht wordt en vervolmaakt wordt, waarbij het vrij van alle vermindering blijft en zich, terwijl het van het eerste licht vervuld en het oorspronkelijk gegeven inzicht en kennen deelachtig is, laat vervolmaken.
Samengevat, op misschien niet ongepaste wijze: de act zelf waar in het hiërarchische beginsel de kennis van god-als-beginsel tot zich neemt, is zuivering en verlichting en wijdende vervolmaking,
omdat die act het hiërarchische beginsel zuivert van alle onwetendheid met het inzicht in de volmaakte inwijding en dat het hiërarchische beginsel in overeenstemming met zijn positie als gave ontvangt, omdat die act het beginsel verlicht met hetzelfde goddelijk inzicht als waarmee hij het hiërarchische beginsel zuivert dat eerder alles wat nu door de hogere verlichting zichtbaar wordt nog niet kon zien, er nog geen getuige van was,
en omdat die act het beginsel vervolmaakt met het licht zelf dat er is dankzij de tot de aard van dat beginsel geworden kennis van de meest stralende inwijdingen.
4. Hierin bestaat nu (voor zover ik in staat ben haar te kennen) de eerste ordening van de hemelse wezens die zich in een kring om god bevindt en op hem gericht is zonder dat iets haar van hem scheidt, en die een enkelvoudige en onvermoeibare dans rond het eeuwige inzicht in god danst zoals dat bij die hoogste en voor zover dat voor engelen mogelijk is altijd bewegende positie past,
die met haar zuivere blik vele gelukzalige aanschouwingen geniet , maar door enkelvoudige en rechtstreeks tot haar komende schitte ringen wordt verlicht en het goddelijke voedsel tot zich neemt dat een veelheid is dankzij de oorspronkelijke gave waarin het wordt uitgestort, maar dat één is dankzij de niet veelvoudige, één-makende een heid van het feestmaal dat god-als-beginsel geeft,
die grote gemeenschap en intense samenwerking met god waardig is dankzij de voor haar bereikbare gelijkenis met god van haar eigen mooie eigenschappen en werkingen,
en die in veel van het goddelijke transcendent inzicht krijgt en de kennis van god-als-beginsel en het inzicht daarin voor zover haar dat mogelijk is, deelachtig wordt.
[...]
VIII
1. Dit is voor ons het moment om over te gaan tot de middelste ordening van de hemelse intellecten en met bovenwereldse ogen die Machten te bezien, voor zover dat ons gegeven is, en de in de werkelij ke zin krachtige aanschouwelijke goddelijke Overheden en Krachten. Want de namen van de wezens boven ons wijzen altijd op de van de god nagebootste eigenschappen van hun eigen god-achtigheid.
De naam die de heilige Machten [Exousiai] zichtbaar maakt, duidt erop dat zij zonder dienstbaar te zijn en vrij van alle onderdanige zwakte omhoog leiden [opvoeden],
waarbij ze zich op geen enkele wijze en in geen enkel opzicht door de tirannie van het niet-gelijkende terneer laten drukken omdat ze, want dat is vrijheid, als strenge Machten boven elke aantasting door slaafsheid uitgaan, en zich tegen elke vermindering verzetten en daar door elke ongelijkendheid transcenderen,
waarbij ze voortdurend naar werkelijke macht streven, naar het be ginsel van alle macht zelfs, en voor zover mogelijk zichzelf en ook dat wat na dit beginsel bestaat naar dat machtige model door hun eigen goedheid uitbeelden,
en waarbij ze zich niet naar iets willekeurigs dat in schijn is toe wenden, maar geheel en al naar dat, wat in eigenlijke zin zijnde is, en ze de voortdurende god-achtigheid van het beginsel van alle macht deelachtig worden in de mate waarin dit voor dat beginsel mogelijk is.
En de naam die de heilige Krachten [Dynamis] zichtbaar maakt, duidt erop dat zij op mannelijke wijze en zonder ooit te wankelen moedig zijn in al hun god-achtige moedige werkingen,
en dat ze door die moed nooit dadeloos versagen bij het aannemen van de gegeven verlichtingen van god-als-beginsel,
met grote kracht naar dat wat er van god nagebootst wordt om hoog worden geleid,
daarbij hun god-achtige beweging nooit uit lafheid opgeven, maar altijd zonder aarzelen naar de kracht die boven het zijn is en die krachtig maakt blijven kijken en voor zover mogelijk het beeld daarvan worden, dat zelf een kracht is,
en zich naar die kracht als naar de oorsprong van alle kracht met kracht hebben toegewend,
terwijl ze tegelijk kracht geven en omdat ze god-achtig zijn naar het lagere voortkomen.
En de naam van de heilige Overheden [Kyriotetes] dan maakt duidelijk dat zij op dezelfde plaats in de orde als de goddelijke Machten en Krachten ordelijk en zonder enige verwarring mooi geplaatst zijn voor de ontvangst van het goddelijke
en dat het ordelijke karakter van de Overheden bovenwerelds en denkbaar is en het de krachten van de Overheden niet als een tiran op het zwakkere uitoefent ,
maar zich zonder zich door iets te laten hinderen en mooi en ordelijk naar het goddelijke omhoog laat leiden en zelf weer vanuit zijn goedheid dat wat later is omhoog leidt
en zich voor zover dat gegeven is gelijk maakt aan het overheden- makende beginsel van alle overheden en daarbij dat beginsel voor zover dat voor engelen mogelijk is, laat schijnen in het door dit beginsel geleide ordelijke ordenen van de hier als overheid heersende macht.
Dit zijn de god-achtige eigenschappen van de middelste ordening van de hemelse intellecten, op deze punten wordt de ordening in de zin die al beschreven is, gezuiverd en verlicht en vervolmaakt door de verlichtingen van god-als-beginsel die haar door de eerste hiërarchische ordening als tweede worden gegeven en die door de ordening tussen god-als-beginsel en haar in als het tweede licht worden overgebracht .
[...]
IX
1. De enige ordening die nu nog met heilige blik beschouwd moet worden is de ordening waardoor de hiërarchische beginselen die de engelen zijn, afgesloten wordt en die uit de god-achtige Heerschap pijen [Engelenvorsten, Vorstendommen], uit de Aartsengelen en uit de Engelen bestaat. Wat me hier ten eerste te doen staat (denk ik weer), is zo goed mogelijk aangeven wat de heilige namen van deze engelen van hen zichtbaar maken.
Want de naam van de hemelse Heerschappijen maakt hun vermogen zichtbaar om god-achtig te heersen en te gidsen in een heilige orde die het best bij de heersende krachten van het beginsel past
en de eigenschap dat zij zich in hun geheel naar het heersende beginsel dat boven elk beginsel is, hebben toegewend en zij als heersend beginsel over andere beginselen heersen,
en ook dat zij zich in de mate waarin dat mogelijk is naar het heer sende beginsel dat iets tot beginsel maakt modelleren en zij zo het beginsel van alle orde dat in dit beginsel bestaat en dat boven alle zijn is met de ordelijkheid van hun eigen heersende vermogens zichtbaar maken.
2. De naam van de Aartsengelen heeft dezelfde rang als de hemelse Heerschappijen, want zij, Aartsengelen en Heerschappijen, hebben samen met de Engelen één hiërarchisch beginsel en vormen één ordening. In de situatie waarin alle hiërarchische beginselen eer ste, middelste en laatste vermogens in zich hebben, komt de heilige orde van de Aartsengelen hier met het hiërarchische midden overeen en raakt zij aan de beide uiteinden. Want ze komt met de heiligste Heerschappijen en met de heilige Engelen overeen,
met de eerste op het punt dat ze zich oorspronkelijk naar het be ginsel dat boven het zijn is, heeft toegewend en zich naar dat beginsel modelleert in de mate waarin ze daartoe in staat is en ze de Engelen één maakt vanuit de mooi geordende en gerangschikte en onzichtbare beginselen die haar zelf leiden,
en met de laatste op het punt dat ook haar plaats in de orde er een is waar ze interpreteert [verklaren, uitleggen] en vanwaar ze doorgeeft, want van de eerste vermogens ontvangt ze als van haar hiërarchische beginselen de goddelijke verlichtingen die ze zelf aan de Engelen bericht, uit haar goedheid namelijk, en die ze door de Engelen weer aan ons laat zien in overeenstemming met de aard en de positie van ieder van ons die goddelijk verlicht wordt.
Want de Engelen vervolledigen de ordeningen van de heilige intellecten, maken ze tot een geheel en vormen er de afsluiting van (als eerder gezegd) omdat ze van alle hemelse wezens de eigenschap van de engelen als bodes in de laagste graad bezitten, al noemen wij deze engelen of bodes eerder en gepaster zo dan die eraan voorafgaan omdat hun hiërarchische werking meer zichtbaar is en meer dan die van de andere rond deze wereld uitgeoefend wordt.
Want van de hoogste ordening, die zich, als gezegd, dicht bij het verborgene bevindt en de hoogste plaats inneemt, moet worden aangenomen dat ze net als dat verborgene als hiërarchisch beginsel werkzaam is en op de tweede ordening werkt,
van die tweede ordening, die door de heilige Overheden en Machten en Krachten gevormd wordt, dat ze het hiërarchische beginsel van de Heerschappijen en de Aartsengelen en de Engelen leidt, en dat wel zichtbaarder dan het eerste hiërarchische beginsel doet, maar ook ver borgener dan het volgende hiërarchische beginsel,
en van de derde ordening, die de Heerschappijen en de Aartsengelen en de Engelen zichtbaar maakt, dat ze in de onderlinge wisselwerking daarvan de menselijke hiërarchische beginselen zo organiseert dat die steeds in een vastgestelde orde naar god omhoog worden ge leid, zich naar hem toewenden, een gemeenschap met hem aangaan en zich met hem verenen, zoals ook geldt voor de voortkomst die door god aan alle hiërarchische beginselen wordt gegeven omdat dat bij zijn goedheid hoort, en die al die beginselen in de meest heilige ordelijkheid bezoekt.
Dat wil zeggen dat de theologie een bepaald hiërarchisch beginsel in onze wereld steeds tot engelen herleidt en in die zin bijvoorbeeld Michaël de heerser van het volk der Joden noemt en andere engelen heerser van andere volken. Want de hoogste heeft de grenzen der volke ren vastgesteld naar het tal van de engelen van god.
3. Een tegenwerping die wel gemaakt wordt en die bestaat in de vraag hoe het mogelijk is dat alleen het volk der Hebreeën zich naar de verlichtingen van god-als-beginsel omhoog zou laten leiden, kan weerlegd worden vanuit het besef dat het niet het rechte bestuur van de engelen is dat voor het afdwalen van de andere volkeren naar niet bestaande goden verantwoordelijk moet worden gehouden, maar dat in al deze gevallen de mensen zelf door hun eigen neigingen van de rechte weg omhoog die naar het goddelijke leidt, afgevallen zijn, dus door eigenliefde, eigendunk en verering van dat wat hen in overeenstemming met de aard van god lijkt te zijn, een verering die daar weer mee in overeenstemming is.
Dit is ook wat er met het volk der Hebreeën is gebeurd, zo wordt verteld, want god zegt: je hebt de kennis van god verworpen en je bent je eigen hart achterna gerend.
Want ons leven wordt niet door uitwendige dwang bepaald en de vrije wil van datgene wat vooruitgeweten wordt, is ook niet in staat de goddelijke lichten te doven van de verlichting die van dat vooruitwe ten uitgaat,
maar eerder is het zo dat de blik van het denken niet bij iedereen dezelfde is, zodat ofwel iemand in het geheel niet aan de overvolle lichtgave van de vaderlijke goedheid kan deel hebben en door deze weerstand de lichtgave dan ook niet doorgegeven wordt,
ofwel alle mensen steeds op verschillende wijze, dus meer of minder, feller of vager, die ene, enkelvoudige, altijd identieke en meer dan enkelvoudige oorspronkelijke lichtstraal deelachtig zijn.
Want in feite zijn er over de andere volkeren, bijvoorbeeld dat vanwaar ook wij ons hebben opgericht naar de oneindige zee die geen onderscheid maakt en zich bereidwillig voor iedereen heeft uitgebreid om van het licht van god-als-beginsel mee te delen, geen goden aan gesteld die van elders zouden komen, maar er is één beginsel van alles en naar dat beginsel hebben de engelen die bij een bepaald volk hun hiërarchische werking uitoefenen degenen die bereid zijn hen te volgen ook omhoog geleid,
en om die reden moet Melchizedek worden opgevat als de meest godlievende heilige hiërarch, niet van de goden die niet bestaan, maar van de hoogste god die werkelijk zijnde is,
want Melchizedek is door de godgeleerden niet zonder reden niet alleen godlievend, maar ook heilige hiërarch genoemd, in feite wilden ze zo alle mensen met verstand duidelijk maken dat hij zich niet alleen naar de werkelijk zijnde god heeft toegewend, maar bovendien als hei lige hiërarch voor anderen een gids is bij hun weg omhoog naar de ware en enige god-als-beginsel.
4. Waaraan ik je heilig hiërarchische bewustzijn wil herinneren: dat het vooruitweten van alles en het over alles heersen een zorgend en dwingend karakter heeft dat in een zichtbare gedaante aan de farao is overgebracht door de engel die op de Egyptenaren toezag,
en aan de heerser van de Babyloniërs door hun engel, en dat dus ook over die volkeren dienaren van de werkelijke god als gids zijn aangesteld,
en dat de zichtbare gedaanten waarin de engelen verschenen zijn en die het onzichtbare zichtbaar maken, aan Daniël en Jozef, heilige mensen die met de engelen vertrouwd zijn, uiteindelijk door god met behulp van de engelen werden getoond.
Want er is één beginsel en vooruitweten van alles, en we kunnen niet aannemen dat god-als-beginsel op uitverkoren wijze de Joden leidt, terwijl er op de andere volkeren telkens hun eigen engelen of misschien zelfs andere goden toezien, die op dezelfde manier of eventueel op tegengestelde wijze zouden worden vereerd,
maar het woord van de uitspraak die ik dadelijk aanhaal , moet in deze, heilige zin worden opgevat, niet namelijk alsof god het leiderschap over onze wereld met andere goden of engelen is gaan delen en daarbij zelf als heerser en gids van het volk Israëls werd uitverkoren,
maar in de zin dat het ene vooruitweten van de hoogste alle mensen voor hun bescherming en heil aan de gidsende, omhoog richtende handen van eigen engelen heeft toegewezen, terwijl alleen het volk Israël, in onderscheid van bijna alle andere mensen, zich naar de licht gave en kennis van de werkelijke heerser heeft toegewend:
om die reden maakt de theologie duidelijk dat Israël zichzelf voor de dienst aan de werkelijke god heeft uitverkoren, namelijk als ze zegt : het is een deel van de Heer geworden, maar laat ze ook zien dat ook Is raël evenzeer als alle andere volkeren aan een van de heilige engelen is toegewezen om het ene beginsel van alles te kennen, door die engel, namelijk als ze Michaël de gids van het volk der Joden noemt,
waarmee ze ons heel precies leert dat het vooruitweten dat op alles betrekking heeft, zich boven alle zichtbare en onzichtbare machten bevindt en boven het zijn is, dat dat vooruitweten één is, en dat alle engelen die op een bepaald volk toezien degenen door wie zij uit vrije wil gevolgd worden voor zover die daartoe in staat zijn naar dat voor uitweten als naar hun eigen beginsel omhoog richten.
X
[...]
2. En alle engelen maken dat wat vóór hen bestaat zichtbaar, de meest eerbiedwaardige engelen de god die de beweger is en alle andere in overeenstemming met hun positie datgene, wat door god in beweging is gebracht.
Want zover strekt het vooruitweten van de harmonie van alles, die boven elk zijn is, met betrekking tot de manier waarop de redelijke en denkende wezens in een heilige, mooie orde bestaan en ordelijk omhoog worden geleid, zich uit, namelijk dat die harmonie aan elk van de heilige hiërarchische beginselen een bij de heilige aard er van passende plaats in de orde heeft toegekend, en zo zien we ook dat elk hiërarchisch beginsel in eerste en middelste en laatste vermogens onderverdeeld is.
Maar tegelijk is elke ordening (in de eigenlijke zin van het woord) door dezelfde goddelijke harmonieën ook in zichzelf onderscheiden. (Om die reden zeggen de theologen van de meest goddelijke Serafij nen dat de een naar de ander heeft geroepen, waarmee ze, denk ik, heel precies duidelijk maken dat de eerdere hun theologische inzichten aan de latere meedelen.)
3. Het is misschien niet misplaatst als ik hieraan nog het volgende toevoeg: elk intellect (een hemels intellect of een menselijk intellect) bezit ook op zichzelf zekere eigen eerste en middelste en laatste rangor des en vermogens, die zichtbaar kunnen worden in overeenstemming met de al eerder beschreven specifieke manieren, waarop de hiërarchische verlichtingen van elk intellect dat intellect omhoog leiden, en die bepalen hoe elk intellect in de mate waarin dat aan dat intellect vrij staat en voor zover het daartoe in staat is, de meer dan allerheiligste zuivering deelachtig kan worden en ook het overvolle licht, en de vóór-volmaakte vervolmaking (want er zou niets zijn dat zelf- volmaakt is en geen enkele volmaaktheid mist, als er niet zoiets als het werkelijk zelf-volmaakte en vóór-volmaakte was).
XI
1. Goed. Dat is dan vastgesteld. Maar we moeten nu dan wel pro beren te begrijpen om welke reden we de wezens die de engelen zijn in alle gevallen tegelijk ook hemelse kracht (of hemelse vermogens) zijn gaan noemen. Want de verklaring die bij de naam van de engelen werk te doet dat nu niet, namelijk dat de ordening van de heilige Krachten de laatste van alle ordeningen zou zijn en de ordeningen van de wezens daarboven wel aan de bij de heiligheid daarvan passende verlichtingen van de laagste wezens zouden deelhebben, maar niet omgekeerd de laatste ordeningen ook aan de eerste verlichtingen, en dat alle god delijke intellecten dus hemelse machten kunnen worden genoemd, maar weer niet Serafijnen en Tronen en Machten.
Hier hebben de laatste ordeningen namelijk niet aan die hoogste en algemene eigenschappen deel. Want hoewel de Engelen, en vóór de engelen de Aartsengelen en Heerschappijen en Overheden, van de theologie een plaats na de Krachten gekregen hebben, worden ze door ons toch vaak in het alge meen en net als de andere heilige wezens hemelse machten genoemd.
2. Ons antwoord hier is dat we als we op al deze wezens de ge meenschappelijke naam 'hemelse krachten' toepassen daardoor nog niet de eigenschappen van de individuele ordeningen met elkaar vermen gen, maar er eerder het volgende aan de hand is:
in alle goddelijke intellecten [geesten] bestaat volgens een voor hen geldend bovenwerelds patroon een driedeling, namelijk die in wezen [voelen], macht of vermogen [denken] en werkzaamheid [willen], en als we dan alle intellecten of even tueel enkele ervan met een wat losse uitdrukking hemelse wezens of hemelse krachten [m.a.w. geesten] noemen, moet dat dus in de zin worden opgevat dat we de intellecten waarover we het hebben bij wijze van omschrijving zo karakteriseren op grond van het wezen of de macht (of het vermogen) [en werkzaamheid] die een individueel intellect bezit,
en niet in die zin dat we de hogere eigenschap van de heilige Krach ten (al eerder afdoende gedefinieerd) nu ook als een soort algemene eigenschap op de lagere wezens toepassen en daarmee in feite de orde vernietigen die is ingesteld door het niet te verwarren beginsel van alle orde van de engelenordeningen.
Want zoals we al vaak (en met recht) hebben gezegd, omvatten de hogere ordeningen ook de heilige eigenschappen van de lagere, maar met een grotere intensiteit [beheersing], maar dat geldt niet voor de lagere ordenin gen en de hogere gehelen van de eigenschappen van de meer eerbied waardige ordeningen, omdat de oorspronkelijk stralende verlichtingen door de eerste ordeningen naar deze lagere worden overgebracht, maar op een bijzondere wijze en in overeenstemming met de positie van de lagere ordeningen. [veroorzaakt doordat de hogere naar God zijn gekeerd, de lagere naar de mens]
XII
1. Volgend punt van onderzoek voor degenen die er plezier in hebben de betekenis van de overdrachtelijke, door het denken te be grijpen uitspraken in de geschriften na te gaan, is het volgende: als het zo is dat de laatste zijnden niet deel hebben aan de hogere gehelen, wat is dan de reden dat de hiërarch in onze wereld in de geschriften 'engel van de heer die over alles heerst' kan worden genoemd?
2. In werkelijkheid lijken deze woorden mij helemaal niet in tegenspraak met de definities en afgrenzingen die we al hebben gegeven. Want wat we daarin zeggen is dat de laatste ordeningen bij het geheel van het ten opzichte van hen transcendente vermogen van de eerbiedwaardige ordeningen achterblijven, ze hebben er namelijk alleen op bijzondere wijze, individueel en in overeenstemming met hun aard en positie aan deel, op grond van die ene harmonische gemeenschap die alle zijnden verbindt [wezen, vermogen en werkzaamheid].
Zo heeft bijvoorbeeld de orde van de heilige Cherubijnen aan de hogere wijsheid en het hogere inzicht deel, terwijl de ordeningen van de lagere wezens wel ook aan wijsheid en inzicht deel hebben, maar dan in vergelijking met de Cherubijnen aan een deel van die wijs heid en dat inzicht, dus aan wijsheid en inzicht die minder zijn geworden .
In het algemeen is het zo dat alle denkende wezens die god-achtig zijn met elkaar gemeen hebben dat ze wijsheid en inzicht deelachtig zijn, maar dat geldt niet meer voor het als eerste en onmiddellijk, of juist als tweede en met vermindering, wijsheid en inzicht deelachtig zijn, want de mate waarin iets wijsheid en inzicht deelachtig is, wordt bepaald door de individuële positie ervan.
Deze analyse kan zonder bezwaar ook op alle goddelijke intellec ten worden toegepast, want op dezelfde manier als de eerste de heilige eigenschappen van de lagere intellecten met een grotere intensiteit be zitten, bezitten de laatste intellecten de eigenschappen van de eerdere, zij het niet met dezelfde intensiteit maar met een mindere.
Er schuilt dus (stel ik) niets absurds in als de theologie ook de hi ërarchen in onze wereld engelen noemt, omdat hiërarchen naar eigen vermogen deel hebben aan de interpreterende [begrijpende, verklarende] aard en eigenschappen van de engelen, en omdat hiërarchen zich voor zover dat voor mensen mogelijk is op richten om de engelen gelijk te worden in het opzicht dat die het goddelijke zichtbaar maken.
3. Je zult passages vinden waarin de theologie ook de hemelse wezens die hoger zijn dan wij zijn en zelfs de meest godlievende en heilige mensen in onze wereld goden noemt, terwijl de geheime ver borgenheid van god-als-beginsel natuurlijk als iets dat boven alle zijn is boven alles uitgaat en aan alles transcendent blijft, en van geen enkel zijnde in een eigenlijke zin en in zijn geheel gezegd kan worden dat het met die verborgenheid overeenkomt,
zelfs als het zo is dat alle denkende en redelijke zijnden die zich als geheel, zover hun vermogen dat toestaat, naar de verening van de verborgenheid hebben toegewend en zich onafgebroken (maar wel steeds zover mogelijk) naar haar goddelijke verlichtingen omhoog richten, omdat zij dus naar hun vermogen god nabootsen (als dat mag worden ge zegd) in homonieme zin de naam 'god' verdienen. (264)
terug naar het literatuuroverzicht
terug naar het weblog
^